Geschiedenis van Nederland H5-H7, Friso Wielenga
Op volgorde van de hoorcolleges
H5: Van Restauratie naar het liberale tijdperk (1813-1917)
Inleiding
Na de grondwetswijziging van 1848 zou Nederland zich langzaam ontwikkelen in een liberale staat. De po-
litieke partijen die hiervoor werden opgericht hadden eisen op verschillende terreinen en zouden uiteinde-
lijk zorgen voor de grondwetwijziging van 1917 moderne parlementaire democratie. Ook krijgt Neder-
land te maken met de Industriële Revolutie, al was deze in vergelijking met andere laat en traag. De econo-
mische expansie was nauw verbonden met de economische ontwikkelingen in Duitsland. Als kleine mo-
gendheid voerde zij een neutrale koers om zo haar buitenlandse belangen het beste te behartigen. Door
het politiek en economisch moderniseringsproces kwam ook de natievorming in versnelling.
Het mislukte experiment: het Verenigd Koninkrijk (1815-1830)
Na de napoleontische tijd Restauratie teruggrijpen op de periode vóór de Franse Revolutie: vrijwel overal
in Europa autocratische politieke structuren. In de door van Gijsbert Karel van Hogendorp opgestelde pro-
clamatie bij de terugkeer van Oranje wordt teruggegrepen op de tijd van de Republiek en zelfs de tijden
daarvoor nog (Bourgondië). In deze historische continuïteit legde hij de legitimatie voor het opbouwen van
een hernieuwd Oranjegezag. De vorming van een nieuw staatsbestel (dat dus zogenaamd teruggreep op
historische traditie) was in fundamenteel anders dan de vroegere politieke structuur:
- De stadhouders waren nooit monarchen geweest, nu was er een echte monarchie onder het Huis
van Oranje-Nassau.
- De federale republiek van soevereine provincies en met sterke posities van de steden, werd nu
definitief een eenheidsstaat.
- In de Staten Generaal zaten nu volksvertegenwoordigers ipv afgevaardigden uit de provincies
basis voor latere parlementaire ontwikkeling.
- Grondwet met de belangrijkste regels van het politieke bestel. Hierin zaten vrijwel geen democra-
tische verworvenheden uit de Bataafse tijd.
Van Hogendorp had jaren aan een grondwet gewerkt die de terugkeer van Oranje in goede banen zou lei-
den. Samen met andere orangisten (maar uit naam van het “hele volk”) vroeg hij Oranje terug te keren en
de soevereiniteit te aanvaarden. Hij was nog geen koning, hiervoor wilde Willem eerst zijn positie onder
het volk versterken.
Van Hogendorps grondwetplannen: de stadhouders te weinig macht gehad om het “gewone volk”
tegen de regentenoligarchie te beschermen constitutionele monarchie nodig met een koning als cen-
trum van de politieke macht. Er zou geen dualisme meer zijn tussen de stadhouders en regenten. Legitima-
tie: in de tijd van Karel V was er nog harmonie tussen vorst en volk, dit was verloren gegaan in de Republiek
en moest nu herstel worden onder een Oranjevorst. Van Hogendorp wordt ook wel conservatief hervormer
genoemd iets nieuws ontstond uit bij elkaar geraapte en soms tegenstrijdige stukken uit het verleden en
uit de nieuwe ervaringen met de constitutionele eenheidsstaat. Zijn moderne principe van een grondwet
werd ingevuld met inhoud uit de Restauratie: vorstelijke soevereiniteit en elitair gedachtegoed.
Nederland vanaf 1814 een constitutionele monarchie:
- Vorst kreeg grote bevoegdheden.
- Ministers voerde het beleid van de vorst uit en waren aan hem verantwoording verschuldigd (niet
aan het parlement).
- Buitenlandse zaken, koloniale aangelegenheden en financiën werden vrijwel geheel buiten de Sta-
ten Generaal gehouden en aan de koning overgelaten.
1
, - Staten Generaal: leden getrapt gekozen door de Provinciale Staten, die werden samengesteld uit
de nieuw ingestelde standen (adel, stad, platteland) sterker adellijk element dan in de Repu-
bliek.
Willems aandacht ging vooral naar de buitenlandse politiek, zijn doelen: terugkrijgen koloniaal bezit en ge-
biedsuitbreiding op het continent. Engeland hoopte op een sterke bufferstaat ten noorden van Frankrijk.
Nadat ook Rusland, Oostenrijk en Pruisen hun goedkeuring hadden gegeven aanvaardde Willem op 1 au-
gustus 1814 de soevereiniteit over de Zuidelijke Nederlanden. Daarnaast maakte Willem gebruik van het
feit dan Napoleon in maart 1815 ontsnapte van Elba kondigde aan de koningstitel te gaan voeren. Tot-
standkoming Verenigd Koninkrijk bevestigd op het Congres van Wenen. Ook werd Willem groothertog van
Luxemburg.
De gebiedsuitbreiding maakte aanpassing van de grondwet noodzakelijk. Op verzoek van het Zui-
den werd het tweekamerstelsel ingevoerd, de Staten Generaal bestond voortaan uit een Eerste en Tweede
Kamer ( voortzetting vroegere volksvertegenwoordiging). Het Noorden en Zuiden kregen evenveel afge-
vaardigden (55, getrapt gekozen door Provinciale Staten), terwijl in het Zuiden meer mensen woonden.
Leden van de Eerste Kamer bleven direct door de koning gekozen. Enkele moderne aanpassingen: vergade-
ringen van de Tweede Kamer zouden openbaar zijn, vrijheid van drukpers en het volk kreeg het recht peti-
ties aan de vorst aan te bieden Willem krijg bij buitenlandse vorsten het imago vooruitstreven en liberaal
te zijn.
Wrevel in het Zuiden: oneerlijke zetelverdeling Tweede Kamer, katholiek verzet tegen de gelijkstel-
ling van godsdiensten en Willems poging op invloed de kerkelijke organisatie en de samenvoeging van de
staatsschuld notabelen uit het Zuiden wezen de grondwet af. Toch verklaarde de koning de grondwet
aangenomen. De besluitvorming over de hele samenvoeging en de grondwet had zich in een kleine kring
voltrokken. Er was geen enkel saamhorigheidsgevoel tussen Noord en Zuid. Het volk accepteerde de nieuwe
staat onder een monarch afwachtend, men verlangde naar rust. Daarnaast kon Willem voortbouwen op de
“nationale verzoening” van rond 1800 die al de tegenstellingen tussen Bataven en orangisten had toegedekt
en het apolitieke klimaat dat was ontstaan.
Het Verenigde Koninkrijk zou in 1830 eindigen met de Belgische Opstand, het lijkt een logische uitkomst
door de wrevel die al vanaf het begin aanwezig was. Maar in de jaren 1820 had de integratie tussen Noord
en Zuid veel vooruitgang geboekt dat een stabiele nationale eenheid niet ondenkbaar leek:
- Er werd aangestuurd op vernederlandsing van de taal, zonder dwangmiddelen. De druk werd lang-
zaam opgevoerd: bestuur en rechtspraak in Vlaamse provincies mocht alleen nog in het Neder-
lands.
- In 1821 werd het Noord-Nederlandse schoolmodel in het Zuiden ingevoerd gelijk openbaar on-
derwijs, dit had grote invloed op de verspreiding van de Nederlandse taal.
Het probleem lag in het onderwijs/godsdienstpolitiek school belangrijk voor aanleren christelijke deug-
den, maar die moesten algemeen van aard zijn en niet confessioneel gebonden kerkelijke zelfstandigheid
op onderwijsgebied aan banden. De regering ontnam de kerk ook zijn recht zonder toestemming scholen
te stichten en ging ook over tot het sluiten van kleinseminaries ( voorbereidende priesteropleidingen die
ook werd bezocht door kinderen die geen priester zouden worden). Willem kreeg door deze politiek veel
katholieken tegen zich.
Wat de leer betrof waren de keren zelfstandig, maar Willem wilde wel dat zij regeringstrouw waren en
moesten bijdragen aan de opvoeding van het volk tot gematigde en verlichte burgers. Spanningen over
Willems poging om invloed te krijgen op de kerkelijke organisatie zouden in de jaren 1820 toenemen. De
protestante kerken werden in 1816 samengebracht onder het Departement van Hervormde Eeredienst
einde aan vele protestantse kerken en ze had onderworpen aan een gelijke hiërarchische organisatie. Ook
werd in het regelement vastgelegd dat het Hervormde Kerkgenootschap de christelijke zeden diende te
handhaven en liefde voor vorst en vaderland moest verspreiden (dus wel degelijk staatsinvloed op de leer).
2
, Ook aan katholieke zijde streefde Willem naar een regelement dat eenheid in de kerkelijke organi-
satie bracht. Voor het instellen hiervoor was hij afhankelijk van samenwerking met de paus, die hier weinig
voor voelde. Eind jaren 1820 beschuldigde men de koning zich als “landspaus” op te stellen en op een
scheuring in de katholieke kerk aan te sturen zou ook bijdragen aan de mislukking van het Verenigd
Koninkrijk. Daarnaast had de katholieke meerderheid toch al het gevoeld altijd het onderspit te delven. In
het gepropageerde gemeenschappelijke vaderlands gevoel domineerden de protestantse Noord-Neder-
landse tradities.
Willem I wordt wel omschreven als “verlicht despoot” er waren wel degelijk tegenkrachten waarmee hij
rekening moest houden. De Tweede Kamer had wel iets van invloed (ondanks ontbreken ministeriële ver-
antwoordelijkheid, recht van amendement en een klein budget). Ze hadden niet als rol de koning en minis-
ter controleren, eerder zagen zich boven de belangentegenstellingen verheffend en wilde ze de regering
steunen en bijdragen aan een gematigde en verstandige politiek.
In de grondwet (1815) was vastgelegd dat de regering vanaf 1819 steeds een tienjarige begroting
aan het parlement zou voorleggen de grote staatsschuld zou zo eenvoudiger te saneren zijn. In de
Tweede Kamer ontstond onvrede over de geplande hoge uitgaven voor het leger en de manier waarop de
regering haar plannen presenteerden. Daarnaast ontstond verzet tegen de parlementaire verkleining door
de tienjarige begroting door goedkeuring zou de Tweede Kamer tot 1829 buitenspel staan bij controle
op de financiën. Begroting afgewezen, koning en ministers tegenover parlement. Enkele maanden diende
de koning een bijna identieke begroting in, deze werd wel goedgekeurd. De goedkeuring werd gegeven uit
verantwoordelijkheidsgevoel voor een “vaderlandse politiek” en doordat de koning wijzigingen aan te bren-
gen in het belastingsysteem (had de Kamer om gevraagd).
Het Noorden kwam economisch verzwakt en met grote staatsschuld uit de Bataafs-Franse tijd deels ge-
compenseerd door het Zuiden (financieel minder slecht en een relatief sterk ontwikkelde industriële infra-
structuur). Noord en Zuid konden elkaar juist goed aanvullen: handelstraditie uit het Noorden, nijverheids-
kracht uit het Zuiden eenheid in het belastingstelsel nodig, wat lastig was door belangenverschillen. Deze
maatregelen waren in eerste instantie gunstig voor het zuiden konink hoopte zijn positie daar te verster-
ken. In de vroege jaren 1820 ging het echter de andere kant op. Daarnaast liep de staatsschuld alleen maar
verder op en onttrok hij het overzicht van de financiële situatie steeds meer aan iedere controle. Hierdoor
ontstond een ondoorzichtig systeem van inkomsten en uitgaven verzet. Het Amorisatiesyndicaat be-
doeld als instelling die aflossing van de staatsschuld moest coördineren, maar ontwikkelde zich tot konink-
lijk financieel labyrint met geheime kassen en fondsen, waarmee Willem zijn eigen koers kon uitzetten.
Met het economisch beleid had Willem meer succes handel en industrie stimuleren en met een
nationale welvaartspolitiek de eenwording van het koninkrijk te versterken:
- Investeringen in de infrastructuur: integratie van Noord en Zuid, maar ook toegang tot economi-
sche centra in het hele land. Dit proces kon snel uitgevoerd worden omdat Nederland nu een een-
heidsstaat was geen trage besluitvorming meer.
- Fonds voor de Nationale Nijverheid werd opgericht: actieve industriepolitiek van de koning tussen
1823 en 1830 met lage rente investeringen. Goed voor het Zuiden.
- Nederlandsche Handel-Maatschappij (NHM): (opgericht in 1824) de koning had hiertoe initiatief
genomen nadat pogingen om de vaart op het in 1816 herkregen Oost-Indië te doen herleven on-
voldoende resultaat hadden geboekt. De NHM kreeg geen monopolie en zou geen rol spelen bij
het koloniale bestuur versterking van de handel, vooral ten opzichte van de Engelse concurren-
tie. Hiertoe kreeg zij veel taken en had zij ook bemoeienis op terreinen als industrie, scheepsbouw,
landbouw en visserij. De koning zelf stelde zich garant voor de winstuitkering en belegde zelf ook
kapitaal.
Na het economisch dieptepunt (1810-13) was er aanvankelijk sprake van herstel, waarop een terugslag
volgde. Na 1819 werd een periode ingeluid van economische dynamiek en structurele groei die twee de-
cennia aanhield. De financiële sector (belangrijk onderdeel 18e eeuwse economie) was verdwenen en de
3