Geschiedenis Examen 2021
Het Britse Rijk:
1585-1900
1.1
Motieven voor kolonisatie:
Spanje en Portugal verdienden veel geld aan koloniën (midden en zuid Amerika). Spanje en Engeland hadden oorlog.
Engeland wou ook veel geld verdienen aan kolonisaties.
In 1585 begonnen de Engelse met het verkennen van Noord-Amerika als eventuele nieuwe kolonie.
Economische motieven:
- Engeland kon veel rijkdommen vinden in de niet gekoloniseerde Noord Amerika.
- Engeland kon een nieuwe onbekende route naar Azië vinden, belangrijke handel.
Militaire motief:
- Engeland kon het gebied gebruiken als een handige uitvalsbasis in de oorlog tegen Spanje.
Vanuit Noord-Amerika konden de Spaanse zilver- en goudvloten makkelijker onderschept worden.
Aan het begin bestonden de koloniën maar kort, omdat de oogsten mislukten en er waren veel gevechten met indianen
die veel slachtoffers eisten. Ze keerden terug naar Engeland of gingen naar een andere plek in Noord-Amerika
(Virginia)
—> Bijpassende Kenmerkende aspect: Het begin van de Europese overzeese expansie.
Plantages in Virginia:
Er werd niet veel tabak geoogst in Virginia, dat veranderde toen een Engelse kolonist tabakszaden stal van
Spanjaarden en die oogsten.
Het klimaat in Virginia was uitstekend voor het verbouwen van gewassen. Dit betekende dat er een groot succes in
Virginia begon. Indianen en kolonisten konden redelijk goed met elkaar om. Echter kwamen er steeds meer kolonisten
naar Virginia om zowel te wonen als om te gebruiken als landbouwgrond. Dat leidde tot conflicten en uiteindelijk zelfs
tot oorlogen. Veel indianen kwamen om het leven.
Pilgrim Fathers in New England:
1620 Pilgrim Fathers stichten kolonies.
De Engelse koning had hen verboden hun geloof in Engeland op hun eigen manier te belijden. Zij wouden hun geloof
niet opgeven en besloten om naar Noord-Amerika te gaan.
De Pilgrim Fathers kwamen de winter door met behulp van de inheemse bevolking, aangezien ze in de winter
aankwamen in Amerika en dus te laat waren om voedselvoorraden te verbouwen. Ze bleven handelen met elkaar en
samenwerken. Omdat het goed ging, kwamen er meer kolonisten van Engeland naar Amerika. Hier waren twee
redenen voor:
- Om hun geloof te praktiseren, zonder problemen van de Engelse koning.
- De bevolkingsgroei in het moederland. (vooral jonge mensen zochten hun geluk elders, voor werk of
succes)
Oorlog en ziekte
Er vestigden steeds vaker kolonisten op het grondgebied van de indianen. Dit leidde tot meer oorlogen en conflicten. De
Engelsen hadden betere wapens en gevechtstactiek en wonnen hierdoor meerdere oorlogen. De indianenvolken
vormden ook geen eenheid die tegen de Engelsen vochtten.
Dat kolonisten en indianen dicht bij elkaar woonden leidde tot handel en oorlogen, maar ook tot ziektes. Europese
ziektes werden verspreid onder de indianen. Indianen hadden geen natuurlijke afweerstoffen tegen ziektes aangemaakt
en gingen gemakkelijk dood door kleine ziektes.
Plantages en slavernij:
Het verbouwen en verwerken van tabak was arbeidsintensief. In Virginia werkten de kolonisten met een systeem, dat
nieuwkomers de kosten van hun reis terugbetaald door een aantal jaar te werken in plantages, en vervolgens als vrije
burgers een eigen plantage starten en daar hetzelfde systeem met nieuwkomers toepast.
Slaven werden ook naar Amerika gebracht en werkten een tijdje volgens hetzelfde systeem. Echter werd er na een paar
jaar verandering in gebracht want mensen die je onbeperkt als slaven kon gebruiken waren een winstgevende
investering.
,Afrikanen bleven dus in slavernij werken op de plantages. De trans-Atlantische slavenhandel en plantage-economie in
het zuiden van Noord-Amerika raakten onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Vestigingskoloniën in het noorden
In het Noorden van Noord-Amerika waren de koloniën anders dan de kolonies in het zuiden van Noord-Amerika. In het
zuiden was het een agrarische samenleving met grote plantages, weinig steden en veen landarbeid door slaven. In het
noorden was het een vestigingskolonie, met veel bewoners die zich bezig hielden met landbouw en vooral bestemd was
voor eiden consumptie voor de plaatselijke markt. Grootschalige productie was niet mogelijk in het noorden van
Noord-Amerika aangezien het klimaat zeer strenge winters had en een rotsachtige bodem had. Economische nadruk
lag op nijverheid en handel. Handel in scheepsbouw etc.
Uitbreiding Britse Rijk in de Caraïben
Barbados en Jamaica waren populair bij Europese investeerders aangezien het klimaat uitstekend was voor het
verbouwen van suikerriet. En er was veel vraag in Europa naar suiker. Kolonisten kwamen achter het proces van het
vermalen van suikerriet tot het suiker word, en kopieerden dit gauw. De Afrikaanse slaven deden al het werk . De
intensieve suikerteelt leverde enorme winsten voor Engelse kolonisten. Echter putte de grond uit in Barbados en enkele
decennia’s later gebeurde dit ook in Jamaica. Ze werden de belangrijkste suikerproducenten ter wereld. Het waren
geen vestigingskolonien maar werden volop gebruikt voor de winst die ze kregen. De winsten waren hoger dan de
winsten in de kolonies in het zuiden van Noord-Amerika. Het financiële succes leunde sterk op de slavenhandel.
Winstgevende handel over zee
Hoe minder vaak een schip met een leeg ruim de zeeën over hoefde te varen, hoe hoger de winst van de investeerder
was. De drieboekhandel begon hier. Uit Europa gingen wapens, textiel en luxe goederen naar Afrika. Vanuit Afrika
kwamen er slaven naar Zuid Amerika. Vanuit Amerika kwamen er katoen, tapijt, suiker, goud en zilver naar Europa.
Engeland richtte de Royal African Company op. Die specialiseerde zich in het vervoer van slaven over de Atlantische
oceaan.
Oplopende spanningen in Noord-Amerika
Kolonisten leverden grondstoffen aan Groot-Brittannië, kochten producten die ze zelf niet konden produceren in
Groot-Brittannië, vervoerden alles op Britse schepen en exporteerden hun eigen producten alleen naar Groot-Brittannië.
Groot-Brittannië voerde veel oorlogen met Frankrijk over grondgebied in Amerika. Dit kostte Groot-Brittannië veel geld
en de Britse overheid vond dat de kolonisten hier een deel voor moesten betalen, hun moeite was dat de oorlogen
werden gevoerd om hen tegen de Fransen te beschermen. Groot-Brittannië ging dus belasting heffen over producten
die iedere kolonist kocht. Die opbrengsten gingen naar de Britse schatkist.
Verlichting en onafhankelijkheid
In de achttiende eeuw werden verlichte ideeën steeds populairder. Volkssoevereiniteit werd gezien als alternatief voor
de machtige koning. Montesquieu bedacht de trias politica, een systeem waar de macht verdeeld wordt door meerdere
groepen. Behalve over macht werd er ook veel meer nagedacht over de natuurlijke rechten van mensen, zoals het recht
op vrijheid, eigendom en zelfbescherming. In Noord-Amerika gingen kolonisten ook meer nadenken, en vroegen zich af
waarom ze belasting moeten betalen als ze geen invloed mochten hebben op de besluitvorming. No taxation without
representation. Na een enkele gewelddadige confrontaties tussen het Britse leger en de kolonisten werden de 13
Noord-Amerikaanse koloniën onafhankelijk van het Britse rijk. Dit kwam omdat ze vonden dat de Engelsen de
kolonisten nodig hadden om hun oorlog te voeren die niks aantrok van de belangen van de kolonisten. De Amerikanen
maakten een eigen parlement met een eigen rechtspraak en een gekozen president. Ze werden een federale
statenbond; staat met eigen regelgeving.
Afschaffing van de slavernij
De ideeën over de Natuurlijke rechten van mensen zorgden ervoor dat steeds meer mensen zich tegen de slavernij
verzetten. 1807 werd in het Britse parlement de verbod op slavenhandel afgekondigd. De volledige afschaffing van de
slavernij werd bereikt in 1833. Amerika was onafhankelijk van het Britse Rijk waardoor deze regel niet voor hun gold. In
het noorden van Noord-Amerika waren er veel abolitionisten aangezien zij minder afhankelijk waren van slaven dan in
het zuiden van Noord-Amerika. Het afschaffen van slavernij zou een economische ramp zijn voor het zuiden van
Noord-Amerika, aangezien ze financieel erg leunen op de slavernij. De meningsverschillen tussen abolitionisten en de
voorstanders van de slavernij waren zo groot dat het uitliep op een burgeroorlog. Toch werd de slavernij ook in de VS
afgeschaft.
1.2
Handelsmonopolie voor de Britten
De Mogols hadden India bijna helemaal in handen. Vorsten van deze dynastie* regeerden dit gebied sinds het begin
van de zestiende eeuw. De handelaren uit Portugal, Nederland en Engeland vestigden zich aan de Indiase kust. Dit
was geen probleem want de handel zou groeien en de winst dus ook, vonden de Mogolvorsten. Om zo effectief
, mogelijk met India te kunnen handelen richtten de Britten de East India Company (EIC). De EIC en de VOC waren
vergelijkbaar met elkaar.
Overeenkomsten EIC en VOC:
- Beide compagnieën hadden namens hun land van herkomst het alleenrecht op handel in en met Azië.
Dus als je wou handelen in Azië moest je bij de EIC aansluiten.
- Beide compagnieën sloten verdragen met plaatselijke leiders, zoals de mogolvorsten in India.
- Beide compagnieën hadden het recht om geweld te gebruiken om de handel te beschermen.
- Ze streefden beide naar handelsmonopolie. Echter komt er hier wel een verschil hier…
Verschil EIC en VOC:
- De VOC wou handelsmonopolie over bepaalde producten. Kleine monopolies, over bijvoorbeeld
alleen peper, zijde, ivoor etc.
- De EIC wou handelsmonopolie over alle handel met het gehele Mogol-rijk.
Katoen als belangrijkste handelswaar
In India waren er geen vestigingskoloniën of plantagekoloniën. De Engelsen bleven in hun factorijen aan de kust en
handelscontacten zorgden voor de transport en handelsafspraken.
De handel was winstgevend want de vraag naar stoffen bleef groeien.
- De mooie stoffen uit India werden een statussymbool voor rijke burgers in Europa.
- De bevolkingsgroei in Europa zorgde voor een blijvend groeiende vraag.
Een deel van de Indiase stoffen werd gebruikt om in Azië te ruilen tegen specerijen en andere producten die in Europa
zeer waardevol waren.
Een ander deel werd gebruikt om slaven te ruilen in Afrika.
Zo werden de specerijen-handel en de trans-Atlantische slavenhandel gedeeltelijk betaald met Indiase stoffen.
Het goud en zilver waarmee de Britten de stoffen in India kochten, waren afkomstig uit koloniën in Amerika.
De handel zorgde dus voor een wereldwijde handelsnetwerk waarin het handelskapitalisme floreerde.
Royal Navy beschermde de Britse handelsbelangen op zee. Royal Navy moest altijd sterker zijn dan twee vloten van de
vijand samen. Zo was het Britse Rijk verzekerd tegenover de militaire en economische overmacht op de wereldzeeën.
Het verdrag van Allahabad
In de loop van de achttiende eeuw verminderde de macht van de Mogolvorsten in India. De lokale vorsten gingen
steeds meer hun eigen gang op en sloten zelf verdragen met buurlanden. Dit was tegen de regels maar daar schrok de
EIC zich niet voor terug om met geweld de Britse belangen in India te verdedigen of te vergroten. Handelaren
probeerden handelscontacten op te bouwen met plaatselijke producenten en leveranciers, en de lokale vorst en de
Mogolvorsten deden daar weinig aan ookal hadden ze afgesproken dat het niet zou gebeuren. Het Britse leger greep in
en veroverde het gebied. In dit gebied gaven ze het bestuur aan de EIC. In 1765 moest de Mogolvorst het Verdrag van
Allahabad tekenen.
Het Verdrag van Allahabad:
- Hierin stond dat in de veroverde provincies niet de Mogolvorst, maar de EIC voortaan de belasting zou
innen.
- De opbrengsten hiervan zouden de EIV gebruiken om de kosten van het leger te betalen en om
handelsinvesteringen te doen.
Het Verdrag van Allahabad was perfect voor het Britse Rijk aangezien Amerika onafhankelijk werd, en de
suikerproductie in Barbados en Jamaica ineengestort was. India werd een belangrijke inkomensbron voor het Britse
Rijk. De onafhankelijke bania’s (Indiase contactpersonen) werden ook vervangen door tussenpersonen die op de
loonlijst van de EIC stonden.
Britse normen en waarden in India
In India waren de belangrijkste religies de Islam en het Hindoeïsme. Cultuur was ook erg belangrijk in India. In de loop
van de negentiende eeuw maakten de bestuurders van de EIC steeds meer bezwaar tegenover de culturele gebruiken
van India, en tegen bepaalde noodzakelijke religieuze dingen. Het Britse parlement vond dat westerse, Britse normen
en waarden in India geleid moest worden.
De grote Indiase Opstand
Ookal wezen de Britten veel gebruiken (cultuur) en religies af, veel Indianen accepteerden het Britse gezag. Er was een
middenklasse opgekomen in de Engelse scholing. Veel Indiërs werkten voor de EIC. Als er religieuze gebruiken door de
Britse bestuur ter discussie werd gesteld, dan kwamen Indiërs in opstand. Opstanden werden altijd snel gestopt, alleen
was dat niet het geval toen er soldaten waren die erachter kwamen dat nieuwe onderdelen van geweren waren