Samenvatting ontwikkelingspsychologie
Inhoud
Les 1 hoofdstuk 5 (blz. 147 t/m 151 & 159 t/m 164) & hoofdstuk 6 (blz.171 t/m 182 & 189 t/m 194). .2
Les 2 hoofdstuk 8 (239 t/m 240 & 243 t/m 249), hoofdstuk 9 (265 t/m 272 & 274 t/m 280) &
hoofdstuk 10 (294 t/m 295 & 301 t/m 316).........................................................................................13
Les 3 hoofdstuk 11 (blz. 324 t/m 325, 332 t/m 337 & 339 t/m 341), hoofdstuk 12 (blz. 347 t/m 352,
356 t/m 358 , 362 t/m 367 & 373 t/m 374) & hoofdstuk 13 (blz. 380 t/m 385, 387 t/m 392 & 394 t/m
403)......................................................................................................................................................21
Les 4 hoofdstuk 14 (blz. 413 t/m 416, 418 t/m 419 & 424 t/m 435), hoofdstuk 15 (blz. 441 t/m 443,
445 t/m 450, 452 t/m 453, 458 t/m 462 & 464 t/m 467) & hoofdstuk 16 (blz. 475 t/m 478, 482 t/m
484, 487 t/m 493 & 497 t/m 500).........................................................................................................30
Les 5 hoofdstuk 1 (blz. 5 t/m7 & 18 t/m 24) & hoofdstuk 2 (blz. 39 t/m 41, 43 t/m 47, 50 t/m 52, 54
t/m 56, 58 t/m 65 & 67 t/m 68)............................................................................................................41
Les 6 hoofdstuk 3 (blz. 77 t/m 84, 90 t/m 91 & 95 t/m 101) & hoofdstuk 4 (blz. 109 t/m 112, 114 t/m
115, 117 t/m 118, 120 t/m 126 & 130 t/m 133)...................................................................................48
Les 7 hoofdstuk 5 (blz. 145 t/m 157, 161 t/m 163 & 169 t/m 175) & hoofdstuk 6 (blz. 183 t/m 195,
199 t/m 200, 203 t/m 207 & 210 t/m 212)...........................................................................................55
,Les 1 hoofdstuk 5 (blz. 147 t/m 151 & 159 t/m 164) &
hoofdstuk 6 (blz.171 t/m 182 & 189 t/m 194)
Baby’s
Reflexen zijn niet-
aangeleerde, gestructureerde,
onvrijwillige responsen die
automatisch optreden in de
aanwezigheid van bepaalde
stimuli. Reflexen dienen om te
overleven en het welzijn van
het kind te verzekeren. Gezien
de beschermende functie van
reflexen lijkt het nuttig als we
ze ons het leven lang houden.
Bij sommige reflexen is dat
ook zo. Het geleidelijk
verdwijnen van sommige
reflexen wordt toegeschreven
aan het toenemen van
controle over het gedrag. Bovendien vormen
reflexen wellicht de basis voor toekomstige,
complexere gedragspatronen. Als deze
complexere gedragspatronen eenmaal goed zijn
aangeleerd, vervangen ze de eerdere reflexen.
Het gebruik van reflexen stimuleert delen die
verantwoordelijk zijn voor bepaalde
gedragspatronen. Hoewel reflexen per definitie
genetisch bepaald en bij alle kinderen aanwezig
zijn, bestaan er culturele variaties in de manier
waarop ze zich manifesteren. Hoewel sommige
reflexen waarschijnlijk overblijfselen zijn van ons
premenselijke verleden en ogenschijnlijk weinig
nut meer hebben om ons te helpen overleven,
hebben ze wellicht toch nog een eigentijdse
functie. De motorische vaardigheden van
pasgeboren baby’s zijn niet vreselijk complex in
vergelijking met de presentaties die ze niet veel
later zullen verrichten. Toch zijn baby’s tot
bepaalde soorten bewegingen in staat.
Motorsiche prestaties kunnen gemakkelijk worden gezien als een serie afzonderlijke motorische
prestaties. Echter ontwikkelt iedere vaardigheid zich in de context van een andere motorirische
vaardigheden. Daarnaast ontwikkelen non motorische vaardigheden zich tegelijk met motorische
vaardigheden. In de dynamische systeemtheorie wordt beschreven hoe gedragingen worden
samengesteld (=de coördinatie van allerlei vaardigheden die een kind ontwikkelt, variërend van de
ontwikkeling van zijn spieren, waarnemingsvermogen en zenuwstelsel tot zijn motivatie om
motorische vaardigheden uit te voeren en de steun van de omgeving te krijgen). In deze theorie
,wordt benadrukt hoe de verkennende activiteiten van kinderen tot nieuwe uitdagingen leiden
wanneer ze reageren op hun omgeving. De eigen motivatie van het kind staat centraal als het gaat
om de bevordering van belangrijke aspecten van de cognitieve ontwikkeling. Individuele verschillen
tussen kinderen kunnen erdoor verklaard worden. Normen zijn de gemiddelde prestaties van een
grote steekproef van kinderen van een bepaalde leeftijd. Een van de meest gebruikte technieken om
vast te stellen hoe kinderen presteren ten opzichte van de norm is de Bayley Scales of Infant
Development (BSID-III), een meetinstrument dat ontworpen is de algemene mentale en motorische
ontwikkeling van jonge kinderen vast te stellen. De BSID-III-NL bestaat uit een cognitief, talig en
motorisch gedeelte. We moeten echter wel oppassen met het trekken van conclusies hieruit omdat
normen gemiddelden zijn en de grote individuele verschillen in de tijdstippen waarop kinderen
bepaalde mijlpalen behalen maskeren. Bovendien zijn normen alleen nuttig als ze gebaseerd zij op
gegevens afkomstig van een grote, heterogene, cultureel diverse steekproef, wat helaas niet het
geval is.
De processen die ten grondslagen liggen aan de processen aan de manier waarop een baby de
wereld om zich heen interpreteert, zijn sensatie en perceptie. Sensatie is de fysieke stimulatie van de
zintuigen, perceptie is het met behulp van de zintuigen en de hersenen ordenen, interpreteren,
analyseren en integreren van stimuli. Bij sensatie reageren de zintuigen dus op stimulatie, terwijl die
stimulatie bij perceptie wordt geïnterpreteerd.
Visuele perceptie; De oog van een baby is anatomisch gezien nog niet klaar om te functioneren.
Pasgeborene kunnen pas scherp zien op een afstand van circa 20 á 30 centimeter afstand. Rond de
veertiende week kunnen ze diepte en beweging onderscheiden. Baby’s hebben meteen na hun
geboorte duidelijke visuele voorkeuren. De voorkeur van baby’s voor bepaalde stimuli is genetisch
voorgeprogrameerd. Genen zijn niet de enige factor die bepalend is voor de visuele voorkeuren van
baby’s. erfelijkheid en omgeving bepalen samen wat een kind kan.
Auditieve perceptie; Omdat baby’s hun gehoor voor de geboorte al hebben kunnen oefenen, is het
niet verrassend dat de auditieve perceptie van baby’s direct na de geboorte al vrij goed is. Baby’s zijn
gevoeliger voor zeer hoge en zeer lage frequenties en minder gevoelig voor middenfrequenties. Na
de kindertijd neemt dit vermogen af. Een baby’s heeft ook het vermogen om geluid te lokaliseren.
Echter hebben ze hier wel meer moeite mee dan volwassenen doordat ze een kleiner hoofd hebben
waardoor geluiden sneller hun beide oren bereiken. Na een jaar kunnen ze zich echter al meten aan
de capaciteiten van een volwassenen. Jonge baby’s kunnen de subtiele verschillen horen die nodig
zijn om later in hun leven hun moedertaal te begrijpen. Baby’s kunnen vanaf 4,5 á 5 maanden al hun
naam onderscheiden en verschillen tussen talen.
De reukzin van hele jonge baby’s is erg goed ontwikkeld. Sommige kunnen zelfs de geur van hun
moeder onderscheiden. Ook smaak is bij baby’s erg ver ontwikkeld. Ze hebben van jongs af aan een
voorkeur voor zoet. Dit zou verklaard kunnen worden doordat moeder melk zoet is en het dus een
evolutionair voordeel is om een voorkeur te hebben voor zoet.
Vroeger werd er gedacht dat baby’s geen pijn konden voelen. Echter wordt er vandaag de dag
aangenomen dat baby’s geboren worden met het vermogen om pijn te voelen. Dit is geconcludeerd
doordat pijn tegen van agitatie laat zien bij baby’s. reacties op pijn lijken sterker te worden naarmate
kinderen ouder worden. Door pijnlijke ervaringen in de babytijd kan de gevoeligheid voor pijn later
toenemen. Door het groeiende bewijs dat baby’s pijn ervaren en dat die pijn langetermijneffecten
kan hebben, zijn dokters vandaag de dag voorstander van pijnstilling en verdoving bij behandelingen
bij baby’s.
De tastzin is een van de meest geavanceerde zintuigen bij een pasgeboren baby. Sommige
fundamentele reflexen zouden niet kunnen werken zonder deze gevoeligheid. De tastzin komt vooral
van pas bij hun pogingen om de wereld te ontdekken. Daarnaast speelt het een belangrijke rol bij de
, toekomstige ontwikkeling van een organisme. Ook is aanraking geassocieerd met sociale
ontwikkeling.
Multimodale perceptie; dit is een benadering waarbij wordt gekeken hoe informatie die wordt
opgevangen door verschillende individuele zintuigen, wordt geïntegreerd en gecoördineerd. Het lijkt
erop dat baby’s al vroeg het verband kunnen leggen tussen wat ze via verschillende zintuigen over
een object te weten zijn gekomen. Iets dat de al sterk aanwezige geavanceerde perceptuele
vermogens versterkt zijn affordances. Affordances zijn actiemogelijkheden die een bepaalde situatie
of stimulus verschaft.
Volgens Piaget doen kinderen geen kennis op via feiten die gecommuniceerd worden door anderen
of via sensatie en perceptie. Hij meende dat kennis het resultaat is van direct motorisch gedrag.
Hoewel zij fundamentele verklaringen en beweringen door later onderzoek in twijfel zijn getrokken,
is zijn opvatting dat baby’s vooral leren door te doen overeind gebleven. Hij ging ervan uit dat alle
kinderen van geboorte tot adolescentie in een vaste volgorde vier universele stadia doorlopen: het
sensomotorische stadium (0-2 jaar), het preoperationele stadium (2-7 jaar), het concreet
operationele stadium (7-12 jaar) en het formeel operationele stadium (12 jaar tot volwassenheid). Hij
meende dat de overgang van het ene stadium naar het andere stadium plaats vindt wanneer een
kind het juiste niveau van fysieke rijping heeft bereikt en is blootgesteld aan relevante ervaringen.
Zonder die ervaringen zouden kinderen niet in staat zijn om hun cognitieve potentieel te bereiken.
Bovendien is het volgens de theorie van Piaget van cruciaal belang om ook te kijken naar de
verandering in de kwaliteit van de kennis en het begrip van kinderen. Piaget geloofde dat mentale
structuren, die hij schema’s (=georganiseerde mentale structuur en patronen) noemde, de
fundamentele bouwstenen zijn van de manier waarop hij de wereld wilde zien. Piaget meende dat
adaptie ten grondslag ligt aan de groei van schema’s. Adaptie is de eigenschap van iemand om zich
aan te passen aan zijn omgeving. Adaptie bestaat uit twee aparte processen; assimilatie (=het proces
waarmee mensen ervaringen interpreteren aan de hand van hun huidige cognitieve
ontwikkelingsstadium en denkwijze) en accommodatie (=het proces waarmee mensen bestaande
manieren van denken of doen veranderen als reactie op ontmoetingen met nieuwe stimuli of
gebeurtenissen). Gewoonlijk passen we die onbewust en razendsnel na elkaar toe. Piaget geloofde
dat de vroegste schema’s zich vooral beperken tot de reflexen waarmee we geboren worden. Baby’s
beginnen deze eenvoudige vroege schema’s bijna direct door middel van assimilatie en
accommodatie te wijzigen, in reactie op hun sensomotorische verkenning van de omgeving.
Het sensomotorische stadium is het eerste stadium in Piagets theorie, waarin het kind sterk
afhankelijk is van zijn aangeboren motorische reacties op stimuli. Hij is onderverdeeld in zes sub
stadia. Dit zijn:
1. Eenvoudige reflexen (0-1 maand);
de verschillende aangeboren
reflexen vormen de kern van het
cognitieve leven van de baby.
2. Eerste gewoonten en primaire
circulaire reacties (1-4 maanden);
een circulaire reactie is een
activiteit die de ontwikkeling van
cognitieve schema’s mogelijk
maakt dankzij de herhaling van een
willekeurige motorische handeling.
Bij primaire circulaire reacties gaat
het om schema’s die betrekking