Orthopedagogiek samenvatting
‘Als opvoeden niet vanzelf gaat’
Inhoud
Les 1 hoofdstuk 1 & 3.4 ........................................................................................................................... 2
Les 2 hoofdstuk 7 .................................................................................................................................. 13
Les 3 hoofdstuk 8 .................................................................................................................................. 21
Les 4 hoofdstuk 9 & 10 .......................................................................................................................... 34
Les 5 hoofdstuk 11 ................................................................................................................................ 58
Les 6 hoofdstuk 12 ................................................................................................................................ 71
,Les 1 hoofdstuk 1 & 3.4
Opvoeden is een proces dat zich binnen een bepaalde gemeenschap of cultuur afspeelt tussen
opvoeders en kinderen. Doorgaans verloopt de opvoeding vanzelf, voor een deel zelfs niet bewust.
Als opvoeden niet vanzelf gaat, of als de ontwikkeling van een kind stagneert, leidt dat nogal eens tot
spanningen binnen het gezin, maar ook daarbuiten. Er kan een opvoedingsimpasse ontstaan, die als
volgt verloopt (Sleutel):
1. De opvoeder constateert voor tijdstip 1 dat de ontwikkeling van het kind niet in de door hem
gewenste richting verloopt.
2. De opvoeder heeft tot op dat moment naar beste kunnen geprobeerd om de ontwikkeling
van het kind in de gewenste richting te beïnvloeden.
3. Op tijdstip 1 is de opvoeder van mening dat hij daar niet in geslaagd is.
4. De opvoeder ziet dan ook geen bevredigende middelen meer om de ontwikkeling van het
kind in die richting te beïnvloeden.
5. De opvoeder mist op dat moment tevens de verwachting dat hij zelfstandig, of in overleg
met medeopvoeders, binnen een acceptabele termijn bevredigende middelen zal vinden.
6. Dit besef gaat gepaard met pijnlijke emoties bij de opvoeder.
Een opvoedingsimpasse kan worden gesignaleerd door de ouders of verzorgers zelf, maar ook door
buitenstaanders. Als ouders (of omgeving) aan de bel trekken voor hulp, is daar vaak al heel wat aan
vooraf gegaan. Ze weten het zelf niet meer want ze hebben alles geprobeerd. Er is meer nodig. het
kan ook zijn dat de verwachtingen moeten worden bijgesteld of dat gekeken moet worden naar wat
er allemaal wel goed gaat, om zo weer perspectief te krijgen.
Opvoeden is een wezenlijk aspect van het menselijk bestaan, waarmee mensen het humane
voortbestaan mogelijk maken. De definitie van opvoeden zou lichamelijk en geestelijk vormen,
grootbrengen zijn, echter is dit te eenduidig. Ten eerste neemt niet alleen de opvoeder maar ook het
kind actief deel aan het opvoedingsproces, waarbij altijd sprake is van wederzijdse beïnvloeding. Het
kind ontwikkeld zich, en ouders groeien in die ontwikkeling mee. Ten tweede krijgt opvoeding niet
alleen vorm in een reeks doelgerichte en bewuste pedagogische handelingen die leiden tot een
bepaalde ontwikkeling bij een kind. Een belangrijk accent ligt juist bij de invloed van de dagelijkse
omgang met elkaar, de sfeer of de wijze waarop de opvoeder voorleeft wat hij belangrijk vindt.
Volgens Kok is opvoeden het in relatie staan van opvoeder(s) en opvoedeling(en), waarin de
opvoeder zich als persoon, als zijn wijze van mens zijn presenteert, een klimaat creëert dat
persoonlijkheidsgroei bevordert en leefsituaties zo hanteert dat deze optimale kansen bieden voor
zelfontplooiing. Wat in deze definitie opvalt, is dat die geen resultaat van de opvoeding geeft. Sinds
de tweede wereldoorlog zou er een accentverschuiving hebben plaatsgevonden in het
opvoedingsdenken van het opvoedingsdoel naar de kwaliteit van de opvoedingsrelatie. Een van de
achtergronden van deze verschuiving is het feit dat het moeilijk is een eindpunt voor het opvoeden
te bepalen. De richting waarin wordt opgevoed, is bovendien voor een groot deel cultureel bepaald
en daarmee ook tijd- en plaatsgebonden. Er zijn twee centrale opvoedingswaarden; autonomie
(voorgrond westerse samenleving) en conformiteit (voorgrond niet-westerse samenleving). De
toekomst en wat daarin van belang is, kan niet precies vooraf voorspeld worden. Er wordt
onderscheid gemaakt tussen het opvoedersperspectief (hoop en verwachtingen op een toekomst,
waar vervuld gaat worden wat er nog niet is, ook nog niet gekend is, maar wat gewenst en gehoopt
wordt) en het kindperspectief (datgene wat sluimerend in het jonge kind aanwezig is, en in de loop
van de ontwikkeling steeds meer gaat ontwaken). Het concrete eindpunt van de opvoeding, met
andere woorden hoe het kind zich ontwikkelt en waar het precies op uitkomt, is volgens deze
opvatting niet vooraf te bepalen. Mensen worden geboren met ontwikkelingsmogelijkheden die tot
,uiting komen in interactie met de omgeving (ontwikkelen van eigenheid volgens Kok). Het
opvoedingsproces draagt eraan bij dat het kind deze eigenheid ontplooit. Volgens Kok is de relatie de
basis van het opvoedingsproces. Het functionele karakter van de opvoeding is de continue onderlinge
betrokkenheid van de deelnemers aan het opvoedingsproces. Van Sprang beschrijft geborgenheid,
veiligheid en een uitnodigende (leer)omgeving als basis voor de zelfontplooiing van het kind (van
Sprang). Opvoeden is echter niet alleen een functioneel proces, omdat de opvoeder binnen dat
proces ook doelgericht invloed uitoefent. Dit is het intentionele ofwel doelgerichte karakter van de
opvoeding. Over het algemeen betreft het hier kleine doelen binnen het opvoedingsproces. In
verband hiermee worden in de opvoeding bewuste handelingen uitgevoerd. Het kind ontwikkelt zich
dus via de interactie en in de relatie met de opvoeder, in een proces dat primair functioneel is, maar
dat daarbinnen ook intentionele momenten kent. Er is sprake van een groeiend kindperspectief bij
een afnemend opvoedersperspectief. Opvoeden is meer dan een persoonlijk project van ouders en
wordt niet alleen gezien als een proces waarin het kind zich ontplooit naar eigenheid. Het gaat ook
om burgerschapsvorming en de ontwikkeling van democratische waarden en competenties. Binnen
de pedagogische civil society voelen ook anders dan de ouders zich verantwoordelijk voor het
opgroeien van jeugdigen.
De wetenschap die opvoeden als object heeft is de pedagogiek; de leer van de opvoeding ofwel
opvoedkunde. Er wordt vooral over het proces van de opvoeding nagedacht wanneer het proces niet
vanzelf gaat. Opvoeders proberen in zo’n geval vaak allerlei trucs en tips uit, die vooral
wetenschappelijk getoetst zijn. Een wetenschapper onderzoekt de werkelijkheid op een
systematische manier, waarbij hij uitgaat van veronderstellingen of hypotheses en als doel heeft
voorspellingen voor de toekomst te kunnen doen, zodat het handelen daarop afgestemd kan
worden. Tussen opvoeders in de dagelijkse praktijk en de wetenschappers op het gebied van
opvoeding bevindt zich de professionele opvoeder. Er zijn drie niveaus van omgaan met problemen in
de opvoeding die elkaar onderling beïnvloeden. Het eerste niveau is het niveau waarop ouders,
leerkrachten en andere opvoeders nadenken over opvoeding en gedrag. Als hierbij geen succes
wordt behaalt en als er een opvoedingsimpasse dreigt, kan er behoefte ontstaan aan een deskundige
op dit gebied. Dit zijn mensen die er hun beroep van hebben gemaakt. Zij kunnen putten uit meer
algemene, wetenschappelijk getoetste kennis. Dit is het tweede niveau, het niveau van
praktijkgerichte theorie, en neemt een belangrijke middenpositie in tussen het eerste en derde
niveau.; het is als het ware een verbindende schakel. Het derde niveau ten slotte, is het
wetenschappelijke niveau, het niveau waarop onderzoek wordt verricht dat bijdraagt aan algemene
theorievorming. Daarbij wordt, expliciet en door andere controleerbaar, een systematisch proces van
denken en handelen doorlopen, waarbij gebruik wordt gemaakt van wetenschappelijk ontwikkelde
instrumenten en procedures. Nadenken over het opvoeden hoort bij het opvoeden. Het is normaal
dat gewone en professionele opvoeders en wetenschappers zich regelmatig vragen stellen over de
ontwikkeling van kinderen en jongeren, en hoe ze daar bij de opvoeding en in het onderwijs het
beste kunnen inspelen. Opvoeders leren doorgaans ook van het volgen van de ontwikkeling van het
kind en het observeren van zijn gedrag. Ze leren als het ware het gedrag van het kind te lezen en
daarop af te stemmen. Het gedrag van het kind lezen betekent zien en kunnen vertalen wat het door
middel van zijn gedrag vertelt en wat het vraagt met betrekking tot zijn ontwikkeling en de
opvoeding. Het kunnen lezen van het gedrag van het kind impliceert afstand kunnen nemen, ook van
de eigen emoties.
Vaak zijn problemen in de opvoeding gewoon tijdelijk of horen ze bij de ontwikkeling van het kind en
van de ouders zelf. Als bezinning op de situatie en een bijgestelde aanpak niet opleveren wat ervan
verwacht wordt en de betrokken geen mogelijkheden meer zien om de stagnatie in het
, opvoedingsproces zelf op te lossen, kan er een opvoedingsimpasse ontstaan. Vaak zijn er dan
meerdere complexe factoren die de ontwikkeling en opvoeding beïnvloeden en die om nadere
bestudering vragen. Op dat terrein levert de orthopedagogiek een bijdrage. Orthopedagogiek is de
wetenschap die zich bezighoudt met bijzondere of specifieke opvoeding en het in zijn ontwikkeling
belemmerde kind. Het terrein van de pedagogiek is de opvoedingswerkelijkheid en de
orthopedagogiek bestudeert een specifieke groep van verschijnselen daarbinnen. Rispens geeft de
volgende definitie van orthopedagogiek: de wetenschap die zich in onderzoek en theorievorming
richt op de beschrijving van de aard en de achtergronden van het ontstaan van opvoedings-
ontwikkelings-, en schoolproblemen bij kinderen en jeugdigen, met het oog op onderkenning,
behandeling en preventie. De orthopedagogiek richt zich niet alleen op het beschrijven en verklaren,
maar ook op veranderen (voorkomen of terugdringen). Over het algemeen wordt de nadruk gelegd
op orthopedagogiek als (be)handelingswetenschap. Orthopedagogische interventies hebben als doel
de problemen bij het opvoeden zoveel mogelijk op te heffen. Er wordt naar gestreefd de
stagnerende ontwikkeling van het kind weer op gang te brengen en ouders, kinderen en omgeving
perspectief en voldoende handvatten te bieden om zelf opvoeding (weer) aan te kunnen.
In het object van de orthopedagogiek als wetenschap gaat het erom te bepalen waarop de
orthopedagogiek als wetenschap zich nu precies richt en wat de orthopedagogische wetenschap
kenmerkt. Daaraan wordt vaak de vraag toegevoegd of orthopedagogiek wel een toegevoegde
waarde heeft ten opzichte van verwante disciplines. De voortdurende vraag naar de eigen identiteit
van de orthopedagogiek heeft met het volgende te maken:
• Orthopedagogiek is nog een jonge wetenschap, die bovendien slechts in een beperkt aantal
landen bekend is.
• Orthopedagogiek heeft zich aanvankelijk vooral ontwikkeld vanuit de medische wetenschap
en later de (ontwikkelings)psychologie, en maakt veel gebruik van kennis en begrippen uit
aanpalende disciplines.
• Het werk- en onderzoeksterrein van de orthopedagogiek is divers.
Orthopedagogen benadrukken dat er een belangrijk eigen element wordt toegevoegd doordat
problemen worden bezien vanuit een pedagogisch perspectief, ofwel vanuit de betekenis die
problemen hebben voor de opvoeding. De vraag is alleen hoe het specifieke terrein van de
orthopedagogiek afgebakend kan worden ten opzichte van het terrein van de pedagogiek. De
uitspraak dat orthopedagogiek pedagogiek is en niets anders was tekenend voor deze periode
halverwege de vorige eeuw, waarin de orthopedagogiek zich meer ging losmaken van de medische
voorgeschiedenis en zich ging bewegen in de richting van de pedagogiek. Het ontstaan en de groei
van de orthopedagogiek naast de pedagogiek werd gezien als een reactie op falende pedagogiek
(Van Gennep, 1986). Geleidelijk aan differentieerde de pedagogiek zich echter in de richting van een
algemene pedagogische theorie. Daarmee werd het mogelijk dat de orthopedagogiek een
differentiatie van de pedagogiek werd. Pedagogiek en orthopedagogiek komen bij elkaar in het feit
dat alle kinderen, ook kinderen met ontwikkelingsbelemmeringen, een appel doen op opvoeding, en
op opvoeding zijn aangewezen. Zodra het gaat om een speciaal appel op opvoeding, dat speciale
kennis en een speciale aanpak vereist, komt de orthopedagogiek als wetenschap in beeld.
Aanvankelijk werd bij dat speciale appel de focus vooral gericht op het in zijn ontwikkeling,
opvoeding en onderwijs beperkte kind. Het ging dan met name om de tekorten of problemen van het
kind. In het geval van een beperking kan de opvoeding niet langer met gewone middelen worden
uitgevoerd. Er zijn speciale middelen nodig en eventueel moet het opvoedingsdoel ook worden
bijgesteld. Bleidick beschrijft vier paradigma’s in de orthopedagogiek, dat wil zeggen, vier
gezichtspunten op de problemen die de orthopedagogiek bestudeert: