H.1
Antwoorden:
1. zichzelf eigenmachtig recht verschaffen zonder tussenkomst van de overheid. Het recht van
de (economisch) sterkste geldt dan. In het algemeen niet geoorloofd.
2. Rechtbank (vonnis) → gerechtshof (arrest)→ hoge raad (arrest)
3. Cassatie
4. Objectieve recht= geheel van in de maatschappij geldende rechtsregels (rechten en
plichten). Ook wel positief of geldend recht genoemd.
Subjectief recht = een bevoegdheid die een persoon heeft tegenover één of andere
personen (mijn recht)(burgerlijk recht)
5. Formeel recht (procesrecht)= regels omtrent de wijze waarop het materieel recht kan worden
afgedwongen - Conflicten - Regels handhaven - Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Materieel recht= dat deel van het recht waarin de rechten en verplichtingen zijn geregeld -
Burgerlijk Wetboek (definities van wetten)
6. Privaatrecht (burgerlijk recht)= regels betreffende de rechten en plichten van rechtssubjecten
als zij op voet van gelijkheid aan het maatschappelijk verkeer deelnemen - Verhouding
burgers onderling, individueel belang centraal - Natuurlijke persoon= mens als rechtssubject -
Rechtspersoon= samenwerkings- of organisatievorm die door de wet eigen rechten en
plichten heeft verkregen.
Publiekrecht= regels betreffende de verhouding overheid-burgers, waarbij de overheid
optreedt in de hoedanigheid van overheid als zodanig (specifieke overheidshandelingen
verricht) - Verhouding overheid en burgers, algemeen belang centraal - Staats- en
bestuursrecht, strafrecht, recht van Europese Unie - Openbaar ministerie treedt op namens
de samenleving. Vertegenwoordigd door officier van justitie.
7. Dwingend recht= rechtsregels waarvan partijen niet mogen afwijken, op straffe van
nietigheid - Dwingend recht dwingt onvoorwaardelijk, ook als de betrokkenen dit niet willen -
Nietigheid= bepaling waaruit voortvloeit dat het beoogde rechtsgevolg niet intreedt.
Aanvullend recht= rechtsregels die in het burgerlijk recht gelden, tenzij de partijen iets
anders hebben bedongen.
8. staatsrecht, bestuursrecht, strafrecht en internationaal recht
9. burgerlijk procesrecht
10. arbeidsrecht, ondernemingsrecht, vermogensrecht.
11. door trias politica en door de grondrechten
12. - Natuurlijke persoon= mens als rechtssubject (geen afgescheiden vermogen)
- Rechtspersoon= (afgescheiden vermogen) samenwerkings- of organisatievorm die door de
wet eigen rechten en plichten heeft verkregen
13. juist
14. Het subjectieve recht komt toe aan personen, ook wel rechtssubjecten genoemd. Deze
worden verdeeld in twee groepen; natuurlijke en rechtspersonen.
15. Hendrik is rechtssubject. Ipad is rechtsobject.
16. materiële zin (niet landelijk geregeld) = de regel dat het verboden is iemand te mishandelen,
provinciale verordening, algemene maatregelen van bestuur, gemeentelijke verordening (p
38. p. 358)
formele zin = (overal waar ‘wet’ in staat) burgerlijk wetboek, grondwet, wetboek van strafrecht
vordering
17. wetboek van burgerlijke rechtsvordering = formeel
privaatrecht = materieel
wet op financieel toezicht =materieel
wet op rechterlijke organisatie = formeel
wet op collectieve arbeidsovereenkomst =materieel
wet op ondernemingsraden = materieel
wetboek van koophandel = materieel
Oefenvragen gemaakt door elisa.bertels@wur.nl 2021
, 18. -wet → grondwet
-gewoonterecht → als de verkochte koe voor de levering kalft en ziek wordt, kan de koop
ongedaan gemaakt worden.
-jurisprudentie → shockschade werd voor het eerst toegepast na een ernstig ongeluk waarbij
moeder haar overleden dochter in haar armen had.
-verdragen → art. 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
19. grondwet, wetten in formele zin, algemene maatregelen van bestuur, ministeriële regelingen,
provinciale verordeningen en gemeentelijke verordeningen
20. ?
21. Onjuist → uitspraken van ALLE rechters
22. Publiekrecht
23. Het oplossen van geschillen zonder dat er een beroep op de rechter wordt gedaan, door
arbitrage, bindend advies enz..
24. 1. Grammaticale interpretatie - Onderzoekt wat er taalkundig eigenlijk staat - Rechter moet
volgens de wet recht spreken, hij mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid
(rechtvaardigheid) van de wet beoordelen
2. Historische interpretatie - Wetshistorische interpretatie wat de bedoeling van de opstellers
van de wet is geweest -Rechtshistorische interpretatie wet beoordeeld in het kader van de
ontwikkelingen in de geschiedenis
3. Teleologische interpretatie - Kijkt meer naar de bedoeling van de wet dan de woorden / wat
wil de wet bereiken of voorkomen?
4. Anticiperende interpretatie - Houdt bij de interpretatie reeds rekening met komend recht en
anticipeert op een wettelijke regel die nog niet ingevoerd is
5. Systematische interpretatie - De wetsbepaling in verband met een andere wetsbepaling
toegepast en uitgelegd - Gehele wetgeving een wet een wetsbepaling
25. geldvorderingen hoger dan 25.000 → rechtbank
arbeidszaken → kantonrechter
consumentenkredieten hoger dan 40.000? → rechtbank
koopovereenkomsten → rechtbank
agentuurovereenkomst → kantonrechter
26. 1. Openbaarheid van de behandeling 2. Niet-kosteloosheid procedure 3. Verplichte
procesvertegenwoordiging 4. Horen beide partijen 5. Lijdelijkheid rechter (rechter neemt aan
wat je zegt)
27. Wetgever in formele zin: regering + staten-generaal (1e en 2e kamer)
Wetgever in materiële zin: - Regering (koning + minister(s): algemene maatregelen van
bestuur - Minister (ministeriële regeling) - Provinciale staten (verordening) - Gemeenteraad
(verordening)
28. -Op initiatief van de regering, meestal een ministerie → Naar ministerraad → Naar raad van
state als er geen grote wijzigingen zijn → Naar commissie van Tweede Kamer → Naar de
hele Tweede Kamer voor beslissing → Naar de eerste kamer voor goedkeuring (of niet) →
Voorstel wordt wet als aangenomen door Eerste en Tweede Kamer.
-Op initiatief van de Tweede Kamer → Hoort raad van state → Naar eerste kamer → Naar
raad van state → Beraadslaging door ministerraad → Bekrachtiging door de koning.
29. De europese richtlijn gaat voor nationaal recht.
HC 2:
Antwoorden:
1. eenmanszaak, maatschap, VOF en CV
2. NV, BV, stichting, vereniging
Oefenvragen gemaakt door elisa.bertels@wur.nl 2021
, 3. Geen afgescheiden vermogen
4. Verschillen tussen VOF en maatschap:
- De overeenkomst van de maatschap is vormvrij (kan dus ook mondeling worden
afgesloten). Voor de VOF geldt dit ook, maar het bewijs van het bestaan van de VOF – indien
daarover tussen de beweerde vennoten geschil bestaat - kan door zo’n vennoot alleen
geleverd worden door een akte (ook getuigen / feitelijke gedragingen gelden hierbij als
bewijs).
- De vennoten zijn bevoegd om namens de VOF rechtshandelingen te verrichten, tenzij zij
daarvan zijn uitgesloten. De vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vennoten kan door
afspraken tussen de vennoten worden beperkt. Deze beperkingen in de bevoegdheid van de
vennoten om de VOF te vertegenwoordigen moeten (moet in handelsregister worden
vermeld). Behalve uit afspraken tussen de vennoten kunnen ook beperkingen van de
vertegenwoordigingsbevoegdheid voortvloeien uit het doel van de VOF.
- Net als de maatschap moet de VOF worden ingeschreven in het handelsregister. Niet
ingeschreven een derde mag ervan uitgaan dat het doel van de VOF onbeperkt is (indien de
VOF niet is ingeschreven op eventuele beperkingen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid
van de vennoten jegens derden geen beroep kan worden gedaan)
- Bij de VOF is iedere vennoot hoofdelijk aansprakelijk voor de verbintenissen van de VOF
- De VOF heeft een van het privévermogen van de vennoten afgescheiden vermogen. Dit
vermogen mag
– zolang de vennootschap bestaat
– alleen ten dienste van de vennootschap worden aangewend
- De VOF kan als zodanig aan het rechtsverkeer deelnemen. Dat wil zeggen: zij kan op eigen
naam als eisende en verwerende partij in procedures optreden
- Indien de schuldeiser van de VOF naast het faillissement van de VOF ook faillissement van
de vennoten wil bewerkstelligen, dan zal hij daartoe jegens elk van de vennoten afzonderlijk
verzoek tot faillietverklaring bij de rechtbank moeten indienen.
5. OMW = onderlinge waarborg maatschappij. tussen een vereniging en een stichting in.
6. Ja, zolang winst maar niet hun doelstelling is en zolang de winst weer in de stichting of
vereniging gestopt wordt.
7. Privaatrechtelijk, want er wordt geen gezag uitgeoefend.
8. Risico nemen en/of producten winstgevend maken
9. Onjuist. een onderneming brengt goederen en/of diensten op de markt voor eigen rekening
en risico.
10. Burgerlijk wetboek 2. Voorbeeld: faillisementswet.
11. Wet in materiële zin.
12. Rechtspersoon
13. -Publiekrechtelijke rechtspersonen (staat, provincies, gemeenten, waterschappen), -
kerkgenootschappen,
- privaatrechtelijke rechtspersonen (vereniging, cooperatie, onderlinge
waarborgmaatschappij, nv, bv, stichting)
14. Maatschap = beroep. VOF = bedrijf
15. Henk zelf gaat failliet. de eenmanszaak niet.
16. geen overdracht mogelijk → eerst een BV van maken.
17. maatschap, vof en cv. kenmerken: tenminste twee mensen, inbreng van
vermogensbestanddelen, beëindiging door: overlijden, faillissement of als de doelstelling
bereikt is.
18. Dat de maten binnen een maatschap evenredig aansprakelijk zijn.
19. Verdeling van voordelen naar ratio van inbreng.
20. Als “oneigenlijke handelingen” maat is hoofdelijk aansprakelijk voor het hele bedrag.
21. Wel = NV & BV. Niet = maatschap en VOF. Vormvrij.
22. Maatschap. VOF
Oefenvragen gemaakt door elisa.bertels@wur.nl 2021