Naam:
Datum:27-05-2021
Opdracht: Bpv 4.1 Scholing en Netwerken
De BPV-opdracht bestaat uit 2 onderdelen:
Deel 1: Interview over (opbouwen van) professioneel netwerk
▪ Verken positie van de sociaal werker op de arbeidsmarkt met de daarbij behorende eisen die aan
de kwaliteit en deskundigheid van de sociaal werker gesteld worden
▪ Ga in gesprek met je praktijkbegeleider en een aantal collega’s waar je op dit moment werkt (BBL)
of stage (BOL) loopt. Zij hebben al een professioneel netwerk en weten welke opleidingen/trainingen
voor jouw als beginnend professional ineterssant / een mooie aanvulling kunnen zijn. Vraag hen
ervaringen en deze kennis met je delen door tips en adviezen te geven.
▪ Interview minimaal 3 collega’s over het op peil houden van je kennis en kwaliteit van de eigen
dienstverlening. Belangrijke items hierbij zijn: bijscholing, intern, extern, beroepsgroep, bijwonen
congres, vak bijeenkomsten, intervisie, sociaal media (bijvoorbeeld interessante groepen op LinkedIn)
▪ Neem de interviews op. Vraag hiervoor toestemming
▪ Werk de interviews uit. Zorg dat de drie interviews op dezelfde manier worden uitgewerkt.
▪ Maak na de interviews een lijst met van interessante opleidingen; beroepsgroepen, webiste, e-
learnings; interessante groepen op bijvoorbeeld LinkedIn (min 15 en max 30 items).
▪ Bepaal hoe je een professioneel netwerk krijgt en onderhoudt. Met welke mensen en organisaties
jouw praktijkbegeleider samenwerkt? Maak hiervan een lijst. Denk hierbij aan: doorverwijzing,
wijkgericht, gemeentelijk niveau etc. Zet in jouw overzicht minimaal de naam van de persoon of
organisatie; adres, telefoonnummer en eventueel website.
▪ Maak je huidige netwerk inzichtelijk en maak een netwerkcirkel van het door jou gewenste netwerk
dat je binnen een jaar wilt bereiken.
▪ Geef aan wat je gewenste netwerk voor jou kan betekenen.
Deel 2: Reflectieverslag
Schrijf een reflectieverslag. Gebruik hierbij het format
, Als sociaal werker ondersteun je mensen bij het oplossen van en omgaan met hun problemen in hun
dagelijks leven of in hun werk. Dit kan van korte, maar ook van langere duur zijn.
De volgende competenties moet je in huis hebben:
1. Methodisch werken.
Je moet kunnen kiezen welke hulpverleningsmethode het best past bij je cliënt en zijn probleem en
deze vervolgens goed kunnen toepassen.
2.Communicatieve vaardigheden.
Het is belangrijk dat je goed kunt luisteren en in staat bent een vertrouwensrelatie met je cliënt op te
bouwen. In gesprekken met je cliënt let je niet alleen op wat een cliënt zegt, maar je let ook op zijn
houding; kijkt hij steeds op zijn horloge, zit hij met een pen te spelen of te draaien in zijn stoel? Deze
non-verbale signalen kunnen je veel over een cliënt vertellen.
Niet alleen mondeling, maar ook schriftelijk moet je je goed kunnen uitdrukken. Alle afspraken en
handelingen leg je vast in een dossier. Dit dossier is nodig om het hulpverleningsproces goed te
kunnen volgen en het is een naslagwerk voor je vervanger als je bijvoorbeeld ziek bent.
3.Stressbestendigheid.
Je moet goed kunnen omgaan met heftige emoties en agressie. Als maatschappelijk werker ben je
vaak betrokken bij crisissituaties waarbij emoties soms hoog kunnen oplopen. Zeker in situaties
waarbij mishandeling, relatieproblemen en verslaving een rol spelen, kunnen cliënten nogal eens
wanhopig of juist heel agressief reageren.
4.Samenwerken.
Je hebt als maatschappelijk werker met heel verschillende mensen te maken. Je cliënten, zijn
netwerk, maar ook met medewerkers van diverse instanties, zoals sociaal-pedagogische
hulpverleners, cultureel werkers, de thuiszorg, (huisartsen, psychologen en juristen
5. Inlevingsvermogen.
Je moet nieuwsgierig zijn naar de manier waarop mensen in het leven staan en hoe ze zich
gedragen. Je moet je in hun positie kunnen verplaatsen, betrokkenheid tonen en ze ervan kunnen
overtuigen dat ze iets in hun gedrag moeten veranderen.
6. Organisatievermogen.
Het is belangrijk dat je goed kunt plannen en regelen. Als maatschappelijk werker behartig je de
belangen van je cliënt in relatie tot instanties. Ook organiseer en coördineer je de hulp van die
instanties rondom je cliënt.
7. Professionele houding.
Als je je alles persoonlijk aantrekt, wordt je werk erg zwaar. Je moet in bepaalde mate afstand kunnen
bewaren. Het is belangrijk dat je de balans vindt tussen betrokkenheid en het houden van afstand uit
zelfbescherming.
8.Flexibiliteit.
Je bent niet voor één gat te vangen. Dit houdt in dat je gemakkelijk kunt schakelen wanneer een
gekozen aanpak niet leidt tot het gewenste resultaat en je bent in staat verschillende gedragsstijlen te
hanteren. Flexibiliteit betekent ook dat je er tegen kunt dat je niet van te voren weet wat een dag zal
brengen en dat je niet ongestoord je to-do-lijstje kunt afwerken. Je wordt in je werk geconfronteerd
met diverse situaties en onverwachte reacties en gedragingen van cliënten.
9.Maatschappelijke betrokkenheid. Je bent op de hoogte van wat er in de maatschappij leeft en
verandert, bijvoorbeeld op het gebied van lonen en huisvesting en hoe die veranderingen mensen
kunnen beïnvloeden.