Oefenvragen gemaakt door Elisa Bertels 2021
Hoofdstuk 1
1. Wat is bedrijfseconomie?
2. Welke drie onderdelen zijn belangrijk binnen de bedrijfseconomie?
3. Wat is een organisatie en welke drie vormen zijn er?
4. Wat is het verschil tussen effectiviteit en efficiency?
5. Welke drie ondernemingsmodellen zijn er? (benoem de grootte van het bedrijf, de soort
arbeid, de rechtsvormen, wie draagt het risico, wat voor informatiesysteem en wat voor
strategisch management?)
6. Benoem de drie leidinggevende niveaus
7. Benoem de 4 krachten in de keten van bedrijven.
8. Wat is het verschil tussen een balans, een resultatenrekening en een jaarrekening?
9. Hoe worden productiemiddelen aangeduid?
Antwoorden:
1. ▪ Specialisatie binnen micro-economie die verschijnselen in en rondom bedrijven probeert te
verklaren en voorspellen ▪ De economische kant van de bedrijfskunde / de bedrijfskundige
kant van de economie ▪ Economische calculaties: bepalen kostprijs, haalbaarheid investering,
financiering ▪ Maar bedrijfseconomie kan niet zonder: ● Bedrijfsadministratie / Boekhouding /
Accounting (informatiesysteem) ● Andere gedragswetenschappen zoals psychologie en
sociologie
2. ▪ Administreren: Verzamelen, vastleggen en verwerken van gegevens voor het besturen van
de organisatie (ex-post)
▪ Boekhouden: Financiële gegevensverwerking en informatievoorziening (ex-post)
▪ Accounting: Gebruik van (financiële) gegevens voor verslaglegging en planning en
beheersing van bedrijfsprocessen (ex-post en ex-ante)
3. Samenwerkingsverbanden: mensen, middelen, doel, dus ook een stichting of vereniging.
- onderneming of profitorganisatie
- maatschappelijke onderneming
- non-profitorganisatie
4. Effectiviteit: in hoeverre behaalt een organisatie haar doelstelling. Efficiency: verhouding
tussen input en output en de efficiëntie ertussen.
5. 1. Het bezitsmodel: eigendom en leiding bevinden zich in één hand: die van de eigenaar.
(eenmanszaak, maatschap, etc.) management by walking around. Informeel
informatiesysteem.
2. Het klassieke of gesloten model: middelgrote onderneming (bv). De
informatievoorziening is in hoofdzaak voor intern gebruik bestemd. Formeel
informatiesysteem.
3. Het moderne of open model: scheiding tussen leiding en eigendom. Eigenaren zijn de
aandeelhouders. Het management fungeert als agent. Externe financiële
informatievoorziening even belangrijk als de interne financieel-economische
informatievoorziening.
SLIDE 13 HC.1
6. - Strategisch management (topmanagement): bepaalt het toekomstige beleid van de
organisatie. Identificeren van critical succes factors.
- Tactisch management (middle management): beslissingen met een reikwijdte van 1 jaar.
De opzet van een beslissingsondersteunend geautomatiseerd system of decision support.
- Operationeel management (lager management): coördineert relatief concrete alledaagse
zaken.
7. ▪ Verticale integratie (fusie, overname, samenwerking = horizontale integratie) (Bakker gaat
zelf graan verwerken voor zijn brood. Bedrijf neemt leverancier over)
▪ Differentiatie (of verticale specialisatie) tegenovergestelde integratie. Bedrijfskolom afstoten:
beperken assortiment
,Oefenvragen gemaakt door Elisa Bertels 2021
▪ Parallellisatie (of beter: diversificatie): samenvoegen van activiteiten uit verschillende
bedrijfskolommen. Tegenovergestelde van specialisatie. Assortiment verbreden.
(supermarkten) actief in meerdere ketens.
▪ (Horizontale) specialisatie: kleiner assortiment.
8. - Balans: overzicht van kapitaal (bezittingen of activa) en vermogen (passiva) op een bepaald
moment
- Resultatenrekening: overzicht van kosten en opbrengsten, en winst (of verlies) over een
bepaalde periode
- Jaarrekening: balans, resultatenrekening en toelichting
9. natuur, arbeid en kapitaal
Hoofdstuk 2
1. Op 18 april investeert een bedrijf € 1.000.000 in een nieuwe machine. De winst is 19 april
gedaald met…
2. Wat is het verschil tussen kosten en uitgaven?
3. Wat is het verschil tussen ontvangsten en opbrengsten?
4. Wat is het verschil tussen eng en ruim kostenbegrip?
5. Zijn de volgende genoemde termen kosten of uitgaven?
- Aflossing
- Rente voor vreemd vermogen
- Rente voor eigen vermogen
- Brandstof
- Verzekering
- Onderhoud
- Afschrijving
- Belasting
6. Zijn de volgende genoemde termen ontvangsten of opbrengsten?
- Lening
- Betaling debiteur
- Contante levering
- Rente
- Debiteur
- Waardestijging
7. Noem de drie beginselen in verslaglegging:
8. Wat wordt er weergegeven in het kasboek, en wat wordt er weergegeven op de
resultatenrekening?
9. Wat zijn de redenenen om kostencalculatie toe te passen?
10. Welke verschillende kostenindelingen zijn er?
11. Wat voor soort kosten zijn (direct of indirect, variabel of constant):
- grondstoffen
- hulpstoffen
- huur gebouw
- afschrijving van machine
12. Leg het verschil tussen marginale en differentiële kosten uit.
13. Wat houdt de contributiemarge in?
14. Welke drie vormen van afschrijving zijn er en welke formule hoort erbij?
15. Hoe bereken je het gemiddeld geïnvesteerd vermogen?
Antwoorden:
1. 0 euro, want investeringen worden gefinancierd met vreemd vermogen dus winst daalt niet.
, Oefenvragen gemaakt door Elisa Bertels 2021
2. ▪ Uitgaven: betalingen van liquide middelen
▪ Kosten: opofferingen van productiemiddelen tijdens het productieproces
3. Ontvangsten: opgenomen leningen, betalingen door afnemers voor levering in een vorige
verslagperiode.
Opbrengsten: leveringen op krediet, waardestijging van effectenbezit.
Uitgaven die tevens kosten zijn: lonen, energie, reclame
Ontvangsten die tevens opbrengsten zijn: contante leveringen, bijgeschreven rente op een
deposito.
4. Eng: verspillingen worden NIET opgenomen in de kostprijs (zonder verspillingen)
Ruim: verspillingen worden WEL opgenomen in de kostprijs
5. Kosten & uitgaven: onderhoud, brandstof, rente voor vreemd vermogen, belasting,
verzekering
Geen kosten & uitgaven: aflossing
Kosten & geen uitgaven: afschrijving, rente voor eigen vermogen.
6. Ontvangsten, maar geen opbrengsten: lening, betaling van debiteur
Ontvangsten & opbrengsten: contante levering, rente
Opbrengsten, maar geen ontvangsten: debiteur, waardestijging
7. ▪ Voorzichtigheidsbeginsel: [...] verliezen worden verwerkt op het moment dat deze worden
vermoed te bestaan en winst ... (zie realisatiebeginsel)
▪ Realisatiebeginsel: [...] winst pas tot uitdrukking mag worden gebracht op het moment dat
deze is gerealiseerd
▪ Toerekeningsprincipe (of matching-principe): [...] kosten zo veel mogelijk worden geboekt
in de periode waarin de opbrengsten worden verantwoord waarvoor deze kosten hebben
gediend.
8. (totale ontvangsten) – (totale uitgaven) = kasmutatie (cash flow) → kasboek
(totale opbrengsten) – (totale kosten) = resultaat (winst of verlies) → resultatenrekening
9. resultaatbepaling (jaarrekening) ● tariefstelling (kostprijsberekening) ●
managementinformatie (verschillenanalyse)
10. Naar variabiliteit (constante kosten, variabele kosten, differentiële kosten, marginale kosten,
sunk costs)
▪ Naar toerekenbaarheid (directe kosten, indirecte kosten)
▪ Naar soort opgeofferd productiemiddel (kosten van grond en grond- en hulpstoffen)
▪ Naar functie (kosten van arbeid, duurzame productiemiddelen, diensten van derden,
verhogende belastingen)
11. - grondstoffen: direct variabel
- hulpstoffen indirect variabel
- huur gebouw indirect constant
- afschrijving van machine direct constant
12. ▪ Differentiële (incrementele) kosten (van een bepaalde omvang) → van 1000 naar 1100
producten
▪ Marginale kosten (van één eenheid) → prijs 1001ste product
13. ▪ Contributiemarge: marge tussen verkoopprijs en variabele kosten
14. - met vast percentage van de aanschafprijs (lineair afschrijven)
● met vast percentage van de boekwaarde (jaarlijks af te schrijven bedrag wordt steeds
kleiner, doordat we telkens hetzelfde percentage nemen van een boekwaarde die elk jaar
kleiner wordt.)
● volgens de annuïteitenmethode (rente daalt, afschrijving wordt steeds meer) (zie
formuleblad)
15. Aanschafwaarde A + restwaarde R / 2. Geen restwaarde? Dan 0.5 × Aanschafwaarde
Hoofdstuk 3