Voorbereiding sociologie
Bijeenkomst 1
Interdependentie is dat mensen altijd en overal van elkaar afhankelijk zijn. Bepaalde categorieën
mensen zijn sterk aangewezen op anderen (kinderen, zieken, bejaarden, invaliden). De ferale
kinderen (niet door mensen maar door dieren grootgebracht) leven zonder afhankelijkheid is niet
mogelijk voor de medemens. We weten niet precies van wie we nu afhankelijk zijn. Vooraf aan de
afhankelijkheid ging volgens de contract theorieën iets anders vooraf. Meer natuurlijk toestand het
was een bepaald moment waarop mensen zagen dat ze meer profijt haalde uit samenwerken en zo
sloten ze een sociaal contract af. Eerst waren mensen volgens drukheim meer individualistischer later
werd dit meer gericht op collectiviteit. Mensen die deel uitmaakte van sociale weefsels konden niet
een identiteit ontwikkelen als afzonderlijk individu. De onderlinge afhankelijkheid houdt in dat ze
elkaar dwingend beïnvloeden dat is macht. Wanneer een verhouding asymmetrisch is dan is iemand
in een hogere mate afhankelijk van de ander. Individualisering is dat mensen belangrijke keuzes
minder laten leiden vanuit de druk van de sociale omgeving en minder verbonden aan de vaste
sociale kaders. Minder laten leiden door directe sociale omgeving maar wel door anderen die fysiek
ver van hen verwijderd zijn en dit zorgt alsnog voor afhankelijkheid (internet, tv, zelfhulpboeken).
Mensen hebben verschillende afhankelijkheidsverhoudingen:
- Economische, arme landen voor hun import vaak sterk zijn aangewezen op enkele
exportgoederen.
- Politieke, door geweld vertegenwoordigers van westerse staten.
- Affectieve, voor mensen in arme landen vorm de rijke, westerse landen een referentiegroep,
te opzicht waarvan ze zich achtergesteld voelen.
- Cognitieve, zijn arme landen aangewezen op technische en natuurwetenschappelijke kennis
en vaan onvoldoende aan arme landen is aangepast.
Economische bindingen zijn gekenmerkt aan de afhankelijkheid die mensen hebben in het
produceren van schaarse middelen voor hun levensbehoeften. Om economische problemen op te
lossen heeft dat vaak te maken met beslissingen die vaak kilometers verder worden genomen. Dit is
de afhankelijkheden tussen mensen voor zover deze voortvloeien uit de productie en distributie van
schaarse middelen ter bevrediging van behoeften. Er is een afhankelijkheid op wereldschaal en
weten mensen vaak niet waar goederen vandaan komen. Eerst was er sprake van een
jachtsamenleving waarin Self sufficient behoort. Dit is wat een groep door jagen en verzamelen aan
voedsel voortbrengt en zelf heeft gemaakt. Zijn geografisch mobiel want ze vestigen zich tijdelijk op
een bepaalde plaats om na een tijdje als er geen voedsel is weer verder te trekken. De agrarische
revolutie ontstond toen mensen leerde dieren te temmen en gewassen te verbouwen. De
samenleving veranderde: omvangrijker, gedifferentieerder, complexer. Jachtsamenleving werden
agrarische samenlevingen. De samenlevingen groeiden in bevolkingsomvang en breiden zich
geografisch uit. Arbeidsdeling (verdeling van verschillende arbeid over maatschappelijke
groeperingen. zorgde voor toenemende maatschappelijk differentiatie: niet alleen in arbeid, maar
ook in kennis, houdingen en oriëntaties, status en privileges gingen mensen binnen een samenleving
meer verschillen. De eenvoudigste vorm van land is shifting cultivation waarbij door het kappen en
verbranden van bomen en struiken (slash and burn) telkens nieuwe grond ontgonnen (woest) wordt.
Mensen gingen zich meer permanent in lokale gemeenschappen/ dorpen vestigen, agrarisering
bracht toenemende sedentarisatie. Stratificatie is de sociale ongelijkheid tussen verschillende
maatschappelijk groeperingen.
, De taylor en scientific management uitgangspunten, ook wel bekend onder de naam Taylorisme, is
een managementstroming die zich richt op de wetenschappelijke inrichting van bedrijfsprocessen op
de werkvloer. De grondlegger van scientific management is Frederick Taylor, die arbeid puur als iets
analytisch zag:
- Management dus werkgever verantwoordelijk
- Wetenschappelijke methoden gebruiken
- Juiste medewerkers selecteren
- Prestatiebeloning
- Meerdere managers met verschillende taken
Driefasentheorie: de eenvoudigste handelingen worden door machines overgenomen zodat het werk
minder routinematig is. De arbeidsmarkt verwijst naar de afhankelijkheidsverhoudingen tussen grote
aantallen mensen van vrager en aanbieders van betaalde arbeid. Theorie dubbele arbeidsmarkt
(segmentatie):
- Primair segment: hoge lonen, goede arbeidsvoorwaarden, garanties ontslag, pensioen
- Secundair segment: laagbetaalde, onzekere posities. Weinig of geen scholing nodig
Ongelijkheid van kansen op de arbeidsmarkt wordt mede door omvang van werkloosheid bepaald.
Conjuncturele werkloosheid die verband houdt met schommelingen in de economische conjunctuur.
In tijden dat het economisch wat minder gaat, worden minder nieuwe werknemers aangenomen,
worden contracten niet verlengd, en mensen ontslagen. Frictie werkloosheid kortdurende
werkloosheid tussen het wisselen en zoeken van een baan. Het vraag en aanbod zijn niet goed op
elkaar afgestemd. Structurele werkloosheid wanneer er onvoldoende banen zijn of de
werkzoekenden beschikken niet over de kwaliteiten om te kunnen voldoen aan de vacature.
Door hoger opgeleiden mensen zullen lager opgeleiden mensen minder snel voor bepaalde functies
worden aangenomen. Sociale ongelijkheid omvat alle sociale verschillen, alle situaties waarin
mensen een verschillende sociale positie innemen. Betekent alle verschillen in macht en daarmee
verbonden sociale privileges (wat iedereen zou willen.)
Macht is dwingende invloed, het vermogen om het gedrag van anderen met behulp van sancties te
beïnvloeden. Wanneer twee mensen in dezelfde mate van elkaar afhankelijk zijn, oefenen zij macht
over elkaar uit zonder dat er sprake is van machtsverschil (eenzijdige afhankelijkheid). Na fase 5 zijn
er relaties en seksualiteit ontstaan, werk en carrière en de cultuurdeelname.
Sociale ongelijkheid kan worden omschreven met hulp van de ruimtelijke hoog- laag metafoor
(maatschappelijke ladder). Hoge positie= meer macht. Sociale privileges zijn de beloningen die
iemand heeft. Iemand die over veel privileges beschikt heeft waarschijnlijk ook de macht om deze te
verwerven en te behouden.
4 typen machtsbronnen:
- Economisch: schaarse goederen waar anderen op aangewezen zijn.
- Politiek: middelen tot reguliere uitoefening van geweld.
- Affectief: het vermogen anderen emotioneel aan zich te binden.
- Cognitief: de beschikking over speciale kennis die ook voor anderen waardevol is.
Affectief en cognitief vormen samen een onderdeel van de attitude. Organisatie als machtsbron:
doelgericht coördinatie van activiteiten met behulp van regelgeving. Op grond van hun
machtsoverwicht verwerven sommige mensen privileges (beloning, niet natuurlijk, afhankelijk