Biologie Thema 3 & Thema 4
Thema 3 Vertering:
§1 Voedingsstoffen
Alles wat je eet/drinkt zijn voedingsmiddelen hierin zitten voedingsstoffen waar
je 6 soorten van hebt:
Eiwitten zijn ketens van tientallen tot duizenden aminozuren, hier heb je
dierlijke en plantaardige van. In eiwitten komen 20 verschillende aminozuren
voor, hiervan kunnen 12 zelf worden gemaakt. De andere niet, daarom moeten
deze essentiële aminozuren in voedsel eten. Het zijn belangrijke bouwstoffen
van cellen en weefsels, ook spelen zij een rol bij celcommunicatie.
Koolhydraten (sacchariden) zijn belangrijke bouwstoffen in je lichaam. Zoete
vruchten bevatten veel fructose en glucose (monosacharide) en saccharose
(disaccharide). Brood en pasta bevat veel zetmeel (polysachariden).
Als je teveel koolhydraten eet zet het hormoon insuline het om in
polysacharide glycogeen, dit dient dan als reservestof. Koolhydraatketens
zorgen in celmembranen een rol voor celherkenning. Voedingsvezels zijn
koolhydraten die niet door een enzym worden verteerd (cellulose, pectine), ze
zijn afkomstig uit de celwanden van plantaardige voedingsmiddelen.
Een vetmolecuul is opgebouwd uit een glycerolmolecuul en 3
vetzuurmoleculen. Vetten (lipiden) kunnen verzadigd of onverzadigd zijn. Bij
een verzadigd (dierlijk) vetzuur zijn alle bindingsplaatsen van een c-atoom
bezet door een waterstofmoleculen. Bij een onverzadigd vetzuur is dit niet zo
en wordt op lege plekken dubbele bindingen gemaakt. Je lichaam hoeft weinig
onverzadigde vetzuren binnen te krijgen omdat zij dit zelf kunnen maken, dit
zijn essentiële vetzuren. Fosfolipiden zijn vetten die een belangrijk
bestanddeel van membranen vormen. Cholesterol krijg je via een klein deel
binnen door voedsel, de rest wordt zelf gemaakt in de lever en speelt een rol bij
de productie van hormonen, gal en vitamine D.
Je lichaam bestaat voor 60% uit water, water heeft verschillende functies:
- Oplosmiddel
- Bouwstof
- Temperatuur regeling
- Transportmiddel
Door verschillende manieren kan je vocht verliezen (zweten, uitgeademde
lucht, etc), als dit plotseling heel erg gebeurt (erge diarree, braken) kan dit
levensbedreigend zijn.
Mineralen (zouten) zijn anorganische stoffen die je dagelijks nodig hebt om
processen in je lichaam te laten verlopen. Het is ook een bouwstof in je
lichaam, maar het vervult ook nog andere opties. Mineralen die je maar weinig
nodig hebt noem je spoorelementen, dit zijn vaak bestanddelen voor enzymen.
, Vitamine zijn organische stoffen die processen in je lichaam goed laten
verlopen.
Handige tabel:
Voedingsstof Bouwstof Brandstof Reservestof Proces
Koolhydraten x x x
Eiwitten x x
Vetten x x x
Mineralen x x
Vitamine x
Water x
*Kijk powerpoint classroom*
, §2 Het verteringsstelsel
In het darmkanaal vindt vertering plaats: grote stukken voedsel van de
voedselbrij worden afgebroken tot kleinere moleculen, verteringsproducten.
Deze worden opgenomen in het bloed en kunnen weer grotere moleculen van
gemaakt worden.
Door het afwisselende samentrekken van kringspieren en lengtespieren
ontstaat darmperistaltiek, dit wordt geregeld door het autonome zenuwstelsel.
Hierdoor wordt de voedselbrij en goed gemengd met de verteringssappen
afgegeven door verteringsklieren. Het kneden en mengen van voedsel door
darmperistaltiek is mechanische vertering. De bewerking van voedsel door
enzymen noem je chemische vertering.
Je kauwt voedsel zodat het in kleine stukjes komt en hierdoor het oppervlak
vergroot, de enzymen kunnen daardoor goed werken. De neusholte wordt
afgesloten met de huig, tegelijkertijd beweegt het strottenhoofd omhoog en
het strotklepje naar achter. Hierdoor wordt de luchtpijp afgesloten en kan het
voedsel alleen naar de slokdarm. In de slokdarm komen peristaltische
bewegingen zodat het voedsel naar de maag gaat, bij de ingang en uitgang
hiervan regelt een kringspier de passage van voedsel. Het voedsel wordt
tijdelijk opgeslagen doordat de kringspier (maagportier) de uitgang afsluit.
Kliertjes in de wand van de maag voegen maagsap toe aan het voedsel,
maagsap bevat een enzym, zoutzuur en slijm. Het zoutzuur doodt bacteriën
die meegaan met het voedsel en het slijm biedt een beschermende laag tegen
de binnenzijde van de maagwand. Als de maagportier ontspant gaat een deel
van het voedsel naar de twaalfvingerige darm (eerste gedeelte dunne darm). In
de twaalfvingerige darm monden de afvoerbuizen van de lever en de
alvleesklier uit.
De lever produceert gal, dit wordt tijdelijk opgeslagen in de galblaas. Dit geeft
gal af via de galbuis als vethoudend voedsel de wand van de twaalfvingerige
darm passeert. Gal bevat galkleurstoffen en galzouten, galkleurstoffen zijn
afbraakproducten van dode rode bloedcellen en de galzouten verdelen grote
vetdruppels in het voedsel in kleine druppeltjes (emulgeren). Hierdoor wordt
het totale oppervlak van de vetdruppels vergroot, dit is van belang omdat
vetten en oliën niet mengen met water.
De alvleesklier produceert alvleessap, in de wand van de dunne darm zitten
kliertjes die de darmsap afscheiden.
Sommige eencellige organismen nemen voedsel op door fagocytose, dit is het
instulpen van het celmembraan en het afsnoeren van blaasjes. Bij amoeben en
pantoffeldiertjes versmelten deze blaasjes met lysosomen. waarin zich
verteringsenzymen bevinden. De producten die hierbij ontstaan worden via
het membraan van de voedingsvacuole opgenomen in het cytoplasma.
Dit is intracellulaire vertering.