COLLEGES PSYCHOFARMACOLOGIE MEDISCHE PSYCHOLOGIE
Overkoepelende leerdoelen psychofarmacologie
- De student kan de neurobiologische, fysiologische en psychologische processen die ten grondslag
liggen aan de werking van (psycho)farmaca (o.a. antidepressiva, antipsychotica, slaapmiddelen)
omschrijven en uitleggen.
- De student kan de neurobiologische en fysiologische aspecten van psychologische/psychiatrische
aandoeningen (o.a. depressie, angst, ADHD) in de context van de psychofarmacologie beschrijven.
- De student kan omschrijven en uitleggen hoe (psycho)farmaca psychologische/neurobiologische
symptomen/aandoeningen kunnen beïnvloeden en welke bijwerkingen daarmee samengaan.
- De student kan een online naslagwerk (WIKI) creëren op basis van o.a. huidige inzichten,
wetenschappelijk onderzoek en behandelmethodes (o.a. het Farmacotherapeutisch Kompas) welke
nieuw inzicht geven in de relatie tussen een somatische aandoening en psychologisch functioneren,
met bijbehorend medicatiegebruik.
- De student kan een passend online naslagwerk (WIKI) creëren in samenwerking met een groep,
waarbij peer review gegeven en verwerkt wordt.
Extra informatie – de colleges beginnen op pagina twee.
Neurotransmissie
1. Excitatie-secretie model
Het klassieke model van signaaloverdracht is het excitatie-secretie model. Een neuron ontvangt
stimulatie van zijn dendrieten. Na voldoende stimulatie ontstaat een actiepotentiaal. De
actiepotentiaal kan worden gezien als excitatie. Het resultaat van een actiepotentiaal is de afgifte van
neurotransmitters (secretie) van het presynaptische neuron in de synaptische spleet. De
neurotransmitters reizen door de synaptische kloof naar het pos synaptische neuron.
2. Retrograde neurotransmissie
Een andere manier van neurotransmissie is retrograde neurotransmissie. Bij klassieke
neurotransmissie reizen alle neurotransmitters die uit het presynaptische neuron worden
vrijgegeven naar het post synaptische neuron. Het is echter ook mogelijk dat de neurotransmitter die
uit het presynaptische neuron vrijkomt, teruggaat naar hetzelfde neuron. Op deze manier kan een
neuron ‘terugpraten.’ Een voorbeeld van zo’n neurotransmitter is stikstofmonoxide (NO),
cannabinoïde en NGF. Retrograde houdt dus in dat er in plaats van cel A naar cel B wordt
gecommuniceerd van cel B naar cel A.
Vesicles (blaasjes)
Neurotransmitters worden opgeslagen in blaasjes in het presynaptische neuron, wachtend om
vrijgelaten te worden.
3. Volume neurotransmissie
Als laatste is er ook volume neurotransmissie mogelijk. Normaal gaat de neurotransmitter naar de
dichtstbijzijnde receptor op het post synaptische membraan. Dit wordt ook wel synaptische
neurotransmissie genoemd. De neurotransmitter diffundeert echter ook naar andere locaties, zelfs
naar andere neuronen. Dit wordt ook wel volume- neurotransmissie genoemd. Een autoreceptor is
een receptor op het presynaptische membraan. Als door volume neurotransmissie deze receptoren
worden gestimuleerd, zorgen ze voor inhibitie. Er worden dan minder neurotransmitters vrijgegeven
door de presynaptische cel. Samenvattend kunnen we dus stellen dat volume neurotransmissie
inhoudt dat dat de neurotransmitters die invloed hebben op cel A ook al invloed hebben op cel B
omdat de neurotransmitters weglekken in de synaps. Dit kan ook resulteren in het activeren van de
cel zelf (dus cel A activeert cel A – autoreceptor). Vaak heeft dit soort neurotransmissie een
remmende werking. Een voorbeeld van dit soort transmissie is met dopamine of met monoaminen.
1
,College 1. Neurotransmissie (deel 1)
Psychofarmacologie = medicatie die invloed heeft op de hersenen, namelijk op de zenuwcellen, op
receptoren, op signaaltransductie paden en dus op neurotransmissie.
Dit college gaat over neurotransmissie, hoe komen signalen van de een op de andere plek om beter
te begrijpen. We worden als het ware een zenuwcel waarbij informatie wordt ontvangen en weer
kan worden doorgegeven.
Relevantie: het is belangrijk om beter te begrijpen wat er met de signaaloverdracht gebeurt als je
met een medicijn ingrijpt. Veel psychofarmaca hebben een effect op zenuwcellen, die
neurotransmissie beïnvloeden. Het is belangrijk om te benadrukken dat alle somatische ziekten een
psychologische component hebben.
Neurotransmissie
Farmacologie gaat net als neurotransmissie over de overdracht van signalen. De zes basis
neurotransmitters zijn:
- Serotonine
- (Nor)epinefrine
- Dopamine
- Acetylcholine
- Glutamaat
- GABA
Belangrijke termen die je moet kennen:
- Ligand: een ligand is gewoon een stofje dat bindt. ‘A molecule that binds to another. Often, a
soluble molecule such as a hormone or neurotransmitter that binds to a receptor’.
- Receptor: een receptor zit op het membraan van de cel, neurotransmitters en dergelijke
binden daaraan.
- Messenger pathway: dat is de reeks van gebeurtenissen die een bepaalde neurotransmitter
in gang zet.
- G- protein coupled receptor: dit is belangrijk, het is een veelvoorkomende manier van
receptor/ligand binding. Dit komt later terug.
- Ion channel: dit is een ander vorm van receptor/ligand binding. Komt ook later nog terug.
- Enzym: een eiwitje dat een bepaalde reactie versneld. Bijvoorbeeld omzetting of afbreking.
Een neuron ontvangt een actiepotentiaal en geeft het signaal door, wat leidt tot de afgifte van een
neurotransmitter in de synaptische spleet. Hoe komt dit signaal (neurotransmitter) in de volgende cel
en wat gebeurt daar? Een bepaald signaal moet ergens aan kunnen binden voordat er een effect is.
2
,Receptoren en signaaltransductie
pathyways
Er zijn vier verschillende first messenger
pathways.
- G-protein linked
neurotransmitter
- Ion-channel-linked
neurotransmitter
- Hormoon
- Neurotrophin
Het boek van Stahl geeft een uitleg, maar
niet elk detail is belangrijk.
Specifieke namen zijn te veel detail, dat
hoef je niet te weten (zoals; Ras/Rat/MEK,
ERK/RSK/MAPK/GSK3, CREB, HRE).
G-protein linked neurotransmitter*
Messenger pathway 1
G-protein linked is een receptor type waarbij een gedeelte van de receptor aan de buitenkant van de
cel zit (de ontvangende kant), hier kan een stofje aan binden. Als er een stofje aan de receptor bindt
(bovenkant groen), vindt er een bepaalde verandering van het eiwit plaats (onderkant groen),
waardoor er een bepaald eiwit geactiveerd raakt (blauw), wat uiteindelijk een bepaald enzym kan
activeren (paars).
Ligand is het stofje wat bindt aan een receptor, dus een molecuul wat bindt aan een ander molecuul
waardoor er een effect in de receptor plaatsvindt. Een ligand kan een neurotransmitter zijn, maar
ook een hormoon of een psychofarmacon of een andere term.
Hierboven (rechts (d)) zie je een ander voorbeeld van een G-protein linked/coupled receptor. Andere
literatuur kan net een ander voorbeeld of uitleg geven. Als een ligand (oranje) aan de receptor
(blauw) bindt, vindt er een bepaalde verandering van het eiwit plaats (G protein), waardoor er een
bepaald eiwit geactiveerd raakt (groene eiwitten), wat uiteindelijk een bepaald effector protein (ion-
kanaal of enzym) kan activeren (paars). Die kunnen weer zorgen voor andere activatie en uiteindelijk
voor cel respons.
3
, Overzichtsplaatje G-protein linked
Er zijn veel potentiële liganden die ieder aan een eigen G-protein linked receptor kunnen binden.
Ongeveer 30% van drugs hebben een G-protein linked receptor als een doel om aan te binden.
Signaaltransductie pathways
De verschillende types G-protein kunnen
verschillende dingen doen in een cel. Dat hangt
er vanaf wat eraan gekoppeld is. Dat kan een
bepaald subtype zijn die een bepaald ion-kanaal
opent, maar dat kan ook een bepaald subtype
zijn dat ervoor zorgt dan calcium-ionen zich
verplaatsen naar een andere plek of het kan
een subtype zijn dat iets activeert wat
transcriptiefactoren (oftewel stukjes DNA)
afgeschreven worden. Dus verschillende
intracellulaire reacties zijn mogelijk, afhankelijk
van het type cel.
Dit is betrokken bij stemming, immuunsysteem,
cardiovasculaire systeem en intracellulaire
inhibitie van receptoren (afremmen van processen).
Waarom is het zo’n complex systeem met de G-protein linked receptors?
- Zie plaatje hiernaast. Door een binding van 1 ligand aan 1 receptor (er
drijven heel veel receptoren rond in een celmembraan). Een cel die
gevoelig is voor iets zal heel veel receptoren daarvoor aanmaken,
waardoor meerdere liganden kunnen binden. Na de binding, kan het zijn
dat er een stuk of honderd eiwitten geactiveerd worden, die op hun beurt
weer honderd enzymen activeren, die weer honderd producten kunnen
veranderen. Door 1 binding bij de receptor ontstaan er dus een miljoen
producten in die cel, er vindt een versterking plaats in het systeem. Dus
het cAMP systeem versterkt de reactie: 1 eerste messenger kan leiden tot
de formatie van een miljoen productmoleculen.
- Het systeem kan iets remmen wat al in de cel gebeurt.
Kinase
Messenger pathway 2
Een van de elementen die kunnen plaatsvinden in het messenger
systeem (in de tweede stap) is dat er een kinase geactiveerd raakt. Een
kinase is een enzym, dat ervoor zorgt dat iets anders geactiveerd
raakt. Bijvoorbeeld een ligand ion-kanaal (blauw), een voltage ion-
kanaal (groen) of een ander enzym (roze).
Het lichaam heeft energie nodig en de universele energiebron van het
lichaam, als je glucosemoleculen eenmaal hebt omgezet, is ATP. ATP is
een molecuul waarbij drie fosfaatgroepen zijn gekoppeld, de derde
fosfaatgroep is ook verbonden maar zit wel los (blauwe P) en kan zich
ergens anders aan koppelen. Als de derde fosfaatgroep zich ergens
anders aan koppelt, komt er energie vrij. Die energie kan weer
gebruikt worden om andere moleculaire verbindingen te veranderen.
4