Les 1: Pedagogische benadering
Opvoeden wordt gekenmerkt door impliciete (functionele opvoeding) of expliciete
(intentionele opvoeding) sturing. Impliciete sturing is wanneer je ervoor zorgt dat je kind
twee keer in de week sport of dat je als opvoeder verzorgt de deur uitgaat. Tussen de regels
door het goede voorbeeld geven. Expliciete sturing is wanneer je heel duidelijk zegt wat je
van het kind verwacht. Opvoeden is de balans tussen ondersteunen en sturen.
Er is sprake van opvoeding als:
1. Er is sprake van wederzijds respect tussen ouder en kind.
2. Kind ervaart voldoende veiligheid bij, heeft vertrouwen in, kan rekenen op, voelt zich
geaccepteerd door en krijgt ondersteuning van de ouder/verzorger.
3. Kind wordt door ouder/verzorger uitgedaagd om eigen beslissingen te nemen en
experimenteren, waardoor kind vertrouwen krijgt in zijn omgeving.
Opvoeddimensies
De vier opvoeddimensies zijn met elkaar verbonden, ze kunnen niet afzonderlijk in de
opvoeding worden toegepast. Zij zorgen ervoor dat kinderen zich door de verschillende
ontwikkelingsfasen heen kunnen slaan om volwassen te worden. Deze dimensies zijn niet
alleen van belang voor kinderen die in Nederland zijn geboren, alle ouders en kinderen zijn
gebaat bij een opvoeding waarin de vier dimensies een rol spelen. Het toepassen van de
dimensies maakt het voor iedereen gemakkelijker om, eenmaal volwassen, adequaat om te
gaan met eisen die aan je worden gesteld.
Ondersteuning bieden
Ondersteuning wordt omschreven als het opvoedgedrag van de ouder dat liefde en zorg
uitdrukt en dat zich richt op zijn fysieke en emotionele welzijn, waardoor het kind zich
begrepen en geaccepteerd voelt.
Warmte en affectie duiden op de emotionele beschikbaarheid van de ouder.
Responsiviteit: de mate waarin de ouder adequaat reageert op de signalen van het
kind.
Sensitiviteit: gevoelig zijn voor de signalen die het kind afgeeft ten aanzien van zijn
behoeften en gevoelens.
Betrokkenheid
Emotionele ondersteuning: straf en belonen
Aandacht
Instructie geven
Instructie geven houdt in duidelijk maken aan het kind wat de bedoeling van iets is en welk
gedrag verwacht wordt. Het gaat hier om de informatie die het kind krijgt voor het
ontwikkelen van kennis en vaardigheden. Hierdoor leert het kind hoe hij zelf problemen op
kan lossen en verantwoordelijkheid kan dragen voor zijn beslissingen.
Als kinderen overladen worden met instructies kan het volgende gebeuren:
Het kind zal geen eigen initiatieven durven ontplooien.
Het kind zal te veel bezig zijn met wat de ouder zal denken van de acties die het van
plan is te ondernemen, waardoor het niet durft te handelen.
,Controle uitoefenen
Autoritaire controle
De ouder oefent druk uit op het kind om correct gedrag te vertonen. Macht en gezag spelen
een centrale rol. De ouder gebruikt zijn macht om bepaald gedrag af te dwingen. De
behoeften van het kind worden ondergeschikt gemaakt aan die van de ouder; de ouder wijst
gedrag af door kwaad te worden. Er zijn strikte regels en die ondermijnen de
bewegingsvrijheid en autonomie van het kind. Er is geen sprake van gelijkwaardigheid. Deze
vorm van controle heeft een negatieve invloed op de ontwikkeling van het kind.
Autoritatieve controle
De ouder geeft het kind informatie, instructie, suggesties en aanwijzingen voor gewenst
gedrag. De ouder hecht waarde aan openheid en zal door uitleg en verklaringen te geven,
proberen instemming te krijgen voor zijn verwachtingen van het kind. Er is sprake van
gelijkwaardigheid. Deze vorm van controle heeft in de meeste gevallen een positief effect op
het kind, omdat het kind in staat wordt gesteld om zelf zijn eigen weg te vinden in de
richting van rijp gedrag. De regels waar het kind zich aan moet houden zijn helder en bij
overtreding wordt gestraft. Positief gedrag wordt beloond. Bij straf geeft de ouder een
verklaring voor zijn afkeuring.
Grenzen stellen
Grenzen stellen heeft te maken met de wijze waarop de ouder het kind bestraft of beloont
om gewenst gedrag aan te leren. Gedragsverandering vindt plaats door middel van
beïnvloeding. Voor het stellen van grenzen is consequentie belangrijk. De ouder toont
respect voor de autonomie van het kind en biedt hem de gelegenheid om zich op eigen wijze
te ontwikkelen. Het kind is het meest gebaad bij consequent opvoedgedrag van de ouder.
Door duidelijke grenzen te stellen leert het kind om zijn gedrag af te stemmen op een
situatie en rekening te houden met anderen. Het kind leert ook verantwoordelijkheid te
nemen voor zijn daden. Het kind leert ook zijn eigen grenzen kennen.
Pedagogische opvoeddoelen
Het voornaamste doel van de ouder is dat het kind opgroeit tot een volwassen persoon die
zich kan handhaven in de maatschappij. Het toepassen van opvoedingsdoelen valt onder
intentioneel opvoedgedrag (= duidelijk maken wat er van het kind wordt verwacht).
Kuipers noemt drie algemene opvoedingsdoelen (de drie Z’s).
1. Zelfstandigheid (individu)
Het kind is in staat om zelf keuzes te maken, daarbij hoort het recht op een eigen
leven en uitvinden wat van belang is. De bedoeling is dat het kind zelf beslissingen
leert nemen, een eigen leven leert leiden en eigen mogelijkheden leert ontdekken.
2. Zelfredzaamheid (samenleving)
Het kind is in staat keuzes te maken en deze te verantwoorden, mondigheid en
verantwoordelijkheid worden hier gestimuleerd. Het kind wordt geleerd om op een
positieve manier vorm te geven aan zijn toekomstige rol in de samenleving.
3. Zelfvertrouwen (toekomst)
Het kind kan een bijdrage leveren aan de toekomst en is in staat om technische en
praktische problemen op te lossen.
,De ouder probeert deze opvoedingsdoelen te bereiken door het kind te stimuleren zelf
oplossingen voor zijn vraagstukken te bedenken. De ouder speelt in op de signalen van het
kind: kan het dit al of niet? De drie opvoedingsdoelen versterken elkaar. Als het kind meer
mag doen, wordt het zelfstandiger, krijgt het meer zelfvertrouwen en wordt het
zelfredzamer.
Naast de drie algemene opvoedingsdoelen zijn er ook andere, meer specifieke doelen die
ouders na kunnen streven. Deze hangen af van de opvattingen van de ouder en zijn normen
en waarden.
Ontwikkelingsfasen
Elk kind doorloopt gedurende zijn leven bepaalde stadia. Dit zijn ontwikkelingsfasen. De
verschillende fases doorloopt het kind op psychologisch, cognitief en sociaal-emotioneel
gebied.
Psychologische ontwikkeling = proces van mentale groei, geleidelijke vooruitgang van
intelligentie en de ontwikkeling van gevoelsleven.
Cognitieve ontwikkeling = proces van leren. Factoren die van belang zijn: geheugen, cognitie
en aandachtsfunctie.
Sociaal-emotionele ontwikkeling = de ontwikkeling van een eigen persoonlijkheid,
identiteit. Ontwikkelen van emoties, zelfbeeld, temperament. Bij sociale ontwikkeling gaat
het om het krijgen van begrip voor en het ontwikkelen van positief gedrag en vaardigheden
ten opzichte van anderen. Bij emotionele ontwikkeling gaat het om het begrijpen van de
eigen gevoelens en die van anderen en daar goed mee omgaan.
Ontwikkelingstaken
Voor elke ontwikkelingsfase zijn er bepaalde vaardigheden die het kind in die periode moet
leren beheersen. Deze vaardigheden worden ontwikkelingstaken genoemd. Als de
ontwikkelingstaken goed zijn afgerond, is de kans kleiner dat er problemen ontstaan in de
rest van de ontwikkeling. Als er grote afwijkingen in het tempo of patroon zijn kan dit wijzen
op een onderliggend probleem.
Ontwikkelingsopgaven
Voor het goed doorlopen van de ontwikkelingsfasen heeft het kind steun en hulp van de
ouder nodig. In de eerste vier fasen speelt de aanwezigheid van de ouder een grote rol op
elk ontwikkelingsgebied van het kind. Het kind heeft ook steun en hulp nodig van andere
volwassenen en leeftijdsgenoten om zich heen. Tijdens de schoolse periode is het een
belangrijke taak van de leerkracht om nauw samen te werken met de ouder en andere
disciplines om deze steun en hulp tot stand te brengen. De hulp die de ouder het kind hoort
te geven, wordt ontwikkelingsopgave genoemd. Rispens c.s. omschrijven het begrip
opvoedingsopgave als alle gedragingen van de ouder die het optimaal leren beheersen van
de ontwikkelingstaak mogelijk maken. Van Oers en Wardekker beschrijven de
opvoedingsopgaven aan de hand van de sociaal-cognitieve leer theoretische benadering van
Vygotsky. Hij zegt dat de ontwikkeling afhankelijk is van de interactie met volwassenen en
andere leeftijdsgenoten. Volgens Vygotsky kan een kind sneller op een hoger niveau (de
zone van naaste ontwikkeling) komen wanneer hij hulp krijgt van een capabele ouder.
Volgens van Rispens c.s. bereiken kinderen gemakkelijker een hoger niveau als de ouder het
ontwikkelingsproces op een harmonieuze manier begeleidt.
, Baby-/peutertijd (0-2 jaar)
Psychologische ontwikkeling
De ouder is verantwoordelijk voor goede voeding, voldoende rust en lichamelijke
verzorging hierdoor kan de baby zich lichamelijk positief ontwikkelen. Er is dan
sprake van fysiologische zelfregulatie (= doordat de baby verzorgd wordt, kan hij zich
automatisch, dit gebeurt vanzelf, lichamelijk ontwikkelen).
Basis voor de veilige hechting
- Dit hangt af van de sensitiviteit en responsiviteit van de ouders
Cognitieve ontwikkeling
Eind van het eerste levensjaar ontwikkelt de peuter zich snel.
- Verhoogde motoriek (lopen en grijpen)
- Spraakontwikkeling
Het denkvermogen wordt ontwikkelend.
- Sensomotorische periode (Piaget)
Kinderen ontdekken hun zintuigen, motoriek en relaties tussen activiteiten en
gevolgen. Kinderen leren vooral door te doen.
Sociaal-emotionele ontwikkeling
Koppigheid/peuterpubertijd: de nee fase
- Grenzen verkennen en proberen zelfstandig te worden
- De peuter leert dat niet alles mag, dit leidt tot frustratie en soms angst.
- Stemmingswisselingen
Eind van het tweede levensjaar maakt het kind een belangrijke ontwikkeling door op
het gebied van de verdere ontwikkeling van de taal, het omgaan met leeftijdsgenoten
en de ontdekking van geslachtsverschillen.
Opvoedingsopgave
Veilige gehechtheid speelt een belangrijke rol.
- Verloopt via een proces van generalisatie en discriminatie. Vertrouwdheid
zorgt voor hechting. Hiervoor moet de ouder sensitief en responsief zijn.
Het hechtingsfiguur moet in staat zijn om de leefwereld van de baby te structureren
en activiteiten aan te bieden waardoor de baby zich kan ontwikkelen en ontplooien.
- Ruimte en steun bieden
Ouders moeten consequent zijn in de peuterpuberteit.
De peuter gaat de ouder imiteren en steeds meer zelf doen.
Peuter-/kleutertijd (2 tot 4 jaar)
Psychologische ontwikkeling
Driftbuien nemen af: het kind wordt rustiger en zelfstandiger.
Het kind leert spelenderwijs.
Hij leert representationele vaardigheden: zich iets voorstellen dat er niet (meer) is,
wordt ook wel interiorisatie genoemd.
- Hierdoor kan het kind imiteren.