Proeftentamen Ontwikkelingsleer
1. Wat valt onder een cohorteffect?
a. Een longitudinale studie naar de effecten van kinderen van rokers
b. Een studie naar de effecten van prenatale hongersnood bij kinderen geboren in
1945
c. Een studie naar de effecten van verschillende opvoedingsstijlen tussen Chinese
en Taiwanese kinderen
d. Een studie die verschillen meet tussen kinderen met autisme en gezonde
kinderen van dezelfde leeftijd
2. Hoe meten we de respons van een pasgeborene?
a. Het meten van de zuigfrequentie van de baby
b. Door te noteren in welke richting de baby het hoofd draait bij meerdere stimuli
c. Door de baby bloot te stellen aan meerdere stimuli tegelijkertijd en te meten
aan welke de meeste aandacht wordt besteed
d. Alle antwoorden zijn juist
3. Welke stelling is juist?
I: Als een organisme niet de juiste stimulus krijgt in de nodige (kritieke) periode, dan is
het onmogelijk om later in het leven bepaalde vaardigheden/functies te ontwikkelen.
II: Een sensitieve periode is een tijdspanne van verhoogde plasticiteit onder invloed van
specifieke factoren.
a. I is juist, II is onjuist
b. I is onjuist, II is juist
c. Beide stellingen zijn juist
d. Beide stellingen zijn onjuist
4. Een stel bevalt van een gezonde jongen. De babykamer van het jongetje is gevuld
met blauwe kleuren, dinosaurussen en spidermanspeelgoed. Hoe noemen we deze
gen-omgevingscorrelatie?
a. Passieve genotype-omgevingsfit
b. Evocatieve genotype-omgevingsfit
c. Reactieve genotype-omgevingsfit
d. Actief genotype-omgevingsfit
,5. Wat gebeurt er volgens Erikson’s Psychosociale ontwikkelingstheorie als een
jongolwassene op een maladaptieve manier zijn stadiumconflict oplost (Intimacy vs
Isolation)?
a. Hij ontwikkelt wilskrachtproblemen
b. Hij ontwikkelt vertrouwensproblemen
c. Hij ontwikkelt liefdesproblemen
d. Hij ontwikkelt competentieproblemen
6. Volgens het ecologisch model van Bronfenbrenner, valt het ontslag van een ouder
voor een kind onder het...
a. Mesosysteem
b. Exosysteem
c. Macrosysteem
d. Chronosysteem
7. Vygotsky's socioculturele theorie over scaffolding heeft veel impact gemaakt op ons
leersysteem. Wat is scaffolding?
a. De kloof tussen het vermogen van een kind om een probleem op te lossen, en
de potentiële ontwikkeling die het kan doormaken met behulp van een ander
b. Het gedeelde proces tussen degene die leert en de omgeving
c. Logisch redeneren en categoriseren
d. De mate van ondersteuning aangepast aan de mogelijkheden van het kind
8. Welke ontwikkelingstaak in de midden-volwassenheid is GEEN theorie van
Havighurst?
a. Je kinderen helpen om verantwoordelijke en gelukkige volwassenen te worden
b. Accepteren en aanpassen aan de fysiologische veranderingen gedurende de
volwassenheid
c. Aanpassen aan maatschappelijke verwachtingen over welke taken er op welke
leeftijd vervuld moeten worden
d. Bereiken van burgerlijke en sociale verantwoordelijkheid
9. Volgens het succesful ageing-model van MacArthur...
a. Is er sprake van afwezigheid van ziekte of risicofactoren in de late
volwassenheid
b. Zijn familie en vrienden van groot belang
c. Moeten mensen een fit hebben met het normatief tijdschema om sociaal
geaccepteerd te worden
d. Hebben oudere volwassenen vrijetijdsactiviteiten op hun kwaliteiten afgestemd
, 10. Wat zijn kenmerken van het Klinefelter syndroom?
a. Mannelijk, lange lichaamslengte, laag testosterongehalte,
vruchtbaarheidsproblemen
b. Mannelijk, korte lichaamslengte, hoog testosterongehalte, geen sprake van
vruchtbaarheidsproblemen
c. Vrouwelijk, korte lichaamslengte, laag oestrogeengehalte,
vruchtbaarheidsproblemen
d. Vrouwelijk, lange lichaamslengte, hoog oestrogeengehalte, geen sprake van
vruchtbaarheidsproblemen
11. Welke stelling is juist?
I: Bij Trisomie 21 is er sprake van lage testosteron- en oestrogeengehaltes
II: 40% van mensen met Trisomie 21 heeft een ernstige intellectuele handicap
a. I is juist, II is onjuist
b. I is onjuist, II is juist
c. Beide stellingen zijn juist
d. Beide stellingen zijn onjuist
12. Wat is de functie van een nekplooimeting (nuchal fold thickness)?
a. Hiermee kan onderzocht worden of het kind genoeg voeding binnenkrijgt
b. Met deze meting kan de groei beoordeeld en afwijkingen vastgesteld worden
c. Hiermee kan een risico-inschatting van een miskraam gemaakt worden
d. Hiermee kan het risico op cardiovasculaire afwijkingen geschat worden
13. In welke prenatale fase wordt het hart gevormd?
a. De embryonale fase
b. De germinale fase
c. De proximodistale fase
d. De foetale fase
14. Marianne is tegen abortus. Haar reden hiervoor is: "Bij abortus voelt de foetus wat er
gaande is. Ze hebben pijnreceptoren die activeren wanneer abortus plaatsvindt."
Heeft Marianne gelijk?
a. Ja, neurale banen voor pijnperceptie ontwikkelen zich voor 22 weken (wanneer
abortus nog mag plaatsvinden)
b. Ja, foetussen kunnen pijn voelen zelfs als de neurale banen voor pijnperceptie
nog niet ontwikkeld is
c. Nee, neurale banen voor pijnperceptie ontwikkelen zich rond 26 weken
d. Nee, het is onmogelijk vast te stellen of/wanneer foetussen pijn ervaren