Overzicht hoorcolleges Deeltoets 2
Hoorcollege 6 Brein en Omgeving – Interacties met de omgeving in een sociale context
Ora Oudgenoeg‐Paz
Theorieën over de rol van de omgeving
Nativisten vs. Empiristen: hoe belangrijk is de omgeving?
Niet belangrijk: nativisten
- Universal
- Maturation
- Taal aangeboren
Wel belangrijk: empiristen
- Empiristen, social construcitvism, emergentism: omgeving heel belangrijk
- Experience matter
- Cultuur waarin je opgroeit
- Taal ‘emerges’ in samenwerking met andere processen
- Cascading model: vroege ervaringen helpen met wat later gebeurt
- Met individuele verschillen
Sociaal constructivism: hoe je taal construeert uit sociale interacties met anderen; culturen verschillen in hoe gesproken wordt met kinderen
Lad language acquisition device: aangeboren vaardigheid om taal te leren
- (Deel van) taalvaardigheden zijn aangeboren
- Omgeving is wel van belang voor leren, maar basis is aangeboren; helpen met ontwikkeling voor grammatica
- Perszyk et al. (2018)
Uit niets gebarentaal ontwikkelt die ook echt grammaticale structuur heeft (bewijs voor deze theorie). Zelfde voor mengsel van verschillende talen
(slavernij) kreeg ook grammaticale structuur.
Statistical Learning; andere benadering. Aanbod heel belangrijk
- Thomasello – aanbod is rijk
- Köster et al.
- Predictive processing perspective: in verschillende situaties een woord horen, telkens afwegen wat het woord betekent. Door in verschillende
situaties het woord te horen, op een gegeven moment de betekenis van het woord leren.
Embodied Cognitie: tussen in; dichter bij statistical learning
- Cognitie (denken) ontstaat in de real‐time interactie tussen persoon en omgeving: cognitie en taal niet intern, niet een neuron die altijd vuurt bij
het woord stoel, maar ontstaat op dat moment
- Cognitie is dus niet intern, en niet in omgeving – maar onstaat door interactie tussen persoon en omgeving
- Geen onderscheid tussen gedrag en cognitie: ontstaat in het nu en leidt tot gedrag
Waaruit bestaat de omgeving?
1. Moedertaal: taal geleerd in verschillende volgordes; rond 18 maanden woordenschatexplosie, maar in Engels meer zelfstandig naamwoorden
leren en bij Japans/Chinees meer werkwoorden rond die tijd leren.
o Baby drivers of social interaction
o Parent steering of social interactions
o Cross-linguïstische verschillen
Normale hersenontwikkeling: ouder en kind interactie
- Bij normaal‐ontwikkelende kinderen:
o Hersengebieden speciaal voor horen en zien
o Taal links‐dominant; gebieden meer voor taal
Als input 1 modaliteit mist: wat gebeurt als deel van de input mist?
- Doof: mist geluid
- Blind: mist visie
Neuroconstructivisme
- Hersenen ontwikkelen zich via een optimaal pad: daardoor bij normaal ontwikkelde kinderen vergelijkbare hersenstructuur
- Mits ze de juiste input krijgen: bij blinden worden gebieden die normaal gebruikt worden voor zicht, gebruikt voor iets anders; visuele
gebarentaal, etc. Ook zo bij doven. Gebieden blijven niet onbenut, maar krijgen andere functie.
Plasticiteit: ‘soft bias’ overschreven als er geen juiste input verschijn
Neuroplasticiteit bij blinden
- Blinde en TD kinderen luisterden naar taal vs. muziek
- Beide groepen activeerden temporale cortex bij taal
- Blinde kinderen ook occipitale corex wat takken van taalverwerking overgenomen (staat los van braille)
Hoe ontstaat input? Interactie! Zowel ouders als kinderen.
- Taalaanbod
- Kwantiteit
- Kwaliteit
- Ouderkenmerk
- Fysieke omgeving kenmerken
1
,Taalontwikkeling
Taalaanbod
- Veel empirisch bewijs
- Kwantiteit: belang van hoeveelheid van aanbod
- Kwaliteit: belang van juistheid (grammaticaal) van aanbod
- Child Directed Speech (IDS) (Perszyk et al. – een van de sociale mechanismen die aangeboren vaardigheden helpen ontwikkelen); infant directed
speech helpen in ontwikkelen van aangeboren vaardigheden. Heel natuurlijk praten tegen hele jongere kinderen; veel herhaling en hogere
stem. Helpt kinderen om stroom van spraak in stukken te hakken en het belangrijke eruit te halen.
- SES: sociaal economische status; in lage milieus vaak minder taalvaardigheden ontwikkeld word gap: tegen leeftijd van 3 jaar oud bij hogere
SES 30.000 (of miljoen) woorden meer gehoord dan bij laag SES
- Fysieke omgeving geeft vorm aan taalaanbod (bv werk bij Deb Roy): al het taalaanbod thuis opgenomen eerste 6 jaar d.m.v. camera’s. Jas wordt
alleen gebruikt bij voordeur, niet aan eettafel. Afhankelijk van omgeving welke woorden je gebruikt.
Hoe ontstaat input? Interactie
- Eigenschappen van baby:
o Cognitie Geheugen
o Executieve functies
o Wijzen
o Vroege taalontwikkeling
o Ontwikkeling op andere gebieden
Cognitie – de rol van het lichaam?
- Oude visie:
o Cognitie = hersenen cognitie zit in hersenen en lichaam voert uit wat hersenen zeggen
o Lichaam = uitvoerder
Embodied cognitie: geen dualisme
- Cognitie (denken) ontstaat in de real‐time interactie tussen persoon en omgeving
- Cognitie is dus niet intern, en niet in omgeving – maar ontstaat door interactie tussen persoon en omgeving
- Geen onderscheid tussen gedrag en cognitie
Voorbeelden van embodied cognition bij volwassenen: twee voorbeelden
1. Abstracte woorden
2. Motorschors activatie bij horen van werkwoorden
Metaforen in taalgebruik: letterlijke betekenis om figuurlijke betekenis te benadrukken
- Mensen / emoties kunnen warm ‐‐‐ koud zijn
- Stemmen kunnen hoog ‐‐‐ laag zijn
- Tijd: achter ‐‐‐‐ voor
- Mensen kunnen oppervlakkig ..... Diep zijn
- Ik vind mijn leven nu best ... Zwaar / pittig/
- [Hoe gaat het met je relatie]
Tijd
- Metafoor van tijd – Toekomst vs. Verleden
- We lopen vooruit dus “vooruitgaan is toekomst”
o Bijna universeel
- “weten is zien” dus vooruit is verleden
Observeren van een actie en verwerken van het woord: als wij een woord horen (actiewoord; werkwoord) of als we kijken naar dezelfde actie zie je een
soort gelijke activatie.
Voorbeelden embodied cognition
Spiegel neuronen Salo et al. (2019)
- Activatie tijdens het uitvoeren en het observeren van motorische gedrag
- Is te zien al bij jonge kinderen (bijvoorbeeld kijken naar kruipen en lopen): alle kinderen konden kruipen en deel kon lopen. Bij kinderen die
konden kruipen en dat zagen bij iedereen vergelijkbare activatie. Bij kinderen die al konden lopen en keken naar lopen ook spiegelneuronen. Bij
kinderen die nog niet konden lopen andere activatie.
- Vooral via EEG studies (Mu synchronisatie)
- Hypothese: spiegel neuronen zijn betrokken bij de neurologische link tussen motoriek en taal
- Hypothese van Salo et al.: begrip van acties -> begrip van communicatieve gebaren -> begrip van gesproken taal. Door spiegelneuronen zijn
mensen in staat om te begrijpen wat mensen doen en wat ze bedoelen hiermee. Voorspellen wat er gaat gebeuren. Begrip van acties belangrijk
voor begrip van gebaren/wijzen. Eerste stap richting gesproken taal. Zeggen woorden en inhoud proberen te communiceren. Gebaren lopen
voor op begrip van taal.
Als je het hoort ook activatie in de taalgebieden. Spiegelneuronen: geactiveerd zowel tijdens uitvoeren als observeren van motorisch gedrag. Al te zien bij
hele jonge kinderen (rijken en grijpen).
Embodied ontwikkeling
- Leren (inclusief taal) ontwikkelt door de interactie tussen kind en omgeving
- Meerdere factoren spelen een rol bij ontwikkeling (interdependence)
o Kind leert steeds beter waar te nemen en aandacht te richten (buiten naar binnen): kind leert van aanbod aan omgeving
o Maar... Kind manipuleert ook zijn omgeving voor optimale (nieuwe) informatie (binnen naar buiten) – baby driver; kind actief in eigen
ontwikkeling. Speelgoed sorteren: makkelijker om te leren dat allemaal hond, paard, kat, etc. allemaal dieren zijn.
- Taal zit niet alleen in de hersenen of in de omgeving: interactie emergens/ontstaat op dat moment
2
, - Taal ontstaat (net zoals ieder ander cognitie) in ‘real‐time’ door interactie tussen persoon en omgeving.
- Denk ook aan de Ecologische Psychologie ‐ Gibson: cognitie zit in interactie tussen personen en omgeving en perceptie-actie iets zien en dan
daarop handelen.
Voorbeelden embodied taalontwikkeling
Aanbod is belangrijk, kind leert door het detecteren van stabiele patronen (invariants) (Gogate & Hollich, 2010) Deze stabiele patronen zijn op alle niveau’s
(fonologie, morfologie, semantiek en grammatica). Dit idee is in lijn met statistisch leren en met ecologische psychologie.
Vaste patronen in aanbod zijn aanwezig in de omgeving MAAR een kind beïnvloedt deze patronen in zijn omgeving Denk aan verandering in waarneming
door motorische ontwikkeling (Adolph & Franchak, 2017; Johnson, 2019); als kind kan lopen al ander aanbod dan als ze niet kunnen lopen.
Embodied Taalontwikkeling
- Motorische ontwikkeling stuurt aanbod maar ook taalontwikkeling meer direct (Jana Iverson, 2010); taalontwikkeling eerst vaak geoefend op
motorische wijze. Sabbelen aan bijtring ontwikkelt kracht van lippen die nodig zijn om plofklanken te produceren.
o Brabbelen echter niet duidelijke voorspeller van woordenschat
o Kinderen met tos vaak ook slechte motoriek
- En Cognitie gebeurt in/met je lichaam, niet alleen in je hersenen
o Sabbelen/bijtring ‐> plofklanken produceren (Iverson)
o Temporele herhaling: Reduplicated babbling valt samen met arm bewegingen /banging; klanken die zichzelf herhalen (ba-ba-ma-ma);
motorisch gezien geoefend wat ze nodig hebben voor taalontwikkeling
Motorische ontwikkeling
Motoriek Adolph & Franchak (2017)
- Is niet volledig neurologisch / biologisch bepaald
- Afhankelijk van de omgeving
- Opvoed praktijken
- Aanwezigheid van materialen
Kruipen: loopt niet gelijk. Sommige kinderen skippen kruipen helemaal. Soms kruipen niet eens benoemd als mijlpaal die iedereen behaald (mogelijk door
jurkjes die ze vroeger droegen?). Range/leeftijd waarop het behaald kan worden is heel erg breed. Bij huizen met trappen leren kinderen eerder traplopen
dan in huizen waar geen trappen zijn.
Opvoedpraktijken en motoriek
- Vergelijking tussen NL en Israël
- NL ouders maken veel meer gebruik van de box met jonge baby’s
- Kinderen in Israël spelen meer op de vloer en veel vaker op de buik
- Motorische ontwikkeling in Israël loopt gemiddeld iets voor op motorische ontwikkeling in NL
Nederlandse kinderen lopen achter bij VS/Israël. Israël lopen rond 12 maanden, Nederland 24 (?) maanden? Kinderen in Israël vaker spelen op vloer dan in
box en meer op buikligging. Buikligging belangrijk voor hoofd omhoog houden; evenwicht en zo dus lopen.
Motoriek en fysieke / sociale omgeving
Kinderen passen houding aan zodat het stabieler is. Als omgeving niet stabiel is, moet je je houding stabieler maken. Kinderen die net leren lopen, lopen
over situaties die eigenlijk niet goed zijn (te stijl), als je diezelfde kinderen laat kruipen (wat ze wel goed kunnen), vermijden ze die smalle hellingen.
Nieuwe voorspellingen leren maken predictiefouten.
- Ervaren lopers: gebruikten informatie van moeder alleen als ze het zelf niet goed konden inschatten
- Nieuwe lopers: gebruikten informatie van moeder vaker, dus ook als het eigenlijk te stijl was en moeder zei dat het wel kon
De link tussen motoriek en taal
Motoriek en taal (?)
- Verandert je waarneming
- Maar ook je handelingsmogelijkheden (actiever)
- En dit stuurt weer het taalaanbod van je ouder
o Bijvoorbeeld lopen vs. kruipen = meer moving bids
o Moving bids = action directives (Karasik et al., 2011)
- Als taal ontstaat door interactie , dan zouden er links moeten zijn tussen motorische en taalontwikkeling?
Meerdere studies die link met vroege motorische ontwikkeling en woordenschat bekijken (zie ook samenvatting bij Salo et al., 2018); doorgaans link
tussen woordenschatontwikkeling en lopen.
Voorbeeld: Ora Oudgenoeg‐Paz (2012)
- N= 55
- Tussen 16 en 28 maanden longitudinaal (cross‐over)
- Leeftijd van zitten en lopen – ouder rapportage
- Productieve woordenschat voorspelt
Twee groepen: twee overlappende meetpunten, toen gekeken als één grote groep
- Jonger 16‐24 maanden
- Ouder 20 ‐ 28 maanden
Groeimodel van taal
- SLOPE (groei) vs INTERCEPT (begin); kinderen vaak periode waarop ze stabiel zijn en dan schieten ze omhoog (20-24 maaden;
woordenschatexplosie). Dan weer gemiddeld genomen…
- SLOPE: Vereist minimaal 3 meetmomenten
Effect van zitten vs. lopen
3
, Verschil tussen lopen en zitten? Eerder zitten is sneller woorden kennen (groei). Kinderen die eerder waren met lopen hadden een snellere groei. Geen
conceptionele correlatie tussen lopen en woordenschat.
- Effect van zitten alleen op intercept: mogelijk omdat tijdsinterval tussen begin van zitten en begin van woordenschat best groot is; zitten al rond
9 maanden, maar pas beginnen met meten op 16 maanden.
Groei gerelateerd aan lopen
- Overgang kruipen‐lopen cultuur bepaald
o VS: 12 maanden; China: 13.5 maanden; Nederland 15 maanden
- Andere studies relateren woordgroei ook aan transitie kruipen‐lopen
- Maar leeftijd waarop groei begint verandert dus ook; verschilt per cultuur. Leeftijd waarop groei begint verandert ook gerelateerd aan wanneer
kinderen leren lopen.
Sociale interactie, Exploratie en aandacht
Onderliggende mechanismen: niet één op één relatie. Mogelijkheden:
- Exploratie: sleutel voor leren zitten en lopen gerelateerd aan mogelijkheden voor exploratie
o Zowel zitten als lopen gerelateerd aan zelf‐exploratie
ZITTEN: handen vrij – voor object exploratie en wijzen ‐> taal
LOPEN: zelfstandig bewegen ‐> nieuwe mogelijkheden voor exploratie / voorwerpen naar ouders brengen ‐> reageren daar
weer op ‐> taal
- Aandacht
o Selectieve visuele aandacht is de sleutel tot leren op Jonge leeftijd (Johnson, 2019)
o Het vermogen om aandacht te focussen op relevante stimuli en irrelevante stimuli te negeren.
o Ontwikkeling van aandacht loopt samen met motorische ontwikkeling
Aandacht en motoriek: drie dimensioneel leren. Object zien, dat draait om op scherm; werken met habituatie. Kijken kinderen langer naar gekke
patroontjes of naar voorspelbare patroontjes? Langer kijken naar gekke vormpjes als ze konden zitten. Dan waren ze meer exploratief.
Aandacht
- Ook aandacht is ‘embodied’
- Als objecten benoemd worden op moment dat kind er zelf mee bezig is dan vergroot dit de kans dat kind object ook daadwerkelijk leert. (Yu &
Smith, 2009; spotlight of attention)
Embodied attention and word learning by toddlers: in lab; oogcamera ouders en kind. Hoeveel woorden hebben kinderen geleerd; ouders moesten
benoemen terwijl kinderen aan het spelen waren. Als kind zelf object vast had was groei van woordenschat groter. Als doelobject groter is dan andere
objecten wordt naam vaker geleerd.
Exploratie metingen
- Voorzetsels: appel in de mand, op de mand, etc.
- Werkwoorden: werkwoorden die richting meten
Resultaten
Kinderen die eerder konden zitten hadden betere ruimtelijke taal en
kinderen die meer combinaties maakten hadden ook betere ruimtelijke taal. Maar geen relatie tussen zitten en object
exploratie.
Wel dat kinderen die eerder konden lopen ook beter ruimtelijk taal hadden en meer zelfstandig voortbewegen hadden met exploreren en dat voorspelde
weer ruimtelijke taal.
Lopen exploratie ruimtelijke taal
Geen volledige mediatie want hoofdeffect van lopen blijft ook als exploratie weggehaald wordt.
Algemene maturatie?
- Kan het zo zijn dat de link tussen motoriek en taal terug te brengen is naar 1 factor, namelijk maturatie van de hersenen? Zou je kunnen denken,
maar:
- Maar bij Oudgenoeg‐Paz et al., (2015) zien we wel specifieke relaties tot ruimtelijke taal. Maar helemaal uitsluiten kunnen we het niet.
Of Cascading models?
- Het een versterkt het ander – maar wel specifieke links tussen motoriek en taal; motorische ontwikkeling versterkt exploratie, versterkt taal,
versterkt aanbod
Bewijs voor cascading models: follow‐up data
- Effect van lopen niet meer zichtbaar met 43 maanden op algemene woordenschat
- Ook niet op gebruik van grammaticale en functionele categorieën: geen effect van lopen of exploratie op het gebruik van grammaticale of
functionele categorieën (lidwoorden, etc.). Relatie niet algemeen voor taal, maar voor specifieke onderdelen.
- Wel op ruimtelijke taal (voorzetsels e.d.)
Bevindingen ondersteunen specifieke verbanden en niet een algemene factor
Kritiek
- Vage voorspellingen? (Willems & Francken, 2012)
- Elk bewijs wordt gezien als positief voor embodiment – maar vaak onduidelijke voorspellingen – welk deel van motoriek precies wanneer?
- Gezamenlijke oorzaak: verandering in motoriek en verandering in woordenschat beiden gevolg van karakter – drive to
change/exploratie? Of van cognitie (habituatie)?
- Aangeboren voorkeur voor sociale interactie? (Persyk et al., 2018)
- (Aangeboren) intrinsieke motivatie tot beweging als manier van probleem oplossen? (Köster et al., 2020); verkleinen wat je niet weet. Kinderen
bewegen evenveel in kamer met en zonder speelgoed; intrinsieke motivatie tot beweging.
- Is motoriek voldoende voor taalontwikkeling?
4