Cytologie 2 samenvatting
Les 1
Criteria
o Cel soorten: een type of meerdere
o Ligging/formatie: geordend of niet geordend/gestapeld
o Cel details: vorm, cytoplasma structuur, N/C ratio, kernvorm, chromatinepatroon, nucleolus
en mitosen
o Achtergrond: slijmerig/eiwit/necrose
Afname technieken
o Exfoliëren (borstelen, opvangen of spoelen)
Slijmvliesoppervlakken, verzamelen van losgelaten cellen (cervix, bronchus, oesofagus,
galwegen)
Nadeel: geen exacte locatie
o Puncteren
In massa of orgaan, voelbare of echografische afwijkingen (hoofd/hals, axillair,
linguinaal, mammae, mediastinum)
Voordeel: exacte locatie
Nadeel: gradering niet mogelijk, invasiediepte niet zichtbaar
Verzamelen cellen eenvoudig want: maligne cellen laten sneller los dan pre- existente cellen en
is vaak niet belastend
Capillaire spleet
o Bescherming van organen
o Productie van dun slijmerig vocht (smering)
o Bewegingsruimte voor orgaanvolume veranderingen (inademing, pompen hart,
darmperistaltiek)
o Mesoderm: dubbelwandig vlies gevuld met geringe hoeveelheid helder/lichtgeel vocht
tussen orgaan en vasculair bindweefsel (sereuze holte)
Pleurvocht: 5-15 ml
Pericardvocht: 5-15 ml
Peritoneaal: <50 ml
o Lijkt op epitheel, maar is mesoderm
Gespecialiseerde cellen met vorm en functie die lijkt op endotheel
Produceren collageen voor elasticiteit
Cytoplasma bevat glycogeen en hyaluronzuur
Verbonden met elkaar door desmosomen (celbruggen)
Celmembraan bevat microvilli en cilia als bescherming voor wrijving, letsel of
beknelling door exsudaat
Laboratorium
o Eerste controle: patiëntgegevens, aard materiaal en voldoende klinische gegevens
o Order in LMS (laboratorium management systeem) geplaatst
o Macroscopie: helder/lichtgeel lijkt normaal, helder/waterig orgaan falen (spoelvocht),
helder/rood trauma of bloeding en troebel/rood ontsteking of tumor
o 20-50 ml voldoende voor onderzoek
o Vocht afgenomen en vers naar lab gestuurd, is zonder fixatievloeistof
Microscopische preparaat maken
o Max 50 ml op 1000 rpm
1
, o Supernatant af pipetteren met vacuümpomp
Calretinine positief: mesotheel kleurt bruin
Epitheel
o MOC31/BerEP4 en CK
Maligne mesotheel
o Mesothelioom
o Zeldzaam, zeer agressief zeldzaam bij jonge vrouw
o Vaker bij oudere mannen (60-80 jaar), vaak in pleura (77%)
o Klachten niet specifiek, pijn borst, droge hoest, vermageren
o Oorzaken
Asbest (20-40 jaar terug plaatsgevonden)
Inhalatie van schadelijke minerale vezels, die in het longvlies vastzitten, veroorzaken
irritatie van longvlies dat maligniteit kan veroorzaken langwerpig staafje
Poliovaccin bevatte simian40 virus (1960)
Maar soms niet specifiek: radiatie en carcinogenen
o Klinische informatie
Röntgen diagnostiek: verbreding pleura/dik mesoderm
Klinisch: unilaterale vochtophoping pleura
1e manifestatie meestal in sereus vocht
o Behandeling
Curatie niet mogelijk, palliatieve chemotherapie
Gemiddelde overlijden na 1,5 jaar, waarbij 25%<3 maanden en >65% binnen een jaar
o Soorten
Epitheloïd
Tubulair/ papillair groeipatroon
Opvallend celrijk
Monopopulatie gestapelde cel groepen
Sarcomateus
Zeldzaam
Relatief weinig cellen, monopopulatie losliggende langgerekte cellen met cel- en
kernvariaties, moeilijk te differentiëren van reactief mesotheel
Biphasic
o Kleuringen (voor cellen, niet specifiek voor tumoren)
WT-1 kleuring in de kern mesothelioom positief
D2-40 kleuring eiwit in de kern die positief kan kleuren
BerEP4 epitheel marker
CEA epitheel marker
2
, Les 2
Wanneer cellen gaan stapelen, kan dat een teken zijn van maligne
Metastasen sereuze vochten
o Pleuritis en pericarditis carcinomatose (50:50 man vrouw)
Man vaak de long (>50%)
Vrouw mamma en long metastasen
Vervolgen in beide geslachten gastrointestinale adenocarcinomen
Zeldzamer zijn maligne lymfomen, melanoom
o Peritonitis carcinomatoses, ascited (2x vaker vrouw)
Vrouw vaakst in ovarium (30-54%), daarna gastrointestinaal of mamma
Man vaak gastrointestinaal (28%)
Vervolgens in beide geslachten: pancreas, maligne lymfomen
Zeldzamer: melanoom/ urogenitaal
o 80% is metastase adenocarcinoom
o 30% 1e detective in sereus vocht, primaire oorsprong onbekend
o Kinderen: leukemie, sarcomen, lymfomen, vrijwel nooit carcinoom
Meest voorkomende primaire origine en celtypen
o Longcarcinomen
Kleincellig carcinoom (neuro- endocrien)
Plaveiselcelcarcinoom
Adenocarcinoom
Niet- kleincellig carcinoom
o Mammacarcinomen
Adenocarcinomen (vaak ductaal en lobulair) cytologische typering moeilijk,
vooral histologisch bepaald
o Ovariumcarcinomen
Adenocarcinoom: papillair sereus en mucineus
o Gastro- intestinaal
Adenocarcinoom: mucineus (zegelring/ langgerekt)
Maag vaak zegelring en in de colon vaak langgerekt
o Primaire origine wordt vaak in combinatie gedaan met immunologische markers
vaak ook moleculaire diagnostiek erbij
Metastasen in sereus vocht herkennen
o Kijken naar de epitheel gelijkende cellen
o Geen onderscheid te maken tussen metastase of doorgroei in sereus vocht
Kleincellig carcinoom
o Snel behandelen, aangezien ze vrij agressief zijn
o Metastase kleincellig vaakst in pleuravocht en pericard, zelden in ascites
o Cellen zijn gevoelig voor degeneratie, vooral in sereus vocht. Let op bijmenging
mesotheelcellen en witte bloedcellen
Immunocytochemie maakt beperkt onderscheid tussen maag en darm, maar kan wel andere
locaties uitsluiten
Uitgeponste cytoplasma vacuolen zijn kenmerkend bij heldercellige carcinomen in o.a. nier,
long, ovarium, etc
3