Ontwikkelingspsychologie
H1 & H2 – kernbegrippen en theorieën
Kernbegrippen uit de ontwikkelingspsychologie
● ontwikkelingspsychologie: gaat over verandering en tijd!
● nativism (nature) = de biologische ontwikkeling (genetica)
● empirism (nurture) = leerprocessen (Skinner en Watson)
-> vroeger werden er extreme stellingen aangenomen (bv ijskastmoeders of geboren
. misdadigers). Tegenwoordig kijken onderzoekers vooral naar de combinatie van nature en
. nurture en de effecten op elkaar.
Modellen van ontwikkeling
- continue ontwikkeling = studietijd en woordkennis; het gaat lineair omhoog. Nieuwe
. veranderingen bouwen voort op eerdere kennis/kunnen.
- discontinue ontwikkeling = gaan staan; eerst kon je iets niet en dan opeens wel.
. Nieuwe veranderingen treden plotseling op waardoor je op een nieuw level komt.
● critical period = een periode (leeftijd) waarbinnen een gebeurtenis/gebeurtenissen
. noodzakelijk zijn voor een typische ontwikkeling om op te treden.
● sensitive period = een periode (leeftijd) waarbinnen een gebeurtenis belangrijk is voor
. een typische ontwikkeling om op te treden. Zonder de gebeurtenis kan de ontwikkeling nog
. wel gebeuren, maar langzamer/met meer moeite.
-> bv deprivatie voor 6 maanden is minder gevaarlijk voor de cognitieve ontwikkeling dan
. deprivatie na 6 maanden (dan treedt de sensitieve periode in).
● domain-general development = het idee dat de ontwikkeling impact heeft op meerdere
. aspecten van iemands kunnen. Bv het ontwikkelen van logisch denken, helpt een kind op
. meerdere gebieden; rekenen, taal, spelling).
● domain-specific development = het idee dat de ontwikkeling alleen impact heeft op het
. eigen domein en niet op meerdere gebieden. Bv leren van wiskunde heeft alleen effect
. voor wiskunde, niet voor taal.
● level of explanation = de manier waarop we de ontwikkeling van iemand beschrijven;
. biologisch, sociaal, emotioneel.
● individual characteristics (het individu) = genetica, persoonlijkheid, intelligentie,
. psychopathologie.
● contextual influences (de omgeving) = ouders, vrienden, thuisomgeving, samenleving.
● cross-cultureel onderzoek leidt tot leermogelijkheden. Het vergelijken van culturen en het
. begrijpen van deze verschillen kan tot nieuwe inzichten leiden.
Ontwikkelingsperspectieven:
1. Bronfenbrenner ecological perspective = maakt duidelijk dat ontwikkelingspsychologie
. heel complex is. Er zijn meerdere systemen die allemaal invloed hebben op elkaar en op
. een kind.
- individu : kind zelf
- microsysteem : waar het kind leeft en met wie hij dagelijks contact heeft (school, ouders)
- mesosysteem : beschrijft de relaties tussen de componenten v.h. microsysteem
- exosysteem : heeft invloed op de ontwikkeling v.h. kind maar hij heeft er weinig invloed
. op (werk v.d. ouders)
1
, - macrosysteem : heeft invloed op het kind en de ouders, maar zij hebben weinig invloed
. terug (cultuur en politiek)
2. The lifespan perspective = een kijk op ontwikkeling waarbij het wordt gezien als een
. proces dat doorgaat tijdens het hele leven, van baby tot volwassene tot ouder.
- age cohort effect = mensen die geboren zijn in dezelfde generatie. Tijdens hun
. ontwikkeling maken ze hetzelfde mee.
Belangrijke theorieën in de ontwikkelingspsychologie
Geschiedenis van het denken over menselijke ontwikkeling
17e eeuw: filosofen vroegen zich af of de mens ervaringen uit de wereld nodig hebben om de
wereld te begrijpen. John Locke vond tabula rasa: kind is geboren als onbeschreven blad;
nurture. Daarentegen zei Descartes dat nature.
19e eeuw: vraag van nature – nurture kwam terug.
● ontwikkelingsstadia van Freud (psychodynamics)
= ontwikkeling treedt op in verschillende fases die zijn bepaald door biologisch bepaalde
. driften gevormd door de omgeving en interacties v.h. kind.
id = person’s instinctual drives , the first component of the personality to evolve
ego = het rationele, controlerende component van iemand persoonlijkheid , tries to
. satisfy the needs through appropriate, socially acceptable behaviors.
superego = the personallities component that is the repository of the child’s
. internalization of parental and social values, morals and roles.
- afhankelijk van de fase waarin je zit doe je dingen wel/niet en beleef je er wel/geen
. plezier aan. Dit was één van de eerste echte ontwikkelingstheorieën, want er zat tijd en
. verandering in.
- vroege problemen/fixaties gedurende die fases kunnen later in het leven voor problemen
. zorgen.
2
,● psychosocial theory van Erikson (geïnspireerd op Freud)
- hij stelt dat we in iedere fase een taak moeten oplossen, als we een taak niet goed
. oplossen dan is er een risico dat de ontwikkeling slecht gaat.
- hij liet ontwikkeling ook doorlopen na de kindertijd (net als Freud)
- kritiek: fases en problemen zijn heel beperkt, maar wel goed is de adolescentie.
● behaviorism met classical and operant conditionering
- Watson ziet ontwikkeling als leerproces (zet zich af tegen Freud) met continue
. ontwikkeling. Hij richt zich bijna uitsluitend op nurture; zeer nuttig voor interventies.
- classical conditioning (Pavlov) = twee stimuli worden steeds samen gepresenteerd
. totdat het individu leert om te reageren op andere stimuli. Little Albert -> angst. Gaat over
. voorkeuren en aversies.
- operant conditioning (Skinner) = gedrag wordt aangeleerd of afgeleerd door middel van
. beloning en straf. Gaat over vrijwillig gedrag; bv verlegenheid en woede.
● Maturational theory (Gesell & McGraw; 1930-1940)
- zegt niet alleen nurture, maar ‘’evolutie geeft ons een biologische agenda in ons DNA.
. Door die agenda zullen vaardigheden vanzelf tevoorschijn komen in een vaste volgorde.’’
- volgorde bewegen baby’s: lippen & tong – ogen – nek – schouders – armen – handen –
. vingers – voeten. En zitten – staan – lopen – rennen. Deze volgorde is dus gepland in ons
. DNA en gebeurt automatisch; wees dus terughoudend met ingrijpen.
- volgorde kan door omgeving/ouders wel een beetje veranderd worden, maar deze theorie
. zie je erg vaak terug komen.
- behaviorists and maturationists bekijken allebei een andere kant van het nature-nurture
. debat, maar erkennen ook beide dat zowel nature als nurture toch belangrijk is.
● ethologische theorie (ethological theory) van Lorentz
= imprinting; biologische en plotselinge vorm van attachment in kritieke fase
- heeft een kritieke periode/fase waarin dit gebeurd; bij de ganzen was dit binnen de eerste
. dag. Het eerste wat zij zien bewegen is hun moeder. Binnen de 2e dag lukt dit niet meer.
- deze vorm van attachment helpt jonge ganzen te overleven, het is dus evolutionair
. ingesleten om het eerste wat je ziet bewegen te volgen etc.
● ethologische methode (gaat verder door op ethologische theorie)
- kinderen/dieren observeren in hun natuurlijke omgeving
- komt bepaald gedrag in veel culturen hetzelfde voor? Dan moet dat gedrag een
. biologische basis hebben. Bv huilen -> verzorgen, dus huilen helpt een kind te overleven.
. Het is evolutionair bepaald.
- komt bepaald gedrag niet in veel culturen hetzelfde voor? Dan is dat gedrag aangeleerd
3
, . en verschilt het dus per cultuur. Geen biologische maar culturele basis.
- maar, er kan geleerd worden. Een kind wil bv huilen maar houdt zich in. De biologische
. basis kan dus overkomen worden door leerprocessen. Kinderen staan open om te leren
. en gebruiken daar hun omgeving voor.
● maternal deprivation & attachment van John Bowlby
- inspiratie van Freud en ethologische methode
- ‘’44 thieves study’’ waarin hij 44 dieven vergeleek met 44 gewone kinderen. Het bleek dat
. 17 dieven gescheiden waren van hun moeder. Bowlby vond dat scheiding van de
. moeder leidt tot probleemgedrag en psychopathologie.
- in de kritieke fase is een band met de moeder nodig voor goede ontwikkeling; bij de
. dieven is dit niet goed gegaan waardoor zij zich niet goed hebben ontwikkeld.
Dit past dus bij imprinting (want kritieke periode) en bij attachment.
● evolutionaire psychologie (evolutionary psychology)
- onderzoekt hoe onze inheritance (erfelijkheid) een rol speelt in ontwikkeling van
. cognitieve processen.
- heeft raakvlakken met ethologische methode, maar omvat meer dan gedrag. Gaat bv ook
. over persoonlijkheid (attente trekken).
- welke trekken zorgen ervoor dat jager-verzamelaars overleven & zich voortplanten?
- maatschappij is sneller ontwikkeld dan de mens (stress)
Theorieën over cognitieve ontwikkeling
● social learning theory van Bandura
- kinderen leren niet alleen door klassieke- en operante conditionering, maar ook door
. observeren en imiteren wat anderen doen. Dit heet observational learning.
- kinderen die veel agressief gedrag zien, gaan dit zelf ook vertonen. Voorbeeld met de
. clown die wordt geslagen en het kind gaat dit ook doen.
- 1) kind moet bepaald gedrag bij iemand anders zien met wie hij een band heeft, 2) kind
. moet het gedrag onthouden, 3) kind gaat het gedrag na doen, 4) kind moet een reden
. hebben om het gedrag te laten zien.
● Piaget’s constructionism
- een theorie van cognitieve ontwikkeling waarbij kinderen actief nieuwe informatie zoeken
- benadrukt de discontinue ontwikkeling; mens ontwikkeld zich in fases.
- benadrukt het individu; het individu ontwikkeld zich in sprongen afhankelijk van de fase
. waarin hij zit.
● sociocultural theory van Vygotsky
- benadrukt de rol van de omgeving; kind zit in bepaalde cirkel en daarbinnen zijn dingen
. die hij kan. Net buiten de cirkel zijn de dingen die hij nu niet kan, maar met juiste hulp en
. begeleiding wel kan.
- rol v.d. leerkracht is om een kind steeds in de tweede cirkel te krijgen. Ontwikkeling van
. kinderen komt dus door de interactie van kinderen met ‘’more skilled’’ mensen en de
. materialen/hulp die die mensen het kind aanbieden. Scaffolding en ZPD.
● information processing approaches
- na Piaget en Vygotsky kwamen er onderzoekers die cognitieve vaardigheden bij
. volwassenen onderzochten. Ze wilden de weg van informatie door het cognitieve systeem
. (hersenen) onderzoeken.
- ook keken ze naar wat een kind doet tussen input en output fases.
4