Ondernemingsfinanciering blok 3.1
Hoofdstuk 1 Financieel management in organisaties
1.1 Inleiding
Financieel management is het besturen van een organisatie vanuit financieel oogpunt, met als doel:
het optimaal gebruiken van de beschikbare financiële middelen.
Om processen te managen is een financieel instrumentarium nodig, dit bestaat uit:
- financiële informatie; deze informatie wordt meestal samengevat in financiële overzichten
- prestatie- indicatoren
1.2 Financieel management
Omschrijving financieel management: het onderdeel van het management van de organisatie dat
moet zorgen voor doelmatige aanwending van de beschikbare financiële middelen.
Er zijn verschillende doelstellingen om de doelmatigheid te bewaken. Deze zijn gemakkelijk op te
splitsen in twee groepen: ondernemingsdoelstellingen en financiële doelstellingen.
1. Ondernemingsdoelstellingen:
- zorg voor het milieu
- een goede werkgever
- een aantrekkelijke partner voor zijn klanten
2. Financiele doelstellingen:
- realiseren van doelen binnen het beschikbare budget
- minimaliseren van kosten
- het bepalen van een aantrekkelijk rendement voor financiers
De beschikbare financiële middelen moeten doelmatig worden ingezet, en eerst bewaakt worden. Er
moeten dan processen in kaart gebracht worden + een financiële vertaling van die processen. In de
praktijk worden de activiteiten benoemd in plannen en is de financiële vertaling van deze plannen
opgenomen in budgetten.
Financiële bewaking: er wordt op basis van de vooraf opgestelde norm gekeken of er binnen het
budget is gebleven. Waarom afgeweken van budget? Was het realistisch? Waarom hoger/lagere
kosten?
Faalkosten: de in de bouwsector kosten, veroorzaakt door verkeerde planningextra kosten. Bv
specialisten zijn ingepland maar die hebben al een andere klus (steigers staan al bij complex, pas over
2 week kunnen ze aan de slag,2 week verloren tijd).
Financieel management onderscheid in 3 termijnen/indeling:
1. Strategisch financieel management (lange termijn) (bijv. jeugdopleiding voetbalclub)
2. Tactisch financieel management (middellange termijn) (bijv. sponsors, trainers)
3. Operationeel financieel management (korte termijn) (bijv. opbrengst toegangskaarten).
1.3 De balans
Balans: Bezittingen, schulden en eigen vermogen v/d organisatie op een bepaald moment
Liquiditeitswaarde: de waarde als een onderneming failliet gaat en wat de activa dan nog opbrengt.
Belangrijk voor de schuldeisers om te zien of de onderneming nog wat kan verkopen.
Economische waarde: is de opbrengstenstroom die in de toekomst kan worden gerealiseerd met de
activa van de onderneming. Zegt meer dan liquidatiewaarde in economische zin. Risico speelt ook
een grote rol. Er moet eerst geld worden uitgegevenen worden de opbrengsten (toekomstige) wel
gerealiseerd?
3 aanduidingen debetzijde: Activa, bezittingen en investeringen
Vaste activa 3 categorieën:
1. Immateriële vaste activa (goodwill, intellectueel eigendom)
2. Materiële vaste activa (gebouwen, machines etc.)
1
, 3. Financiële vaste activa (deelnemingen uitgeleende geldbedragen Lening u/g, wanneer
onderneming aandelen van ander bezit)
Kenmerken vaste activa: Ze gaan langer dan één omzetcyclus mee, worden afgeschreven d.m.v.
gemiddelde gebruiksduur.
Vlottende activa aandachtspunten: Vooruitbetaalde bedragen, effecten, deposito’s, ontvangen
rente/huur, rekening-courant tegoed, kasmiddelen, te ontvangen huuropbrengsten etc. Gaan maar
één omzetcyclus mee
Bruto- werkkapitaal: Vlottende activa v/d onderneming
Voorzieningen: Verplichtingen waarvan niet vaststaat wanneer ze moeten worden betaald en
hoeveel. Als een onderneming bedragen doteert ten laste van het eigen vermogen of het resultaat
voor toekomstige specifieke verplichtingen of verliezen die voortvloeien uit bedrijfsactiviteiten.
Voorwaarden om voorziening te mogen vormen:
1. Risico’s moeten specifiek en correct zijn.
2. Risico’s moeten voor of op de balansdatum aanwezig zijn.
3. Redelijke mate van waarschijnlijkheid.
Voorbeelden: Voorziening groot onderhoud, voorziening reorganisatie, milieurisico’s
Eigen vermogen berekenen: activa (alles debet)-schulden-voorzieningen. Boekhoudkundig altijd
een restpost!
Eigen vermogen nv: aandelenkapitaal, agioreserve, herwaarderingsreserve, overige reserve,
winst of algemene reserve en onverdeelde winst. Negatief eigen vermogen is mogelijk! (bv activa
20mln schuldenlast 23mlnboekhoudkundig eigen vermogen 3 mln. negatief)
IFRS: nieuwe boekhoudregels, International Financial Reporting Standards. Zijn van toepassing op alle
beursgenoteerde ondernemingen. Hier is het gebruik van voorzieningen (sinds de nieuwe regels)
beperkter geworden.
Schulden (onderdeel vreemd vermogen); kortlopend en langlopend. Voorbeelden van schulden:
converteerbare obligatieleningen, obligatie en onderhandse leningen, schulden aan
kredietinstellingen (crediteuren).
Voor banken is dekkingswaarde van de activa belangrijk. Ondernemingen met goede inkomsten maar
verder weinig activa op de balans hebben, krijgen moeilijk krediet.
1.4 De resultatenrekening
Resultatenrekening: resultaten uitgedrukt in opbrengsten en kosten van de operationele activiteiten
van de onderneming. Betrekking op een periode, maximaal een jaar. In verticale
opstelling(staffelvorm) of in horizontale opstelling (scontrovorm).
Verschil balans/resultatenrekening: balans momentopname, RR betrekking op een bepaalde
periode. Verder op de RR posten die betrekking hebben op de operationele uitvoering. Op de balans
zijn posten van strategische beslissingen uit het verleden.
Winst kan ook op andere manier berekend worden:
EV einde periode
EV begin periode
Vermogensmutatie
Kapitaalstortingen – (toename EV maar geen winst) (opbrengst aandelenemissie)
Kapitaalonttrekkingen + (afname EV maar geen verlies) (uitkering dividend, inkoop eigen aandelen)
Winst
Hulprekening eigen vermogen: rekeningen op resultatenrekening
2
, 1.5 Investeringsplan en financieringsplan
Investeringsplan: een plan waarin de geplande activiteiten worden benoemd en de benodigde
investeringen. Het helpt de onderneming keuzes te maken over de manier waarop de beschikbare
financiële middelen worden ingezet om activiteiten te financieren.
Hier kunnen de volgende problemen ontstaan: Investeringsprobleem (te weinig financiers door te
weinig rendement) en vermogensprobleem (hoe vermogen aan te trekken, eigen vermogen of
vreemd vermogen aantrekken?).
Om deze problemen op te lossen moeten de volgende vragen steeds worden beantwoord:
1. Wat wil de onderneming en welke investeringen zijn daarvoor nodig?
2. Hoe groot is de vermogensbehoefte
3. Hoe financiert de onderneming haar vermogensbehoefte?
Financieringsplan: dit is het plan dan wordt opgesteld na het investeringsplan, hoe worden alle
plannen uit het investeringsplan gefinancierd.
1.6 Vermogensstructuur van de onderneming
Vermogensstructuur: de samenstelling van het vermogen (credit op de balans) vormt de
vermogensstructuur.
Optimale vermogensstructuur, diverse factoren spelen een rol:
1. Kosten financiering
2. Duur v/d periode waarover het vermogen beschikbaar is gesteld
3. Het risico dat de vermogensverschaffers willen lopen.
Vuistregel: Maximaal 60 % vreemd vermogen, dus minimaal 40% eigen vermogen. Banken gaan er
dus vanuit dat de activa bij gedwongen verkoop maar 60% zullen opleveren.
Er moet gekeken worden naar de ‘’matching tussen de investering en de financiering daarvan. Dit om
het liquiditeitsrisico te beperken (als onderneming te weinig liquiditeiten heeft).
Partiële financiering: per machine wordt gekeken naar de financiering.
Totale financiering: er wordt gekeken naar de volledige financiering van de activa.
Gouden balansregel: volgens deze regel moeten er verschillende componenten (van de debet en
creditkant) van de balans aan elkaar worden gekoppeld. Bijv. minimumwaarde activa of
debiteurensaldo.
1.7 Het zoeken naar zekerheid
De kritische houding van de banken is de afgelopen jaren strenger geworden door de crisis. De
banken willen zekerheden tegen een lening die zij verstrekken.
3