100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Bestuursrecht deel 1 en 2 RPU blok 1.2 HBO-rechten/SJD! €3,99   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Bestuursrecht deel 1 en 2 RPU blok 1.2 HBO-rechten/SJD!

 39 keer bekeken  2 keer verkocht

Samenvatting over bestuursrecht deel 1 en 2 van het onderdeel Recht in het Publieke Domein!

Voorbeeld 4 van de 37  pagina's

  • Ja
  • 6 juni 2021
  • 37
  • 2020/2021
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (3)
avatar-seller
carlijnvandijk
BESTUURSRECHT SAMENVATTINGEN
Hoofdstuk 1 (1.1.1-1.1.5)
Overheidsbestuur is nodig, omdat er in elke samenleving zaken zijn die als zo essentieel worden
gezien dat men de behartiging ervan niet aan particulieren of organisaties buiten de overheid durft te
toevertrouwen. Dit komt omdat het aannemelijk of mogelijk is dat deze onvoldoende gezag en macht
bezitten of het eigen belang laten voorgaan op meer algemene belangen. In veel wetten worden
taken die vanuit een oogpunt van het algemeen belang als essentieel worden gezien, en voor de
behartiging waarvan een zeker gezag is vereist, toegerekend aan organen van de rijksoverheid of van
provinciale of gemeentelijke overheden. Hieruit kan worden afgeleid dat het bestaan van een
overheid en van overheidsbestuur tot op zekere hoogte noodzakelijk is.

Van de overheid wordt ook actieve bemoeienis verwacht.

In de hoogtijden van de klassiek liberale rechtsstaat in de eerste helft van de negentiende eeuw
(nachtwakersstaat), was de rol van de overheid grotendeels beperkt tot het terrein van de openbare
orde, de defensie en de buitenlandse betrekkingen. Er was sprake van een minimale overheid.

Enerzijds is er een fysieke bepekring aan wat de overheid kan. Deze beperking heeft vooral
betrekking op de beschikbaarheid van voldoende middelen om te kunnen optreden. In de loop van
de laatste decennia zijn er zoveel nieuwe beleidsterreinen bij gekomen die om overheidsinterventie
vragen, dat andere terreinen het zullen moeten stellen met minder overheid.
Anderzijds is het optreden van overheidsorganen steeds vaker onder vuur te liggen. Het gaat dan niet
zozeer om de middelen, maar om de doelen die worden nagestreefd.

Over de vraag wat tot de zorg van de overheid behoort, bestaat geenszins consensus: wat de een als
een typische overheidstaak beschouwt, ervaart de ander als een inbreuk op zijn vrijheid en daarmee
als ongewenste overheidsinterventie.

Uit art. 2:5 BW blijkt dat rechtspersonen dezelfde privaatrechtelijke bevoegdheden hebben als
natuurlijke personen. Aangezien de belangrijkste openbare lichamen, zoals de Staat, de provincies,
de gemeenten en de waterschappen rechtspersoonlijkheid bezitten, beschikken deze lichamen over
de normale privaatrechtelijke bevoegdheden en rechten. In de praktijk maken ze van deze
bevoegdheden en rechten vaak gebruik. Vrijwel dagelijks sluiten overheden overeenkomsten.

Ook strafrechtelijke bepalingen kunnen van toepassing worden verklaard op overtreding van
bestuursrechtelijke voorschriften.

Toch lenen zowel privaatrechtelijke als strafrechtelijke bepalingen zich slechts in geringe mate voor
het normeren van bestuursrechtelijke verhoudingen. Wat betreft de privaatrechtelijke bepalingen
heeft die beperkte toepasbaarheid vooral te maken met het feit dat overheidsorganen vaak eenzijdig
vaststellen wat rechtens is. In de praktijk wordt dit eenzijdig vaststellen vaak als verticaal
overheidsbestuur aangeduid. De eenzijdigheid van een groot deel van het overheidshandelen hangt
weer samen met het uitgangspunt dat overheidsorganen geen eigen belangen hebben, maar
uitsluitend handelen in algemeen belang.

Verder is een verschil ten opzichte van het privaatrecht dat in het bestuursrecht naast de feiten en
het recht veelal nog een derde element een bijzondere rol speelt. Namelijk dat bestuursorganen bij
de uitoefening van hun taken dit algemeen belang tegen andere belangen afwegen.




1

,Gelet op deze kenmerken zijn veel privaatrechtelijke regels in zoverre ongeschikt dat ze uitgaan van
in beginsel gelijkwaardige partijen die over en weer vrij zijn hun eigen belangen behartigen. Zo is het
niet realistisch om te stellen dat een overheid die tegen overtreding van bepaalde voorschriften wil
optreden, daarover overeenstemming kan bereiken met de overtreder.

Ook strafrechtelijke regels lenen zich slechts in beperkte mate voor toepassing in bestuursrechtelijke
verhoudingen. Dit heeft te maken met het feit dat in het strafrecht andere doelen worden
nagestreefd dan in het bestuursrecht. Waar het strafrecht voornamelijk gericht is bestraffing van de
dader, is het bestuursrecht veel meer gericht op het bereiken of herstellen van de legale situatie. In
het bestuursrecht genieten herstelsancties daarom in het algemeen de voorkeur boven bestraffende
sancties. Het strafrecht wil met name normen inprenten, terwijl het bestuursrecht normen stelt om
zaken te reguleren of in goede banen te leiden.

Strafrechtelijke normen zijn onvoorwaardelijk geformuleerd: absolute verboden of geboden.
Bestuursrechtelijke normen zijn vaak voorwaardelijk geformuleerd: iets is verboden tenzij vergunning
of ontheffing wordt verleend.

De handhaving van strafrechtelijke normen ligt in handen van de politie, het Openbaar Ministerie en
de rechter. De vervolging loopt via het OM, terwijl de rechter de op te leggen straf bepaalt.
De bestuursrechtelijke handhaving ligt in handen van het bestuur. Daarbij kan de rechter vervolgens
wel de rechtmatigheid controleren.

De taak van de overheid was ten tijde van de klassieke liberale rechtsstaat voornamelijk beperkt tot
de zorg voor de openbare orde, de buitenlandse betrekkingen en de defensie. Voor zover de
overheid optrad, was dat met name ter handhaving van dwingende normen. Voorop stond wat men
de ordenende functie van de overheid zou kunnen noemen.

Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw zijn daar als gevolg van maatschappelijk en/of technologische
ontwikkelingen vele taken bij gekomen. Zo is de overheid zich, gezien de industrialisatie, de
bestaanszekerheid van burgers gaan aantrekken.

Bij de zorg voor de bestaanszekerheid komt de presterende functie van de overheid naar voren.
Onder de presterende functie valt ook het realiseren of onderhouden van allerlei voorzieningen op
het terrein van de infrastructuur, de woningbouw, het onderwijs en de volksgezondheid.

Als gevolg van de economische crisis in de eerste helft van de vorige eeuw zag de overheid zich
genoodzaakt in te grijpen in de markt en het marktmechanisme. Voorkomen moest worden dat
bedrijven uit de markt werden gedrukt en dat monopolisten of kartels de prijzen voor producten
ongelimiteerd zouden opdrijven. De tot dan toe vrije marktverhoudingen werden daarom
onderworpen aan overheidsmaatregelen die tot doel hadden ongewenste concurrentie- en
prijsontwikkelingen tegen te gaan. Zo werden op basis van de Wet op de economische mededinging
concurrentieafspraken en overeenkomsten verboden, waardoor de concurrentie op de Nederlandse
markt of een deel daarvan zou worden verhinderd, beperkt of vervalst. Ook konden op basis van de
wetgeving maximumprijzen voor goederen en producten worden vastgesteld. Zo kwam geleideljk de
sturende functie van de overheid naar voren. Deze sturende functie komt niet alleen tot uitdrukking
in dwingende voorschriften, maar ook in selectievere, meer gerichte instrumenten.




2

,In de tweede helft van de vorige eeuw kwamen nog de arbitrerende functie van de overheid tot
ontwikkeling. Deze arbitrerende ontwikkeling, die met name in het omgevingsrecht naar voren komt,
hangt nauw samen met het gegeven dat de groei van de bevolking en de welvaart grenzen stelt aan
het gebruik van grondstoffen, energie en ruimte. De arbitrerende functie kwam vooral tot
uitdrukking in planbevoegdheden ten aanzien van de verdeling van de beschikbare ruimte en in het
verbinden van voorschriften aan een vergunning waarin de tegenstrijdige belangen zo veel mogelijk
met elkaar worden verzoend.

De ordenende, presterende, sturende en arbitrerende functies zijn nog steeds allen van belang.

De rechtspositie van burgers wordt in veel gevallen eenzijdig door de overheid vastgesteld met het
oog op de behartiging van het algemeen belang. Deze karakteristieke eigenschap van het
bestuursrecht brengt mee dat burgers tegen hun wil geconfronteerd kunnen worden met
overheidshandelen.

Vanuit het perspectief van de rechtsstaat moet aan het overheidshandelen een wet ten grondslag
liggen. Het legaliteitsbeginsel dat in deze eis ligt besloten, wordt enerzijds beargumenteerd vanuit
het rechtszekerheidsbeginsel en anderzijds vanuit het primaat van de wetgever.
De rechtszekerheid eist dat vooraf duidelijk is waartoe overheidsorganen bevoegd zijn en hoe ver die
bevoegdheden reiken.
Het primaat van de wetgever hangt nauw samen met het feit dat de volksvertegenwoordiging deel
uitmaakt van de wetgevende macht, zodat formeel kan worden volgehouden dat een machtiging van
de wetgever impliceert dat de meerderheid van de burgers hiermee instemt.

In de praktijk ligt aan het grootste deel van het overheidsoptreden een wettelijke bevoegdheid ten
grondslag. In zoverre is dus voldaan aan het formele aspect van het legaliteitsbeginsel, dat een
machtiging van de wetgever nodig heeft om op te treden.

In veel moderne bestuursrechtelijke wetten is in veel mindere mate voldaan aan het meer materiële
aspect dat vooraf moet zijn aangegeven hoe ver de bevoegdheid zich uitstrekt. Dit heeft met name te
maken met het feit dat de wetgever steeds minder in staat is om te voorzien wat het bestuur
allemaal moet doen en hoe het moet handelen, of wat de consequenties van een bepaald bestuurlijk
handelen zijn. Daarom is de wetgever er vaak toe overgegaan bestuursorganen ruim geformuleerde
bevoegdheden toe te kennen.

Terugtred van de wetgever: de wetgever formuleert zelf niet de rechtsnormen waaraan de burger
zich heeft te houden, maar laat die normstelling steeds vaker aan bestuursorganen over. In die
terugtred kan men twee aspecten onderscheiden.
Enerzijds wordt in de wet in formele zin het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften
overgelaten aan bestuursorganen van de centrale overheid (delegatie), zoals de regering en de
ministers.
Anderzijds komt het voor dat noch in de formele wet, noch in bestuurswetgeving het gedrag van
burgers wordt genormeerd, maar dat die normering wordt overgelaten aan een bestuursorgaan door
middel van een uitoefening van beschikkings- of andere bestuursrechtelijke bevoegdheden.

Deze terugtred van de wetgever bij de inhoudelijke normering van het bestuursoptreden heeft ertoe
geleid dat bestuursorganen in veel gevallen min of meer zelfstandig bepalen wat rechtens is. Er is
sprake van gelede normstelling.




3

, Voor zover bestuursorganen beschikken over bevoegdheden die een zekere beleidsvrijheid of
beoordelingsvrijheid kennen (discretionaire bevoegdheden), kan de rechter wel toetsen of een
bestuursorgaan binnen de grenzen van zijn bevoegdheden is gebleven. De rechter moet echter de
beleids- of beoordelingsvrijheid tot op zekere hoogte respecteren. De rechter zal zich daarom bij het
beoordelen van een binnen de bevoegdheidsgrenzen blijvende uitoefening van discretionaire
bevoegdheden door het bestuur tot een terughoudende toetsing moeten beperken, althans voor
zover het gaat om de inhoudelijke keuzes die door het bestuur in het kader van de beleids- of
beoordelingsvrijheid zijn gemaakt.

Er is nooit sprake van rechtsvrije ruimte. In de jurisprudentie is aangenomen dat dat het bestaan van
discretionaire bevoegdheden er niet aan in de weg staat dat het bestuur zich aan algemene
rechtsbeginselen moet houden. Zo moeten bestuursorganen gelijke gevallen gelijk behandelen en
toezeggingen nakomen. Bestuursorganen moeten bij het nemen van een beslissing de nodige
zorgvuldigheid in acht nemen en zich op de hoogte moeten stellen van relevante feiten en af te
wegen belangen, en dat ze eenmaal genomen beslissingen moeten motiveren, zijn rechtseisen die
ook gesteld kunnen worden bij de uitoefening van de meest vrije bevoegdheid die denkbaar is.

De rechter heeft allerlei algemene beginselen van behoorlijk bestuur geformuleerd waaraan het
bestuurlijk handelen in ieder geval kan worden getoetst. Aangezien burgers een beroep kunnen doen
op deze toetsingsgronden, zijn ze deze als beroepsgronden gaan beschouwen. Hierdoor zijn deze
beginselen algemene normen geworden waaraan het bestuur zich moet houden.

In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn verschillende van deze beginselen in de jurisprudentie
tot ontwikkeling gekomen beginselen inmiddels gecodificeerd. Zo is het bepaalde in art 3:2 Awb een
bondige vertaling van het ongeschreven zorgvuldigheidsbeginsel.

Beginselen die nog niet zijn gecodificeerd, zoals het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel,
gelden nog als ongeschreven beginselen. Men kan stellen dat ook voor zover de wet het bestuurlijk
handelen niet normeert en bestuursorganen vrij zijn om beslissingen te nemen, deze beslissingen ten
allen tijde aan de normen uit de Awb en aan de ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk
bestuur en algemene rechtsbeginselen moeten voldoen. In zoverre is de verhouding tussen bestuur
en burger altijd een rechtsbetrekking: een door het recht beheerste verhouding.

Beleidsregels zijn regels waarin de bestuursorganen aangeven welk beleid ze ten aanzien van de
uitoefening van een bepaalde bevoegdheid willen voeren. Ze leggen zich in zekere zin vast.
Beleidsregels geven burgers inzicht in de wijze waarop bestuursorganen hun bevoegdheden zullen
uitoefenen, en verhogen daarmee de voorspelbaarheid van het bestuurlijk handelen die als gevolg
van de terugtred van de wetgever is gegaan. De gebondenheid aan deze regels is inmiddels in art.
4:84 Awb gecodificeerd.

Naast een overheid op rijksniveau kennen we ook overheden op provinciaal en gemeentelijk niveau.
Op al die niveaus zijn bestuursorganen werkzaam. Bij de vraag naar kwaliteit kunnen zich zowel bij
kleine als bij grote bestuursorganisaties problemen voordoen. Zo zal bij kleine bestuursorganisaties
vaak onvoldoende specifieke deskundigheid aanwezig zijn om alle beleidsterreinen te dekken. In
relatief kleine gemeenten is doorgaans ook sprake van een kleine juridische afdeling en is specifieke
deskundigheid op beleidsterreinen als dat van milieu, soms geheel afwezig.
Daarnaast zijn bestuursorganen van kleine gemeenten in het algemeen meer vatbaar voor
belangenverstrengeling en vriendjespolitiek. Bij grotere bestuursorganisaties zal het probleem eerder
gelegen zijn in de bureaucratie en de grotere afstand tot de burger.



4

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper carlijnvandijk. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 67096 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€3,99  2x  verkocht
  • (0)
  Kopen