Samenvatting Levensfasen
H1 De prenatale periode
1.1 De lichamelijke ontwikkeling
Lichamelijke ontwikkeling onderscheid tussen de ontwikkeling van het individu (ontogenese) en van de
soort (fylogenese). Bij ontogenese speelt de interactie met de omgeving (moeder) een belangrijke rol en bij de
fylogenese meer de ontwikkeling van de soort, de erfelijkheid.
De (prenatale) ontwikkeling van de mens is afhankelijk van de onderstaande drie belangrijke factoren
- Groei: toename van cellen en een toename van lengte en gewicht. De mate van groei is in sterke mate
erfelijk bepaald
- Rijping: dit heeft te maken met het in staat zijn om nieuwe functies te vervullen en is een lichamelijk of
fysiologisch proces.
- Leren: negatieve gevolgen van indrinken en het gebruik van drugs.
Zygote = bevruchte eicel
De zygote deelt zich met hoge frequentie in een paar dagen tot een morule (letterlijk: moerbij). Na een week
zijn er 100 tot 150 cellen. Hieruit ontstaan de placenta (moederkoek), de navelstreng en de vliezen.
Het eerste trimester bestaat uit twee periodes: de eerste twee weten, waarin de innesteling plaatsvindt van de
bevruchte eicel in de baarmoeder of de uterus, en de volgende zes tot tien weken. Die eerste twee weken,
waarin de celdeling van de zygote plaatsvindt, noem je de germinale fase. Eén cel deelt zich daarin tot een
aantal biljoen cellen. Zowel de spermatozoa als de eicel bevatten elk 23 chromosomen, die direct na de
conceptie met elkaar versmelten en samen het erfelijk materiaal vormen voor de ongeboren mens.
Tijdens de volgende periode van zes weken ontwikkelen zich het centrale zenuwstelsel, de ogen, het hart, de
oren, de tanden, het gehemelte en de externe genitaliën.
Embryo (3 weken) brein vormt zich. Net boven de wervelkolom ontstaat het achterbrein oftewel de
hersenstam, waarin de kleine hersenen gaan groeien. Later ontstaan daaruit ook een middenbrein en een
voorbrein. 2 periodes uit het eerste trimester noem je de embryonale fase.
In het tweede trimester gaat de foetus allerlei bewegingen maken, zoals buigen, strekken, handen sluiten,
kruip- en klimbewegingen (3e tot 7e maand). De afzonderlijke bewegingen van handjes, hoofd en voetjes zijn
goed te onderscheiden rond 21 weken na de conceptie. Reflexen ontwikkelen. 15 cm /125 gram. Foetus bedekt
met laagje donzig haar. Huidcellen maken huidsmeer (bescherming)
Aan het einde van de vijfde maand zijn bijna alle hersencellen aangemaakt die het kind na de geboorte nodig
heeft.
Het derde en laatste trimester kenmerkt zich vooral door een snelle gewichtstoename van de foetus. 7 maand:
38 cm / 1300 gram
8 maand 40 cm / 2500 gram
9 maand 3000 – 4000 gram
Foetus ligt steeds vaker met hoofdje naar benden. Een voldragen foetus heeft een hersengewicht van zo’n 400
gram. Dit is 12% van het totale lichaamsgewicht.
3 lagen:
Ectoderm
Endoderm
Mesoderm
7 maand: 38 cm / 1300 gram
8 maand 40 cm / 2500 gram
9 maand 3000 – 4000 gram
1
,Teratogene stof = thalidomide
FAS = foetaal alcohol syndroom
1.2 De ontwikkeling van de reflexen
Als een embryo nog maar acht weken oud is, kan het al reageren op aanrakingen en veranderingen in zijn
omgeving. Reflexen hebben volgens de huidige inzichten de volgende kenmerken:
• Reflexen zijn onwillekeurige bewegingen. Deze bewegingen zijn een reactie op een prikkel.
• Reflexen geven informatie over het al dan niet goed functioneren van het centrale
zenuwstelsel.
• Reflexen worden bestudeerd door de hersenstam, een deel van de hersenen dat zich vroeg in
de evolutie heeft ontwikkeld.
De ongeboren mens kent acht reflexen. Deze komen tot stand in de uterus en geven informatie over de
ontwikkeling. In deze volgorde:
1. de uterine withdrawal reflex: het terugtrekken van het lichaam bij het prikkelen van de tenen. Ontstaat
tussen de vijfde en zevende week en verdwijnt in de 32ste week voor de geboorte.
2. de Morereflex: Komt van de Duitse kinderarts Ernst Moro. Als een baby schrikt, opent het de vingers
en de armen en spreidt het de benen. Ontstaat tussen de negen en twaalf weken voor de geboorte en
verdwijnt twee tot vier maanden na de geboorte.
3. de Babinskyreflex: Genoemd naar de Frans-Poolse neuroloog Joseph Babinsky. Bij het naar achteren
strijken met een voorwerp over de voetzool richt de grote teen zich op en spreiden de andere tenen
zich. Ontstaat na de geboorte en verdwijnt tussen het eerste en tweede jaar.
4. de palmar reflex of grijpreflex: de vingers sluiten zich stevig bij een lichte aanraking van de palm van de
hand. Ontstaat in de elfde week voor de geboorte en verdwijnt langzaam tussen de tweede tot
negende maand na de geboorte.
5. de asymmetrische tonische nekreflex: het hoofd dat naar één kant buigt, roept het strekken van het
been en de arm aan dezelfde kant van het hoofd op. Ontstaat in de achttiende week voor de geboorte
en verdwijnt tussen de derde tot negende maand na de geboorte.
6. de spinal galant reflex: Bij stimulatie van de buik of de rug roteert of buigt het ruggemergkanaal 45
graden naar de gestimuleerde kant. Ontstaat in de 20e week voor de geboorte en verdwijnt tussen de
derde tot negende maand na de geboorte. Nodig om in geboortekanaal te kunnen komen.
7. de rooting reflex en sucking reflex: bij een lichte aanraking van de wang of de mondrand draait het
hoofd in de richting van de stimulus en gaat de mond open met uitgestoken tong als anticipatie op het
zuigen. Ontstaan tussen de 24ste tot 28ste week voor de geboorte en verdwijnen tussen de derde tot
vierde maand na de geboorte.
8. de tonische labyrinthine reflex forewards: bij het bewegen van het hoofd voor- en achterwaarts buigt
het hoofd boven en onder het niveau van de ruggengraat door. Ontstaat rondom de bevalling en
verdwijnt in de derde tot vierde maand na de geboorte
1.3 Visies op het prenatale bewustzijn
Moderne visies gaan veelal uit van een wisselwerking tussen erfelijkheid en omgeving, zoals de humanistische
mensvisie. In het westen bestaan onder andere de volgende visies:
• De leerthereotische of behavioristische visie, waarbij ervan wordt uitgegaan dat de mens na
de geboorte een onbeschreven blad is en wordt bepaald door leerervaringen.
• De biologische visie, waarbij interne of erfelijke factoren de mens bepalen
• De omgevingspsychologische visie, waarbij de mens wordt bepaald door de wisselwerking
tussen de sociale en de ruimtelijke/materiële omgeving
• De cognitivistische visie, waarbij de informatieverwerking en de zelfsturing van de mens
bepalend zijn.
• De psychoanalytische visie, waarbij de biologische aanleg en de opvoedingservaringen in de
eerste levensjaren als belangrijke factor binnen de unieke levensgeschiedenis bepalend zijn voor de
persoonlijkheid in ontwikkeling
• De humanistische visie, waarbij de individuele belevingen, de ruimte voor de noodzakelijke
zelfontplooiing en de eigen verantwoordelijkheid bepalende factoren zijn
2
, • De bio-ecologische visie, naarmate een kind meer in aanraking komt met invloeden van
buiten, geeft het zelfbewuste vorm aan zijn of haar ontwikkeling
De cognitieve neurowetenschapper Gazzaniga beschrijft het bewustzijn als een vorm van zelfbewustzijn: hoe
voel ik dat ik zelf ben.
De evolutionaire visie van Vroon benadrukt de relatie tussen taal en bewustzijn. Een aanwijzing zou kunnen zijn
dat mensen zich zelden iets weten te herinneren van vóór de periode dat zij redelijk konden spreken.
Veronderstelt dat in de uterus geen sprake kan zijn van enige vorm van bewustzijn. De biologisch
georiënteerde Eccles gaat ervan uit dat bewustzijn iets ontstoffelijks is, dat gescheiden van ons biologische ‘ik’
bestaat en causaal bepaalt welke neuronen signalen afgeven en welke niet.
Volgens de psychoanalyse wordt de ontwikkeling van het onbewuste, waarin ervaringen zijn vastgelegd,
bepaald door de eerste twee levensjaren.
1.4 De omgeving van het embryo en de foetus
Teratogenenfactoren zijn middelen die van buiten komen en een schadelijke invloed hebben op de prenatale
ontwikkeling. Ze kunnen leiden tot vertraagde groei, gedrags- en functiestoornissen. Kunnen zelfs leiden tot de
dood. Er zijn diverse teratogenen te onderscheiden, zoals:
• Alcohol- en/of drugsgebruik
• Medicijngebruik
• Ondervoeding
• Chemicaliën en stralingsgevaar
• Ongelukken
• Infecties
• Psychische ziekten
• Zware stress
• De leeftijd van de aanstaande moeder/vader
• Een te kleine moederkoek of placenta
Het foetaal alcoholsyndroom (FAS) is het rechtstreekse gevolg van het drinken van alcohol tijdens de
zwangerschap.
De foetus kan daarnaast stoppen met ademen als de moeder te veel rookt. Er wordt gedacht dat
zuurstofgebrek of hypoxie mogelijk verantwoordelijk is voor het verschijnsel wiegendood of sudden infant
death (SID). Volgens deze verklaring ontstaat wiegendood doordat de pasgeborene geen juiste reactie geeft op
zuurstofgebrek. Deze reactie is veroorzaakt door de verwarring die de pasgeborene geeft opgedaan in de
baarmoeder, waarbij de adembeweging stopte door giftige stoffen die via de navelstreng binnendrongen.
Een drugsverslaafde moeder geeft via de baarmoeder in 60 tot 90 procent van de gevallen de heroïne en
methadon door aan het kind. De baby wordt dan met onthoudingsverschijnselen geboren. Kenmerken van
baby’s met een alcoholverslaafde moeder zijn ogen die wijd uiteen staan, geestelijke groeiachterstand en te
kleine hersenen of microcefalie.
Het langdurig gebruik van medicijnen van leiden tot ernstige lichamelijke afwijkingen van het embryo.
Voorbeelden van dergelijke medicijnen zijn Softenon en diethylstilbestrol (DES). DES is een kunstmatig
vrouwelijk hormoon (oestrogeen). Het middel zou miskramen voorkomen. Achteraf bleken vrouwen daardoor
later minder snel zwanger te kunnen worden en eerder een miskraam, een te vroeg geboren of premature
baby te krijgen. Bovendien hebben zij ook een verhoogde kans op baarmoederhalskanker.
Ondervoeding van de moeder kan leiden tot neurologische afwijkingen bij het kind. Het heeft effect op de
ontwikkeling van de hersenen, bijvoorbeeld op het corpus callosum. Deze hersenbalk verbindt de twee
hemisferen oftewel hersenhelften met elkaar en zorgt zo voor het leggen van de noodzakelijke verbanden
tussen twee verschillende binnenkomende prikkels.
Bij een zeer hoge concentratie lood en pcb’s kunnen incidentele gevallen van vergiftiging optreden.
3
, Verwonding van de aanstaande moeder wordt gedeeltelijk door het vruchtwater opgevangen, maar kan ook
leiden tot een vroeggeboorte of een beschadiging van de foetus.
Bij een te kleine placenta kan door de verminderde toevoer van zuurstof en voedingsstoffen de ontwikkeling
van de foetus nadelig worden beïnvloed. Een op zich onschuldige ziekte van de moeder, zoals rode hond of
rubella, leidt in de eerste maand van de zwangerschap in 50% van de gevallen tot afwijkingen bij de geboorte.
Een zeer gevaarlijke ziekte is aids. Het hiv-virus wordt vlak voor, tijdens of na de geboorte op het kind
overgedragen. Hoewel er dus niet altijd van besmetting sprake is – in het weten in 15-20% van de gevallen –
overlijdt 95% van de besmette baby’s voor het derde levensjaar. Syfilis kan de foetus pas met vier maanden
besmetten. De gevolgen hiervan kunnen ernstig zijn, zoals geestelijke achterstand in de ontwikkeling, blindheid
en doofheid.
Stress kan leiden tot een verhoging van de adrenalineproductie in het bloed van de moeder. Baby’s van
angstige moeders lijken meer in hun slaap te bewegen en hun perioden van diepe slaap zijn korter. Bovendien
is er een indirect effect van stress bij de aanstaande moeder; dit is een verhoogde inname van nicotine,
medicijngebruik en/of alcohol.
Als je het voor het zeggen hebt, is het biologisch beschouwd het beste om kinderen tussen het 20ste en 35ste
jaar te krijgen. Moeders die jonger zijn dan zeventien jaar, hebben een grotere kans op vroeggeboortes en
twee keer zoveel kans op een doodgeboren kind. Ook bij oudere moeders is de kans op een te vroeg geboren
kind groter en daarnaast is er nog de lichtverhoogde kans op psychische problemen, zoals schizofrenie en
manische depressiviteit. De kans op chromosoomafwijking zoals het syndroom van Down neemt ook toe bij
een hogere leeftijd van de moeder.
Het risico op schizofrenie zou verdubbelen wanneer de vader meer dan 45 jaar oud is en een autisme spectrum
stoornis neemt ook toe met de leeftijd van de aanstaande vader. Verder hebben oudere vaders boven de 35
jaar 90% kans op lichtere baby’s, en lichtere baby’s hebben weer meer kans op afwijkingen.
H2 De geboorte en de eerste zes maanden
2.1 De geboorte als een biologisch proces
Uit prenataal onderzoek is gebleken dat een foetus met een reeds bestaande neurologische stoornis minder in
staat is om een bevalling goed in gang te helpen zetten, doordat de reflexen minder goed functioneren.
Een belangrijke risicofactor tijdens de geboorte (perinataal risico) vormt een vroeggeboorte (prematuriteit).
Het risico op ontwikkelingsstoornissen kan worden verminderd door factoren als goede onderlinge steun van
de ouders, goede zorg voor de pasgeborene oftewel: neonatale zorg en een goede stimulatie van de baby door
de ouders.
Complicaties tijdens de geboorte kunnen onder andere leiden tot een te grote beweeglijkheid en een
concentratiestoornis, bekend als ADHD, leerstoornissen en coördinatieproblemen, zoals met de oog-
handcoördinatie, sensorische perceptiestoornissen en leerstoornissen (dyslexie) en spraak- en
articulatieproblemen.
Swaab legt een verband tussen de tangverlossing, een vacuümextractie en een laag geboortegewicht.
Daarnaast legt hij een verband tussen een aantal psychische stoornissen en problemen rond de geboorte, zoals
schizofrenie, autisme, anorexia en boulimia.
2.2 De lichamelijke groei, de rijping en de ontwikkeling van de motoriek
Het kind beschikt over een aantal reflectorische gedragsmogelijkheden die deels zijn terug te voeren tot de
oertijd. De Mororeflex was bijvoorbeeld bedoeld om zich vast te grijpen bij een dreigende val. Deze reflexen
dienen om het organisme te beschermen en om het leven in stand te houden.
Als de verbindingen in de visuele hersenschors in de tweede en vierde maand toenemen, verliezen baby’s
bepaalde aangeboren reflexen. De volgende reflexen verdwijnen relatief snel na de geboorte:
- De snuffel- of zoekreflex
- De loopreflex
4