Chapter one: introduction to Personality Psychology
Eigenschap-beschrijvende bijvoeglijke naamwoorden (trait-describing adjectives):
bijvoeglijke naamwoorden om de karakteristieken van een persoon te beschrijven.
Persoonlijkheid is de reeks van psychologische eigenschappen en mechanismen binnen
het individu die georganiseerd en relatief duurzaam zijn en die zijn of haar interacties
met en aanpassingen aan de intrapsychische, fysieke en sociale omgeving beïnvloeden.
Psychologische eigenschappen: beschrijvende kenmerken die de een van een ander
onderscheid (verlegen tegenover outgoing). Ze beschrijven de algemene neigingen
van een persoon, iets wat iemand over het algemeen doet of hoe iemand over het
algemeen is.
Onderzoek naar persoonlijkheid wordt gedaan aan de hand van vier vragen:
- Hoeveel eigenschappen zijn er?
- Hoe zijn de eigenschappen georganiseerd?
- Wat is de aard van de eigenschappen?
- Wat zijn de correlaties en gevolgen van eigenschappen?
Psychologische eigenschappen zijn handig voor:
- Helpt een persoon te beschrijven en verschillen tussen mensen aan te duiden.
- Het verklaren van gedrag.
- Het voorspellen van toekomstig gedrag.
Psychologische mechanismen duiden op de processen omtrent de persoonlijkheid.
Bijvoorbeeld een extravert iemand die zoekt naar openingen om met iemand aan de
praat te raken. De mechanismen bestaan uit: input, beslissingsregels en output.
Gevaar (input) -> moedig genoeg dan aanvallen, niet moedig genoeg dan wegrennen
(beslissingsregels) -> aanvallen of wegrennen (output).
Niveaus van persoonlijkheids analyse:
1. Menselijke natuur (human nature): zoals iedereen is
2. Individuele verschillen en groepsverschillen: zoals sommigen ook zijn
3. Individueel: zoals niemand anders is
Menselijke natuur
De typische dingen en eigenschappen van ons bestaan die bij (bijna) iedereen naar voren
komen. Zoals het beheersen van het kunnen leren van een taal of het bij een groep
willen horen.
Individuele verschillen en groepsverschillen
Sommige mensen houden van feestjes, anderen meer van rustig een boek lezen. Of
iemand die meer houdt van activiteiten met spanning. Dit zijn individuele verschillen:
sommige andere mensen hebben hetzelfde.
Daarnaast zijn de verschillen van een bepaalde groep. Bijvoorbeeld een
leeftijdscategorie, politieke partijen, geslacht, cultuur of socio-economische achtergrond.
Hier zitten dingen in die bepaalde groepen laat verschillen van andere groepen.
Individuele verschillen
De eigen unieke persoonlijkheidskenmerken.
, - Nomothetisch: omvat doorgaans statistische vergelijkingen van individuen of
groepen, waarvoor steekproeven van onderwerpen nodig zijn om onderzoek uit te
voeren.
- Idiografisch: onderzoek naar een specifiek ding. Biografie, casestudy.
Toen en nu
De grote theorieën, van bijvoorbeeld Freud, zijn erg gericht op het individuele vlak van
persoonlijkheidsonderzoek. Deze onderzoeken zijn daarom wel sterk van historisch
belang. Delen van deze theorieën zijn nog steeds bruikbaar in de huidige onderzoeken.
Ondanks dat het vele onderzoek in het verleden mooie draagvlakken heeft wordt hier
weinig gebruik van gemaakt in de huidige onderzoeken.
Hedendaags persoonlijkheidsonderzoek draait veel om de verschillen tussen individuen of
groepen. Bijvoorbeeld over narcisme, extraversie of feminisme. Echter is er veel kritiek
op de manier van onderzoeken, omdat er te veel verschillende onderzoeksgebieden zijn.
Naar elke op zichzelf staande eigenschap kan namelijk onderzoek gedaan worden. Toch
is onderzoek naar een enkele eigenschap vaak ook weer te smal, omdat alles in verband
ligt met elkaar. Om de persoonlijkheid volledig te onderzoeken zal ervan uit heel veel
verschillende kanten gekeken moeten worden naar hetzelfde. Dit is een extreem grote
opgave. Vaak kijken onderzoekers dan ook alleen maar vanuit de visie waar zij uit
onderzoeken.
De zes kennisdomeinen van human nature
1. Dispositioneel domein: de eigenschappen waar iemand mee geboren is of
ontwikkeld. Dit beslaat voornamelijk de zaken rondom de manier waarop iemand
zich zou moeten gedragen.
2. Biologisch domein: biologische zaken. De biologische systemen binnen het
lichaam en het brein.
3. Intrapsychisch domein: conflicten binnen het brein. De mentale mechanismen van
de persoonlijkheid en het bewustzijn.
4. Cognitief-ervarings domein: subjectieve zaken. Bijvoorbeeld iemands gedachten,
meningen, gevoelens, verlangens.
5. Socio-cultureel domein: sociale en culturele positie en invloeden.
6. Aanpassingsdomein: de aanpassingen die iemand moet maken in de
veranderbaarheid van het leven.
Dispositioneel domein
Het dispositionele domein betreft die aspecten van persoonlijkheid die in de loop van de
tijd stabiel zijn, relatief consistent zijn over situaties en mensen van elkaar laten
verschillen. Sommige mensen zijn bijvoorbeeld extravert en spraakzaam: anderen zijn
introvert en verlegen. Dit domein snijdt alle andere domeinen aan. Het belangrijkste
binnen dit domein is om de verschillen tussen individuen te meten en te achterhalen
waar deze verschillen van origine vandaan komen.
Biologisch domein
Hoofdzaak: mensen bestaan uit biologische systemen die als bouwstenen dienen voor
gedrag, gedachten en emoties. Hierin bevinden zich drie verschillende
onderzoeksgebieden:
- Genetica: verschillende onderzoeken naar de invloeden van genen in het bepalen
van de eigenschappen. Bijvoorbeeld of persoonlijkheid erfelijk is en of dit bij
tweelingen hetzelfde in elkaar zit of niet.
- Psychofysiologie: studie naar fysiologische en psychische verbanden.
Voornamelijk worden hier verbanden gezocht tussen het psychische en het
functioneren van het zenuwstelsel.
- Evolutie: onderzoeken naar hoe de evolutie het psychisch functioneren van de
mens beïnvloed heeft.
,‘Ken je biologie, dan begrijp je je persoonlijkheid’.
Intrapsychisch domein
Mentale mechanismen van persoonlijkheid, voornamelijk buiten het bewustzijn. De
psychoanalyse van Freud is hier de meest voorkomende theorie. Daarin komen de
seksuele en agressieve krachten in terug die voor een groot deel de energie van de mens
sturen. Het intrapsychisch domein omvat ook verdedigingsmechanismen zoals regressie,
ontkenning en projectie.
Cognitief-ervaringsdomein
Dit domein richt zich op cognitie en subjectieve ervaringen zoals denken, gevoel, geloof
en verlangens. Het zelf en het zelfconcept/zelfbeeld zijn hier erg aan de oppervlakte.
Een tweede onderdeel van dit domein is intelligentie. Waarom leren sommige mensen
sneller dan anderen? Wat zijn componenten van intelligentie? En andere
onderzoeksvragen.
Een ander onderdeel binnen dit domein zijn de doelen waar we naar streven. Van
extreem groot tot heel erg klein. Een laatste onderdeel binnen het domein is nog de
ervaring van onze emoties. Zijn wij gewoonlijk vrolijk of bedrukt? Wat maakt iemand
bang? Uitten we emoties of kroppen wij ze op?
Socio-cultureel domein
Persoonlijkheid beïnvloed en wordt beïnvloed door sociale en culturele context.
Op cultureel vlak uit dit zich in de drastische verschillen tussen vele culturen. In sommige
culturen is het zijn van agressief een normale zaak. In andere culturen is iedereen altijd
vriendelijk en speelt gastvrijheid de voornaamste rol.
Op individueel niveau uit de persoonlijkheid zich in de sociale situatie. Hier is een
persoon dominant of onderdanig aan anderen en andere invloeden. Hoe wij zijn
beïnvloed onze sociale omgeving. Iemand die extravert is zal een grotere vriendengroep
vormen dan iemand die introvert is.
Aanpassingsdomein
Persoonlijkheid speelt een rol in hoe wij omgaan met bepaalde dingen en ons aanpassen
aan veranderingen in het dagelijks leven. Persoonlijkheid speelt daarbij een rol in
gezondheid gerelateerde kwesties, zoals het nemen van risico’s, roken en drinken. Veel
van deze dingen zijn terug te leiden naar de persoonlijkheid.
De rol van persoonlijkheidstheorie
In elk domein komen een aantal theorieën sterk naar voren. Voor onderzoek is het van
belang dat zo’n theorie drie doeleinden vervult om een goede theorie te zijn:
- Het moet een gids bieden voor onderzoekers
Sturen naar de belangrijke vragen binnen het onderzoeksgebied.
- Het moet bekende bevindingen ordenen
Een theorie is krachtig wanneer het erin slaagt om bekende bevindingen te
verklaren.
- Het moet voorspellingen doen die nog niet door iemand anders vastgelegd of
geobserveerd zijn.
Standaarden om persoonlijkheidstheorieën te evalueren
Een goede persoonlijkheidstheorie moet het volgende zijn (wetenschappelijke waarde):
- Alomvattend (compleet): alle aspecten wat de theorie probeert te verklaren,
verklaren.
- Heuristische waarde: [heuristiek: vuistregels die je gebruikt om de wereld om je
heen te categoriseren.] Theorie met heuristische waarde geeft richting aan het
denken en aan nieuwe onderzoekslijnen.
, - Falsificeerbaarheid: de theorie moet toetsbaar zijn. Concreet genoeg om te
kunnen gebruiken in onderzoek en zo voorts. Het moet dan ook kloppen.
- Eenvoud: zo min mogelijk aannames.
- Compatibiliteit met bestaande theorieën: aansluitend zijn op andere theorieën.
Is er een grote ultieme en ware persoonlijkheidstheorie?
De biologische theorie van evolutie heeft heel veel goede aspecten, onderzoeken en
verklaringen. Dit is daarom dan ook een van de beste theorieën. Echter heeft deze
theorie recentelijk wat mindere passendheid ondervonden.
Volgens de schrijvers van het boek is een combinatie van alle theorieën een meest
volledige keuze.
Werkcollege:
Beoordeling persoonlijkheidsmeetinstrumenten kan op de volgende vlakken:
- Betrouwbaarheid: dezelfde uitkomst bij latere testen.
- Validiteit: ik meet wat ik wil meten.
- Generaliseerbaarheid: gelden de bevindingen voor de hele groep of is het
meetinstrument alleen op een kleine of specifieke groep bruikbaar.
- Antwoordtendensen: neiging overal mee in te stemmen, om extreme antwoorden
te geven of juist in het midden te gaan zitten, sociale wenselijkheid,
antwoordalternatieven die dwingen een keuze te maken. Dit wil je voorkomen.
Chapter 2 tot en met blz. 33: personality assessment, measurement and research design
Bronnen van persoonlijke informatie:
- Self-report data (s-data)
- Observer-report data (o-data)
- Test-data (T-data)
- Life-outcome data (L-data)
Self-report data (S-Data)
De informatie die iemand over zichzelf loslaat. Dit kan doormiddel van bijvoorbeeld
interviews, periodieke rapporten of vragenlijsten. Het zelf verslag is een grote bron van
informatie, omdat iemand over zichzelf heel veel informatie heeft dat niet beschikbaar is
voor anderen. Omdat het zoveel informatie bevat is het een onmisbare bron.
- Ongestructureerd: open vragen die zelf ingevuld kunnen worden (ik ben……).
- Gestructureerd: gesloten vragen, goed/fout, waar/niet waar, meerkeuze.
Vaak wordt hier de Likertschaal gebruikt.
Zwakten van zelf verslag:
- Mensen zijn niet altijd eerlijk, vooral over onconventionele onderwerpen.
- Sommigen hebben geen accurate zelfkennis.
Observer-report data (O-Data)
De personen om iemand heen zijn hierin bronnen van informatie over de persoonlijkheid
van iemand.
De voordelen hiervan zijn:
- De observatoren kunnen informatie verkrijgen die niet via andere wegen te
verkrijgen zijn.
Bijvoorbeeld; de indruk die de persoon maakt op iemand anders,
de reputatie de persoon heeft,
of de persoon op een vloeiende manier met anderen om gaat,
en welke rol de persoon vervult in de groepshiërarchie.
- Meerdere observatoren kunnen worden gebruikt om iemand te beoordelen.
Bij zelf rapportages is dit alleen de persoon zelf.