Samenvatting strafrecht David Gloudemans
Week 1 Legaliteitsbeginsel, overgangsrecht en rechtsmacht
Literatuur
De Hullu, Materieel Strafrecht, Hst. II, par. 2 en 3
De Hullu, Materieel Strafrecht, Hst. II, par. 5.1 t/m 5.1.3
De Hullu, Materieel Strafrecht, Hst. II, par. 6
Jurisprudentie
Het legaliteitsbeginsel in Straatsburgs perspectief, EHRM 22 nov. 1995, NJ 1997,
1. Relevante feiten en omstandigheden
-In de onderhavige zaak was er sprake van een verkrachting binnen het huwelijk (begaan door
een man in Engeland)
-Op het moment dat het delict werd gepleegd, was verkrachting binnen het huwelijk niet
strafbaar in Engeland
-De man werd voor de verkrachting aangeklaagd en veroordeeld (ondanks het feit dat de
verkrachting ten tijde van het begaan van het delict niet strafbaar was gesteld)
-De man was van mening dat, gelet op zijn veroordeling, art. 7 lid 1 EVRM was geschonden,
omdat het legaliteitsbeginsel van toepassing (volgens de man) zou moeten zijn
-Het gaat dus om Het legaliteitsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht
2. Rechtsvraag/relevante artikelen
Is er in de onderhavige zaak sprake van schending van (gelet op de kern en het doel van)het
legaliteitsbeginsel ex art. 7 lid 1 EVRM?
-‘Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar feit
naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of nalaten geschiedde
(…)’
.3. Beantwoording instantie rechtsvraag
Het Europees Hof heeft in de onderhavige zaak besloten dat het vernederende karakter van
verkrachting dermate evident is, dat veroordeling van een man wegens poging tot verkrachting
van zijn vrouw niet in strijd is met het doel en de strekking van art. 7 lid 1 EVRM (geen straf
zonder wettelijke basis en de rechtszekerheid van de verdachte) en er daarom geen sprake was
van schending van art. 7 lid 1 EVRM.
4. Rechtsregel
De kern en het doel van het legaliteitsbeginsel ex art. 7 lid 1 EVRM worden niet geschonden (en
een verdachte mag met terugwerkende kracht worden veroordeeld) mits er aan de volgende
twee voorwaarden is voldaan:
1. De ontwikkeling moet in overeenstemming zijn met de essentie van het delict; en 2. De
ontwikkeling moet in redelijkheid voorzienbaar zijn geweest
,Uit doel en strekking van art. 7 EVRM vloeit voort dat effectieve bescherming geboden moet
worden tegen willekeurige vervolging, veroordeling en bestraffing. De voortschrijdende
ontwikkeling van het strafrecht door middel van rechterlijke interpretatie uitmondend in
aanpassing aan veranderende omstandigheden is niet in strijd met art. 7, mits de uitleg die in de
jurisprudentie wordt gegeven aansluit bij de essentie van het delict en redelijkerwijze
voorzienbaar is. De beslissingen van het Court of Appeal en het House of Lords waarin de
veroordeling van een man wegens verkrachting van zijn vrouw werd bevestigd lagen in het
verlengde van een ontwikkeling in de rechtspraak waarin de immuniteit van een echtgenoot
tegen strafvervolging wegens verkrachting gaandeweg werd ontmanteld. Deze rechtspraak
sloot aan bij de essentie van het delict zoals omschreven in de Sexual Offences Act van 1976.
Het recht had het stadium bereikt waarin het loslaten van de immuniteit van de echtgenoot
redelijkerwijze voorzienbaar was.Het vernederende karakter van verkrachting is dermate
evident dat veroordeling van een man wegens poging tot verkrachting van zijn vrouw niet in
strijd is met doel en strekking van art. 7. Het loslaten van de immuniteit van de echtgenoot is in
overeenstemming met een geciviliseerd beeld van het huwelijk en de fundamentele
doelstellingen van het verdrag, te weten het respect voor de menselijke waardigheid en vrijheid.
Incest, HR 11 oktober 1988, NJ 1989, 455
1. Relevante feiten en omstandigheden
Tot de jaren 80 was een kind (volgens het burgerlijk recht) minderjarig tot het eenentwintigste
levensjaar en in de jaren 80 werd dit verlaagd naar achttien jaar; deze verandering in de wet
had ook betrekking op wanneer een persoon minderjarig of meerderjarig is volgens het
strafrecht In de onderhavige zaak werd een man beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige
kind; dit begon toen het kind zestien jaar was en eindigde toen zij de leeftijd van negentien jaar
had bereikt Tussen het begaan van het delict en de terechtzitting heeft zich de voornoemde
wetswijziging voorgedaanHet gerechtshof heeft in hoger beroep de verdachte vrijgesproken
omdat er sprake zou zijn van een gunstigere bepaling (de strafbaarheid was vervallen)
Wetswijzigingen en gunstigere bepalingen en de toepassing van de uitzondering uit art. 1 lid 2
Sr
2. Rechtsvraag en relevante artikelen
Kan een gunstigere bepaling, gelet op art. 1 lid 2 Sr, worden toegepast indien de bepaling(ten
gunste van de verdachte) is gewijzigd ten tijde van de terechtzitting?
3. Beantwoording instantie rechtsvraag
Omdat er sprake is geweest van een ‘gewijzigd inzicht’ door de meerderjarigheidsgrens te
verlagen naar achttien jaar, is de strafbaarheid vervallen op het moment dat het kind achttien
jaar werd.
4. Rechtsregel
Een gunstigere bepaling moet, gelet op art. 1 lid 2 Sr, altijd worden toegepast ten tijde van de
berechting van een verdachte, tenzij de zaak onherroepelijk is verklaard. Mocht er echter
sprake zijn van een eendaadse samenloop (zoals in de onderhavige zaak het geval was), dan
kan er vooralsnog een straf worden opgelegd als er sprake is van een gelijke strafmaxima (zie
art. 55 lid 1 Sr). De rechter kan hierbij bepalen of hij de oude of de nieuwe bepaling toepast. Het
alleen wetswijziging aangaande de strafbepaling maar ook andere relevante wetswijzigingen die
,doorwerken in de strafrechtelijke normstelling. In dit geval wijzigde de leeftijdsgrens (in het BW)
en dit werkte door in de strafrechtelijke normstelling. Dit betreft dus de beperkt materiële leer.
Linquenda, HR 17 maart 1987, NJ 1987, 887
Beantwoording instantie rechtsvraag (overweging)
De rechtbank en het gerechtshof hebben beide de verdachte veroordeeld wegens het
nietvoldoen aan een ambtelijk bevel. De Hoge Raad heeft gesteld dat er in art. 184 lid 1 Sr, met
de term ‘wettelijk voorschrift’, wordt gedoeld op enig Nederlands wettelijk voorschrift.In de
onderhavige zaak ging het echter om het weigeren van een bevel krachtens een Noors wettelijk
voorschrift. Het gerechtshof had dus niet tot een bewezenverklaring van art. 184 Sr mogen (en
kunnen) komen en gelet hierop werd het arrest door de Hoge Raad vernietigd.
Rechtsregel
Met de term ‘wettelijk voorschrift’ uit art. 184 lid 1 Sr wordt er gedoeld op Nederlandse wettelijke
voorschriften. Gelet hierop kan het niet voldoen aan een bevel krachtens een buitenlands
wettelijk voorschrift niet het strafbare feit van art. 184 lid 1 Sr opleveren.
Lex Mitior, HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6878
1. Relevante feiten en omstandigheden
Een verdachte heeft opzettelijk, zonder daartoe een vergunning voor te hebben, zowel
brandbare vloeistof opgeslagen in een bovengrondse tank, als dieren heeft gehouden (28
februari 1993) De vergunningsplicht die gold voor de aan de verdachte verweten gedragingen
was echter ten tijde van het arrest van het gerechtshof vervangen door een meldingsplicht, de
sanctionering was dus gewijzigd: het ten laste gelegde handelen zonder vergunning was niet
meer strafbaar (1 april 1995)De verdachte ging op 12 juli 2011 in cassatie
Overgangsrecht, wijziging van sanctionering
2. Rechtsvraag/relevante wetsartikelen
Moet er bij de wijziging in sanctionering nog steeds worden gekeken naar de vereisten
voordat een gunstigere bepaling voor de verdachte ex art. 1 lid 2 Sr kan worden toegepast?
De beantwoording van de vraag is in dit geval gelijk aan de rechtsregel
Bij een wijziging in sanctionering kan er direct gekeken worden naar wat gunstiger is voor de
verdachte: de oude bepaling of de nieuwe bepaling. De meest gunstige bepaling wordt dan
toegepast (volgens art. 1 lid 2 Sr jo. art. 7 lid 1 EVRM), zonder dat er moet worden getoetst aan
de vereisten van een ‘gewijzigd inzicht en de voorzienbaarheid’
, Catergorieën strafbare feiten/delicten
Misdrijf en overtreding
Geregeld in respectievelijk boek II en Boek III
Onderscheid op basis van ernst.
Krenkings- en gevaarzettingsdelicten
Onderscheid van delicten op basis van of het rechtsgoed is gekrenkt (zoals bij diefstal,
mishandeling of verkrachting) dus het leed is veroorzaakt en het kwaad is geschied.
Bij gevaarzettingsdelicten wordt de bedreiging van krenking strafbaar gesteld. Zie voor deze
delicten titel VII en ander voorbeeld is art. 131 Sr (opruiing oftewel aanzetten tot een strafbaar
feit).
Je hebt abstracte gevaarszettingsdelicten, waarbij een gedraging wordt strafbaar gesteld die in
algemene, niet nader in delictsomschrijving gespecificeerde zin gevaar kan opleveren. Zoals
rijden onder invloed of opruiing.
Bij concrete gevaarszettingsdelicten is in de delictsomschrijving vereist dat het gevaar
daadwerkelijk is ontstaan. Zoals brandstichting met nader omschreven te duchten gevaren.
Formele en materiële delicten
Bij formeel is slechts een bepaalde handeling al voldoende (gevaarzettingsdelicten zijn daar
voorbeelden van, het maakt niet of er een gevolg was, het feit dat er een handeling was
waardoor er een gevaar is ontstaan of kon ontstaan is voldoende)
Bij materieel gaat het om het gevolg (krenkingsdelicten horen daartoe immers het gevolg is
reeds ingetreden).
Kwaliteits- en algemene delicten
Bij algemene delicten zijn de delicten gericht tot een ieder (diefstal, moord, verkrachting).
Oftewel iedereen deze handelingen niet te verrichten en anders zijn ze strafbaar bezig.
Bij kwaliteitsdelicten zijn de delicten gericht op rechtssubjecten met bepaalde hoedanigheden
(zoals de ouders bij incest, faillissement of de ambtenaar die een ambtsmisdrijf pleegt).
Onderscheid is van belang voor daderschap en deelneming. Omdat de kring van mogelijke
plegers bij de kwaliteitsdelicten is beperkt tot de rechtssubjecten met de voorgeschreven
hoedanigheid, wordt voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van bij het strafbare feit
betrokkenen de deelnemingsrechten van extra gewicht. Aansprakelijkstelling van de betrokkene
die zelf de kwaliteit mist, is op grond van een deelnemingsvorm in beginsel mogelijk wanneer
het opzet van deze deelnemer mede de kwaliteit van de pleger omvat.
Commissie- en omissiedelicten
Commissiedelicten= Strafbare feiten die door handelen worden begaan. Het gewone strafbare
feit omschrijft een verbod: in de delictsomschrijving staat een gedraging centraal dat wordt
bedreigd met een bepaalde maximumstraf