Kenmerkende aspecten
1.1 Van jagers-verzamelaars naar boeren
1. De levenswijze van jagers-verzamelaars
Evolutie: geleidelijke ontwikkeling.
Jagers-verzamelaars: groepen mensen in de prehistorie die leefden van
de jacht en van wat ze in de natuur vonden. Jagers-verzamelaars waren
nomaden en trokken in kleine groepen rond, op zoek naar voedsel.
Levenswijze:
Nomadische levenswijze rondtrekken
Natuur/klimaat is bepalend
Hut of tent als woning
Controle over vuur
Tijd: Paleolithicum/ Oude Steentijd
Oude Steentijd, de periode waarin jagers-verzamelaars leefden
De gedachtewereld & ‘cultuur’ is moeilijk achter te halen: ze kenden geen
schrift.
Prehistorie: letterlijk ‘voor-geschiedenis’. De periode waarin de mensen
in een bepaald gebied geen schrift kennen en gebruiken.
Cultuur: alles wat een groep mensen met gemeenschappelijke
kenmerken voortbrengt, zoals taal, godsdienst, kunst, normen en
waarden.
2. Ontstaan van landbouw, landbouwsamenlevingen
Neolithische revolutie: de overgang van jagen en verzamelen naar
landbouw in de nieuwe Steentijd. Dit gebeurde omstreeks 11.000 v. Chr. in
het Midden-Oosten, mogelijk veroorzaakt door klimaatveranderingen. In
de eeuwen daarna verspreidde de kennis van de landbouw zich naar
Europa.
Ohalo cultuur: 20.000 v. Chr.
Jagers-verzamelaars
Langer dan 1 jaar op een plek (= niet meer nomadisch)
Leren natuur en omgeving goed kennen
Conclusie: het klimaat is zo ‘gunstig’ dat er overvloed aan voedsel was op
verblijfplaats.
12.000 v. Chr.: Natufiërs kenden al permanente woningen, maar het
klimaat wordt minder gunstig. Het beleeft een droge periode wilde
granen en dieren nemen af.
11.000 v. Chr.: verandering klimaat.
Experimenteren met de landbouw: uitgevonden in de Vruchtbare
Halvemaan: boogvorming gebied in het Midden-Oosten (huidig
Israël, Irak, Iran, Syrië) waar de landbouw is ontstaan.
= Neolithicum/landbouwrevolutie: Nieuwe Steentijd, de periode waarin
de mensen leven van de landbouw.
Bereikt West-Europa rond 5000 v. Chr.
Gevolgen van de Neolithische revolutie agrarisch: wat betrekking heeft
op landbouw
Sedentair leven: met een vaste, permanente woonplaats.
Toename in bevolking
1
,Kenmerkende aspecten
Omvang nederzetting groeit
Permanente huizen
Verandering in werktuigen (bv. maalsteen, ploegen).
Maken van aardewerk: potten voor het opslaan van graan.
Tam maken van dieren (o.a. geiten)
Landbouwsamenlevingen: samenleving waarin het allergrootste deel
van de bevolking leeft van de landbouw.
1.2 Oude beschavingen, steden en staten
Ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Van irrigatielandbouw naar stadstaat
Irrigatielandbouw: landbouw waarbij op kunstmatige wijze water naar
de akkers wordt geleid.
Stadstaat: staat ter grootte van een stad met omringend platteland. Een
stadstaat had een eigen bestuur, rechtspraak, leger en regels.
Soemerië lag aan de oevers van de Eufraat en de Tigris
6500 v. Chr.: Ontstaan van de Soemerische cultuur
Irrigeren met water uit Eufraat en de Tigris
50% meer landbouwopbrengst dankzij irrigatie. Door hogere
landbouwopbrengsten neemt de sociale ongelijkheid toe. Sommige boeren
zijn succesvoller dan andere.
Rijker
Meer macht & aanzien
Bestuurstaken uitvoeren (zij zijn succesvoller)
Ontstaan van een koning als opperleider van de stad.
Rond 3500 v. Chr.
Zo’n 30 stadstaten in Mesopotamië. Gemiddeld 10.000 inwoners
Uruk was het grootst met 50.000 inwoners
‘’Moeder aller steden’’
Kenmerken eerste stadstaten:
Agrarische bevolking (meerderheid was boer) specialisatie.
Gespecialiseerde ambachtslieden: specialisatie.
Monumentale bouwwerken (paleizen en tempels).
Hiërarchische samenleving volgorde van belangrijkheid
(Polytheïstisch) godsdienstcentrum: ‘ziggurat’
Polytheïsme: religie waarin meerdere goden tegelijk worden
vereerd. De Egyptisch godsdienst was polytheïstisch.
Schrift eerst het karakterschrift en later het spijkerschrift
(syllabisch schrift).
Handelsafspraken, belastingopbrengsten etc. konden worden
gebruikt.
Staat: een land waarin sprake is van wetgeving, rechtspraak en duidelijke
bestuur, met een overheid die besluiten neemt voor alle inwoners.
1.3 Egypte, revolutie in een natiestaat
2
,Kenmerkende aspecten
In Egypte maakten ze ook gebruik van irrigatielandbouw. Dit leidde ook tot
landbouwoverschotten. Dit systeem werd bestuurd door de farao. Hij had
veel macht. Onder leiding van farao Narmer kwam er voor het eerst een
natiestaat.
Natiestaat: staat waarin sprake is van een politieke en maatschappelijke
eenheid. De inwoners hebben het gevoel dat ze bij elkaar horen door een
gemeenschappelijke taal, cultuur of geloof, en de overheid bevordert dit.
Macht van de farao en koningen gebaseerd op 4 pijlers:
De ambtenarij en het leger.
Het belastingsysteem.
Goddelijke legitimering.
Propaganda.
In Mesopotamië en Egypte speelt religie een belangrijke rol. Elke god
symboliseerde een bepaald natuurverschijnsel.
Het leven na de dood ging door in het hiernamaals geloofden ze.
Mesopotamië: duistere onderwereld.
Egyptenaren: paradijs. De ziel van de overledene had het daar goed,
maar moest elke dag terugkeren naar het lichaam op aarde.
Daarom veel aandacht aan de verzorging van doden.
3
, Kenmerkende aspecten
2.1 Politiek en burgerschap in de Griekse wereld
De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over
burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat
Oudheid: Griekenland bestaat uit zelfstandige stadstaten (polis). Mensen
voelen zich ook betrokken met andere stadstaten, waardoor er een
netwerk van stadstaten ontstond.
Contact met andere volken, waarmee culturele kruisbestuiving
plaatsvond.
Gevolg: ontstaan van het Griekse alfabet.
Griekse wereld.
Eerst een monarchie: een land waarin een koning door erfopvolging
aan de macht is gekomen.
Later een aristocratie: in een aristocratie is de adel de baas.
Aristocratie is ook een ander woord van adel.
Echter lukte de aristocratie niet overal waardoor een tirannie:
bestuurd door een (vaak wrede) alleenheerser.
Athene democratie
Democratie: in een democratie is het volk de baas. Iedereen kan
meebeslissen over het bestuur van de samenleving, via een
volksvergadering of parlement.
Uitzonering in de Griekse wereld.
Eerst: adel oppermachtig en hoplieten (mannen die een uitrusting
konden betalen) de meeste politieke rechten.
5e eeuw v. Chr.: Ontwikkeling van een democratisch systeem.
Volksvergadering was machtig. De politieke functies werden voor alle
Atheners toegankelijk die een burgerschap hadden.
Burgerschap: het feit dat je burger bent met alle politieke en
maatschappelijke rechten die daarbij horen.
Politiek: oorspronkelijk: het leven als actief burger in een polis/stadstaat.
Later betekent het: de manier waarop een stad, streek of land wordt
bestuurd.
Atheense democratie was gebaseerd op vrijheid en gelijkheid. De
vrijheid om politiek actief te zijn en de gelijkheid omdat de
mogelijkheid voor alle burgers gold.
Alle functies werden geloot, omdat alleen dan iedereen echt gelijk
was.
Het gold alleen voor mannen, niet voor vrouwen, niet-Atheners en
slaven.
Directe democratie: wijze van besturen waarbij de bevolking bij het
nemen van bestuurlijke besluiten zelf naar de volksvergadering gaat en
zelf mag stemmen. Het tegenovergesteld is indirecte of parlementaire
democratie.
Je moest de burgers in de volksvergadering kunnen overtuigen, die
vaardigheid was de specialiteit van de sofisten, die daarom indirect
behoorlijk invloedrijk waren. Zij werden door rijke families uitgenodigd
4