Oefenvragen toets medische basiskennis
en psychopathologie per hoofdstuk:
H2:
1. Geestelijke gezonde mensen hebben een ego dat sterk genoeg is om hun instincten
te beteugelen en de afkeuring van hun innerlijk geweten te weerstaan. Welk
perspectief hangen mensen aan die bovenstaande uitspraak doen?
a. Het cognitieve perspectief
b. Het socioculturele perspectief
c. Het humanistische perspectief
d. Het psychodynamische perspectief
2. Hoe wordt afwijkend gedrag volgens het leerperspectief gezien?
a. Als gevolg van onbewuste seksuele en agressieve driften
b. Als gevolg van te veel zelfsturing en persoonlijke vrijheid
c. Als gevolg van het verwerven van verkeerd, ongepast gedrag
d. Als gevolg van bepaalde irreële verwachtingen over aangeleerd gedrag
3. Wat zien cognitieve theoretici als verklaring van afwijkend gedrag?
a. Foutieve verwerking van informatie over de wereld en onze plek daarin
b. Adequate verwerking van informatie over de wereld en onze plek daarin
c. Foutieve interpretaties van onbewuste drijfveren en verlangens
d. Juiste interpretaties van straffen en beloningen in het verleden
4. Hoe verklaart het diathese-stressmodel het ontstaan van psychische stoornissen?
a. Door een combinatie van biologische en sociaal-culturele factoren
b. Door interactie tussen biologische en sociaal-culturele factoren
c. Door interactie tussen sociaal-culturele factoren en stress
d. Door interactie tussen kwetsbaarheid voor een bepaalde stoornis en stress
5. Beck onderscheidt vier basistypen van cognitieve vervormingen die bijdragen aan
emotioneel lijden. Een daarvan is selectieve abstractie. Wat wordt daarmee bedoeld?
a. Over generalisatie op grond van enkele geïsoleerde ervaringen
b. Het zich volledig blindstaren op die delen van een ervaring die tekortkomingen
weerspiegelen en het negeren van bewijzen van competentie
c. Overdrijving van een onfortuinlijke gebeurtenis
d. De wereld in zwart-wit zien in plaats van nuances
,6. Hoe ziet Rogers, humanistisch psycholoog, afwijkend gedrag?
a. Als gevolg van verstoorde sociale relaties
b. Als gevolg van onvoorwaardelijke positieve waardering
c. Als gevolg van een verstoord concept van het zelf
d. Als gevolg van een verstoring in het denken
7. Sociaal-cognitieve theoretici benadrukken de rol van……….. bij de vorming van de
persoonlijkheid.
a. Zelfactualisatie
b. Klassieke conditionering
c. Biologische invloeden
d. Cognitieve activiteit
8. Humanistische psychologen noemen het streven alles te worden waartoe we in staat
zijn, ……………………………..
a. Transcendentale hervorming
b. Catharsis
c. Zelfpotentiatie
d. Zelfactualisatie
9. De grondlegger van de rationeel-emotieve gedragstherapie is………..
a. Bandura
b. Beck
c. Ellis
d. Kelly
10. Wat wordt er bedoeld als er gezegd wordt dat er een genetische basis aan te wijzen
is voor afwijkend gedrag?
a. De interactie tussen genetische factoren en omgevingsinvloeden bepaalt de
gevoeligheid voor bepaalde psychische stoornissen.
b. Genen schrijven gedragsmatige eigenschappen voor
c. Psychische stoornissen kunnen verklaard worden door een defect op een enkel gen
d. Een defect op meerdere genen leidt automatisch tot psychische stoornissen
11. Wat is een nadeel van het bio-psycho-sociale model?
a. Er wordt maar een enkele oorzaak van afwijkend gedrag gezocht in dit model
b. De concepten in dit model zijn subjectief en daarom moeilijk te kwantificeren en te
onderzoeken
c. Dit model kan niet gebruikt worden voor alle stoornissen
d. Het is een complex model en daarom is het niet mogelijk een enkele verklaring voor
een psychische stoornis aan te wijzen.
, 12. De effectiviteit van een therapie wordt deels bepaald door niet specifieke
behandelfactoren. Welke factoren zijn dat?
a. Empathisch vermogen van de therapeut, aantal behandelsessies, de hoop van de
client
b. Empathisch vermogen van de therapeut, de aandacht en steun van de therapeut, het
aantal behandelsessies.
c. Empathisch vermogen van de therapeut, de aandacht en steun van de therapeut en
de hoop van de cliënt.
d. De aandacht en steun van de therapeut, het aantal behandelsessies en de hoop van
de cliënt
13. Vrije associatie is een techniek binnen de psychodynamische therapie. Wat is het
doel van die techniek en wat houdt ze in?
a. Doel: het afbreken van afweermechanismen. Dat houdt in: de latente inhoud van
dromen bespreken.
b. Doel: onbewuste gedachten en drijfveren aan de oppervlakte brengen. Dat houdt in:
de latente inhoud van dromen bespreken.
c. Doel: conflicten uit de kindertijd met de ouders opnieuw beleven om ze te kunnen
verwerken. Dat houdt in: het uitspreken van gecensureerde gedachten zodra ze in de
patiënt opkomen.
d. Doel: het afweermechanismen geleidelijk afbreken. Dat houdt in: het uitspreken van
gecensureerde gedachten zodra ze in de patiënt opkomen
14. Tot welke therapie behoort het betwisten van irrationele opvattingen en de
premissen waarop die opvattingen gebaseerd zijn, als ook het ontwikkelen van
alternatieve, passendere opvattingen?
a. Systematische desensitisatie
b. Rationeel-emotieve therapie
c. Gedragstherapie
d. Cognitieve gedragstherapie
15. Wat houdt elektroconvulsietherapie in?
a. Het synchroniseren van slaap-waakritmes
b. Het toedienen van elektrische schokken aan patiënten
c. Het toedienen van psychofarmaca aan patiënten.
d. Het opereren van de hersenen om bijvoorbeeld epileptische aanvallen tegen te gaan
Antwoorden hoofdstuk 2: 1D, 2C, 3A, 4D, 5B, 6C, 7D, 8D, 9C, 10A, 11D, 12C, 13D, 14B,
15B