Samenvatting zelfregie
H4) Leren door direct na te doen (Basisboek Psychologie)
4.2) Wat is leren?
Leren is de verandering of aanpassing in gedrag, kennis of waarden als gevolg van ervaring.
Ten grondslag aan het leren liggen nieuwe verbindingen tussen neuronen. Er zijn vier
algemene belangrijke aspecten te onderscheiden als het gaat om de definities van leren:
1. Leren veroorzaakt een ‘relatief permanente verandering’: als je iets leert ben je
tot iets nieuws in staat. Deze verandering kan een nieuwe verbinding tussen
zenuwcellen zijn. Deze verandering is niet tijdelijk zoals gedragsverandering door
ziekte of vermoeidheid wel zijn.
2. Leren produceert nieuwe gedragsmogelijkheden en nieuwe kennis:
Gedragsmogelijkheden geeft aan dat het gedrag niet per se vertoond hoeft te
worden, je kan iets leren zonder het resultaat (de mogelijkheid) laten zien. Soms leidt
het leren tot het niet meer kunnen of durven.
3. Bij leren spelen de gevolgen (beloning/straf) vaak een rol: Als we iets leren, waar
we geen controle over het verloop hebben, dan gaan we eerst denken aan de
gevolgen en maken aan de hand daarvan een beslissing. Dit noemen we ook wel
reinforcement.
4. Bij leren speelt oefening vrijwel altijd een rol: Leren kan pas plaats vinden als er
sprake is van oefening. Door te oefenen kan het gedragsrepertoire uitgebreid en
vermaakt worden. Een doeltreffende manier om nieuwe kennis of vaardigheden in de
hersenen te verankeren is door het op verschillende manieren te gebruiken en te
oefenen.
Een stimulus of prikkel is een verandering binnen of buiten een organisme waarop
gereageerd wordt door het organisme. De reactie wordt een respons genoemd. Bij een
respons zijn er zichtbare en niet zichtbare respons. De overte respons komt de respons
zichtbaar in uiting, denk hierbij aan huilen. Bij een coverte respons is het antwoord op de
stimulus niet zichtbaar, dit zijn bijv. gevoelens of gedachten die niet zichtbaar zijn voor
anderen. In de stimulus-responspsychologie wordt er geleerd vanuit waar de associaties
tussen stimulus en respons gebaseerd zijn. In het behaviorisme wordt er vooral gefocust op
de wetenschappelijke studie van het gedrag.
4.3) Hoe leren wij door klassiek conditioneren?
Klassiek conditioneren (= leren) is een eenvoudige manier van leren die automatisch
verloopt. De ene gebeurtenis (stimulus) wordt met een andere geassocieerd, doordat zij
meerdere keren gelijktijdig plaats vinden en vervolgens dezelfde reactie (respons) uitlokken.
(Zo leerde Pavlov een hond te kwijlen als hij een bel luidde). Bij klassiek conditioneren legt
de persoon vaak een associatie. Een persoon heeft twee situaties, of een situatie en
gedrag, of gedrag en het gevolg op het gedrag met elkaar verbonden. (Bij het zien en ruiken
van eten wordt ook bij mensen speeksel geproduceerd. Dit is geleerde associatie).
Een ongeconditioneerde stimulus is de prikkel die een reflex in gang zet. Erop volgt altijd
de ongeconditioneerde respons. Het is een aangeboren, niet-geleerde relatie.
Een geconditioneerde stimulus is een prikkel die door een organisme verbonden
(geassocieerd) wordt met de ongeconditioneerde stimulus en eenzelfde reactie uitlokt. Het is
een geleerde prikkel. Een geconditioneerde respons is een geleerde respons die wordt
opgeroepen door een geconditioneerde stimulus. Voorbeeld:
,Een fobie is een extreme angst voor een object, dier, situatie of persoon. De persoon met
een fobie wordt er ernstig door belemmerd.
Door onderzoek naar het klassiek conditioneren is een aantal leerwetten ontdekt.
1. Met generaliseren wordt verbreding genoemd. Bij het klassiek conditioneren gaat
het om stimulusgeneralisatie. Dit houdt in dat de respons die geassocieerd is met
een bepaalde prikkel, ook gaat verschijnen bij prikkels die lijken op de oorspronkelijke
prikkel. Mits ook hier het gedrag bekrachtigd wordt.
Een discriminatieve stimulus is een situatie of prikkel waarbij het organisme (mens
of dier) heeft geleerd dat juist dan er een positieve bekrachtiging volgt op het gedrag.
Het gedrag vindt plaats wanneer het voor een organisme zinvol is om bepaald gedrag
te vertonen.
2. Discrimineren is het tegenovergestelde van generaliseren. Er wordt juist geleerd om
de geconditioneerd stimulus die de reactie uitlokt te specificeren. Hoe specifieker de
kenmerken, des ter groter de discriminatie en des ter minder er gereageerd wordt op
prikkels die erop lijken.
3. Reinforcement is het Engelstalige woord voor bekrachtiging. Een reinforcer versterkt
de associatie die geleerd wordt. Zonder reinforcement is er geen leren! Bij het
klassiek conditioneren vormt de oorspronkelijke ongeconditioneerde stimulus de
bekrachtiging die de respons uitlokt. (Bij de hond bekrachtigt het geven van vlees de
aanmaak van het speeksel). Als er bekrachtigd wordt, dan moet dat wel na de te
conditioneren stimulus plaatsvinden. Zodra dit niet gebeurt kan het organisme de
associatie niet maken.
4. Extinctie betekent letterlijk uitsterven. Bij klassiek conditioneren betekent dit dat
geleerd gedrag niet meer wordt getoond als de ongeconditioneerde stimulus uitblijft.
De verbinding tussen de geconditioneerde stimulus en de geconditioneerde respons
wordt op deze manier afgeleerd. In dat geval vindt er geen reinforcement plaats.
4.4) Hoe leren wij door operant conditioneren?
Operant conditioneren is het leerproces waarin het gedrag van een mens verandert als
gevolg van de consequenties die het gedrag oproept. Zijn de consequenties prettig, dan zal
het gedrag herhaald worden. Zijn er geen of onprettige consequenties, dan zal het gedrag
stoppen. De wet van effect houdt in dat gedrag (een respons) in frequentie zal toenemen,
als het gevolgd wordt (consequentie) door een prettige gebeurtenis voor het organisme.
Bij trial-and-errorleren of proefondervindelijk leren wordt er geleerd van de gevolgen van
het uitproberen van iets. Zijn de gevolgen goed dan zal het gedrag voortgezet worden, bij
negatieve gevolgen zal het gedrag stoppen.
, Bij operant conditioneren vindt reinforcement plaats na het gedrag. Het is het gevolg op
het gedrag (zoals een beloning) dat ervoor zorgt dat gedrag vaker gaat plaatsvinden. Als er
negatieve reinforcement optreedt zijn alle gevolgen die het opnieuw optreden van het
gedrag minder kansrijk maken. Bij positieve reinforcement zijn alle gevolgen op het gedrag
die het opnieuw optreden van het gedrag waarschijnlijker maken. Een tweede specificatie is
tussen een primaire reinforcer en een secundaire reinforcer. Een primaire reinforcer is een
bekrachtiging die direct te gebruiken is n direct het gedrag versterkt, zoals, seks, eten en
warmte. Bij een secundaire reinforcer (of aangeleerde reinforcer) is een bekrachtiging
waarmee een primaire reinforcer verworven kan worden (geld is bij mensen de bekendste
secundaire reinforcer). (Bijvoorbeeld, een kind in de klas met een vraag om aandacht vraagt,
dan kan de juf laten merken dat zij de vraag heeft opgemerkt. Het opmerken van de vraag
door de juf is voor het kind een secundaire reinforcer. Het kind weet dan dat de gewenste
aandacht beloofd is en later komt. De uiteindelijke hulp of antwoord is de primaire reinforcer).
Intermittant reinforcement, het wordt ook wel partiële bekrachtiging genoemd. Het
betekent dat er niet in alle gevallen waar gedrag optreedt een bekrachtiging volgt. De ene
keer wordt het gedrag wel beloond, de andere keer is er geen reactie. Als men bepaald
gedrag altijd bekrachtigt, dan wordt dit gedrag snel aangeleerd, maar kan ook weer snel
uitdoven. Als men gedrag zo nu en dan bekrachtigt, dan blijft dit gedrag veel langer bestaan.
4.6) Hoe leren wij door te imiteren en te observeren?
Sociaal leren, model-leren en observationeel leren is leren door naar elkaar te kijken en
luisteren, hoe iemand iets doet n of dat succes vol is. Goed voorbeeld, doet goed gevolg.
Cultuuroverdracht vindt plaats door socialisatie. Meestal worden waarden, normen en
gedragingen uit de cultuur waarbinnen men opgroeit onbewust meegenomen. Vaak gaat dat
doormiddel van sociaal leren. Bij voorleven leren kinderen van een model dat voordoet.
Met het Bobo-doll-experiment werd aangetoond dat kinderen agressie niet alleen leren
door de gevolgen van het gedrag, maar ook door af te kijken van voorbeelden.
Sociale beïnvloeding is hoe mensen elkaar beïnvloeden. De fysieke werkelijkheid slaat
op de werkelijkheid buiten de mensen, zoals, kleuren, vormen, natuurverschijnselen, enz. bij
de beoordeling ervan gaan de meeste mensen op hun eigen waarnemingen en hun
leerervaringen af. De sociale werkelijkheid is alles wat er zich afspeelt tussen mensen en
wat mensen met elkaar verbindt. Ons oordeel hierover wordt vaak beïnvloed door het gedrag
en de mening van andere mensen. Sociale druk of groepsdruk is de druk die een groep
uitoefent op een bepaald persoon of kleinere groep om het gedrag te veranderen, zodat het
overeenkomt met het gedrag van die normerende groep. Het kan zowel betrekking hebben
op negatief als positief gedrag. Conformeren is de sociale invloed waarbij individuen hun
houding of gedrag veranderen door ‘aan te haken’ bij de bestaande sociale normen. Het is
meestal handig, zo rem je ook op de snelweg als iedereen remt. Mimicry is het al of niet
bewust nabootsen van gedrag of uiterlijke kenmerken van een ander.