Hoofdstuk 1 –Toerisme en recreatie
Actor: een persoon of organisatie die een verschijnsel beïnvloed of initieert. Een actie resulteert in
een gedrag en een reactie op dat gedrag, interactie.
Toeristische actoren:
Bedrijvigheid (4 o’s): ondernemers, overheden, organisaties, onderwijs/onderzoek/ondersteuning.
Stakeholder: een belangengroep. Dit zijn actoren die bepaalde belangen hebben. Wordt ook wel
door elkaar gebruikt. (Bestemming, reizigers, bedrijf).
Factor: beïnvloedend element, een entiteit, iets wat bestaat, niet zijnde een mens of organisatie.
Toeristisch systeem: een schema waardoor er meer zicht is op de dynamiek en complexiteit van deze
wereld.
1.1 - Wat is toerisme, wat is recreatie?
Toerisme: een reis buiten de normale woonomgeving. Een sociaal, cultureel en economisch
verschijnsel waarvoor mensen zich naar een andere plaats dan eigen omgeving verplaatsen voor
persoonlijke of zakelijke motieven.
Verblijfstoerime: minimaal 1 overnachting buiten eigen omgeving.
- Kort: niet langer dan 3 nachten.
- Lang: langer dan 4 nachten tot maximaal een jaar.
Dagtoerisme: niet langer dan 24 uur en dan weer naar huis. Vanuit eigen omgeving of vakantieadres.
Recreatie: ontspannend verlangen, dichtbij, beleven van nieuwe dingen. Recreatieve activiteiten zijn
alle activiteiten die men doet voor zijn plezier.
Dagtocht: een recreatieve activiteit waarvoor men ten minste 2 uur van huis is, zonder een
overnachting. Bezoek aan familie of kennissen horen hier niet bij.
Dagrecreatie: men gaat een dag op pad.
Verblijfsrecreatie: minimaal 1 overnachting in andere omgeving. Tegenwoordig wordt het vaker
toerisme genoemd.
Vrije tijd: alle tijd die overblijft na werktijd/opleiding, slapen, persoonlijke verzorging, sociale
verplichtingen en de reistijd daarbij. CBS: alle tijd die besteed wordt aan sociale contacten, uitgaan,
hobby’s, sport, spel, radio, tv, lezen, luieren.
Reismotieven: zakelijk, religieus, gezondheid, plezier, familiebezoek, opleiding.
Toerisme is (een economisch en sociaal fenomeen).
Een belangrijke speler in relatie tot de internationale handel.
Een belangrijke vorm van inkomsten voor vele (in ontwikkelings) bestemmingen.
1.2 - Toeristenstromen
Binnenlands toerisme: toeristenstroom binnen de landsgrenzen.
Inkomend toerisme: toeristenstroom die het land binnenkomt, vanuit buitenland.
Uitgaand toerisme: Nederlandse toeristenstroom naar het buitenland.
Toeristenstromen: seizoenen, drukte, richting, afstanden.
,1.3 - Import en export
Binnenlandse besteding: Nederlander geeft geld uit in Nederland bij binnenlands toerisme.
Buitenlandse besteding: Nederlander geeft geld uit in het buitenland bij uitgaand toerisme.
Reisverkeersbalans: inkomsten en uitgaven van grensoverschrijdend toerisme. Dus Nederlanders die
geld uitgeven of krijgen in het buitenland. Het verschil tussen inkomend en uitgaand toerisme van
een land, uitgedrukt in aantallen euro’s.
Export is inkomend toerisme. Een buitenlander die een dienst hier komt ophalen.
Import is uitgaand toerisme.
1.4 - Vormen van toerisme
Behoefte is een gevoel tekort, men wordt gemotiveerd dit weg te werken.
Piramide maslow:
Onderste drie zijn overlevingsbehoefte. (Lichamelijke behoeften, veiligheid/zekerheid en
sociaal contact)
Bovenste twee zijn ontwikkelbehoefte. (Waardering/erkenning en zelfontplooiing)
Pushfactoren: de toerist wil ontsnappen uit zijn huidige situatie, opheffen van tekort.
Pullfactoren: de keuze voor een bepaald land of bestemming vanwege zijn aantrekkelijke kant.
Stadstoerime: een vorm van toerisme dat in een stedelijke omgeving is. Steden hebben een groot
aanbod aan activiteiten.
Vormen van toerisme:
Domestic tourism= binnenlands toerisme (Nederlander in Nederland op vakantie).
Inbound tourism= inkomend toerisme, binnenkomt (Duitsers in Nederland) = export.
Outbound tourism= als Nederlander naar het buitenland reizen = import.
1.5 - Het toeristisch systeem
,1.6 - Vraagzijde
Voorwaarden: vrije tijd, geld en informatie/toegang tot infrastructuur.
Keuzebeslissingsproces:
1. Ontstaan behoefte, de bewustwording, het idee.
Vakantie is geen eerste levensbehoefte, maar is afhankelijk van de maatschappij. Steeds
vaker moeten mensen op vakantie.
2. Ontstaan van wensen en eisen, zoeken van informatie, de prefase.
Wie, wat, welk activiteiten, waar, wanneer, hoe. Verwachtingen worden concreter/krijgen
vorm.
3. Afwegen, plannen en beslissen.
Allerlei beslissingen nemen. Beschikbaarheid, mogelijkheden en prijzen vergelijken. Eerst
type bestemming, vermaak en verblijf, vervoer.
4. Boeken (koopfase).
Definitieve beslissing, keuze gemaakt en boeken. Alles zelf regelen of een touroperator.
5. De daadwerkelijke reis (post aankoopfase).
De toerist ervaart hoe de bestemming en activiteiten aan de behoefte en verwachtingen
voldoen. Ervaringen met vervoer en verblijf ook belangrijk.
6. De evaluatie (postfase).
Verhalen worden verteld, foto’s gepost.
Peer group: de groep mensen die wordt beïnvloed in hun keuzebeslissingsproces. Iemand vertelt zijn
ervaringen.
Touchpoints: contactmomenten
Customer Journey: klantenreis
Persona: een niet bestaand, fictieve persoon die representatief is voor een bepaalde doelgroep.
Gebaseerd op leefstijl en waarden en sociaalpsychologisch onderzoek.
1.7 - Intermediaire kader
Stimulerende rol: organisaties die zich focussen op de communicatie met de belangrijkste
actor DMO. Om toeristen naar een bepaalde plek te trekken, toeristen pushen ergens
naartoe te gaan, NTO’s.
Destinatiemanagement Organisatie: verantwoordelijk voor informatie over de bestemming
naar de toerist. Toerisme in goede banen leiden. Ze adviseren de overheid en het
bedrijfsleven, zorgen voor goede samenhang en promoten.
Distribuerende rol: verkoop van producten/reizen van aanbieders, reisagenten.
Producerende rol: reisorganisaties die producten op de bestemming inkopen, en/of vervoer,
en verkopen dit aan de consument. Touroperators die de reizen maken/produceren.
Begeleidende rol: verschillende actoren die te maken hebben met verschillende partijen.
Overheid, onderwijs, onderzoeksinstituten, kennis en ondersteunende instituten.
1.8 - Aanbodzijde
Aanbod in brede zin: de bestemming als geheel, elementen die ervoor zorgen dat de locatie wordt
bezocht.
Aanbod in enge zin: activiteiten en faciliteiten op gebied van vermaak, verblijf en vervoer.
, Bestemming: een verzameling voorzieningen op een locatie met een bepaalde attractiewaarde die
voorziet in de behoefte van de bezoeker.
Toeristisch product: alles wat in een behoefte voorziet en aan de wensen voldoet van de toerist, dit
is een breed spectrum, het kan een concreet product zijn, maar ook een dienst, een belevenis en
een idee.
Tastbaarheid: niet tastbaar, maar een beleving. Je wordt gebruiker van de reis. Bed is wel
tastbaar.
WOM, Word of Mouth, tevredenheid wordt doorverteld.
Productie en consumptie vinden gelijktijdig plaats: tastbare elementen kunnen worden
getest, maar niet tastbare is elke keer weer anders.
Vergankelijk: productie en levering is tijdgebonden. Reis van 10 mei kan niet op 11 mei
verkocht worden.
Plaatsgebonden: altijd naar het product toe.
Samengesteld: belevenissen, fysieke en dienstbare componenten, verschillende
leveranciers.
1.9 - Externe invloeden
Macro factoren: invloeden van buitenaf die vraag, aanbod, toeristenstroom en het intermediaire
speelveld beïnvloeden.
DESTEP-factoren:
Demografische factoren: bevolkingssamenstelling.
Economische factoren: welvaart, beschikbaar inkomen, consumenten vertrouwen, inflatie
en wisselkoersen.
Sociaal cultureel: waarden, welzijn, privacy, globalisering, criminaliteit.
Technologische factoren: technische vooruitgang.
Energetisch, ecologische factoren: natuur en klimaat.
Politieke factoren: beleid, maatregelen, regime, politiek systeem.
Meso ontwikkelingen: macro factoren die doorwerken in het toeristisch speelveld en leiden tot
ontwikkelingen.
Micro factoren: ontwikkelingen die gevolg hebben voor kleinere groepen.
1.10 - De dynamiek
Veroorzaakt door internationale karakter, grote diversiteit aan toeristen, bestemmingen, variëteit
aan contexten en bewegingen in het systeem.
1.11 - Organisaties
Organisatie kenmerkt zich door het hebben van een doel en daarnaar te handelen.
Typering: private (winst maken), publieke (overheidsinstanties), privaat-publieke (gemende
vorm) en non-profit (geen winst) organisaties.
Samenwerkingsvormen
Verticale en horizontale integratie: eigendom van een partij wordt deels over helemaal
overgenomen door een andere partij.