Samenvatting Staatsrecht
College 1 – Hoofdstuk 1, 2 en 3
1. Benadering van het begrip staat
Een staat kan omschreven worden als een gemeenschap van mensen, wonend in een gebied, die bereid is
de grondwaarden van die gemeenschap in leefregels neer te leggen en die leefregels door dwang te
handhaven.
Kenmerkend voor de staat is het geweldsmonopolie. De staat heeft de mogelijkheid van toepassing van
dwang ter handhaving van de gemeenschapsnormen.
Binnen een staat zijn een of meer organen bevoegd tot het uitoefenen van dwang. Deze organen zijn met
gezag bekleed. Het gezag kan bij één persoon berusten of bij bepaalde groepen. De regels die betrekking
hebben op de organisatie van de met gezag beklede organen en de grenzen van hun gezag, vormen de
rechtsregels het staatsrecht. Het staatsrecht heeft zich door de jaren heen ontwikkeld en er zijn
verschillende opeenvolgende fases te beschrijven:
- Middeleeuwen: In de middeleeuwen was het gezag in de West-Europese landen een persoonlijk
recht van de vorst. Het gezag was overdraagbaar, kon in huwelijksgemeenschap worden ingebracht
en was meestal erfelijk.
- Machiavelli: het persoonlijk recht werd in twijfel getrokken. Volgens Machiavelli moest de vorst het
orgaan en het symbool van de staat zijn en niet op eigen winst uit zijn.
- Rousseau, Hobbes, Locke, het sociale contract: mensen leven in een natuurtoestand waarin zij in
alle vrijheden kunnen leven. Zij maken keuzes op basis van eigenbelang en gaan op basis daarvan
toch met andere mensen een soort sociaal contract aan.
- Gelijkwaardigheid: mensen vandaag de dag zijn gelijkwaardig en hebben allemaal recht op gelijke
invloed.
2. Verdeling van de staatsmacht over verschillende organen
Het bestuur, het gezag, de uitoefening van dwang, berusten bij op een of andere wijze door de burgers
gekozen vertegenwoordigers. Hier begint al de verhouding van de burger tot de staat: de staat is aan de
ene kant een souverein, die de bestuurders, de uitvoerders van zijn wil, mede aanwijst; hij is aan de andere
kant onderworpen aan het mede door hemzelf ingestelde gezag.
Om het risico van de altijd dreigende dictatuur te ontgaan, heeft men een middel gevonden dat redelijk
goed heeft gewerkt: checks and balances. Dit is de verdeling van het gezag over verschillende groepen van
mensen. Doordat ieder orgaan slechts een deel van het gezag kan uitoefenen, heeft het de andere organen
nodig.
De verschillende organen over welke het gezag verdeeld is, houden op deze wijze elkaar in evenwicht en er
ontstaat een stelsel dat weliswaar tamelijk ingewikkeld is, maar dat daartegenover een zekere stabiliteit in de
machtsverhoudingen waarborgt.
Deze gedachte van de scheiding van machten in de staat werd in 1748 geïntroduceerd door Montesquieu.
Het kenmerkende daarvan is, dat er drie organen in de staat bestaan: de koning, het parlement en de
rechterlijke macht, die ieder een eigen functie uitoefenen en onafhankelijk van elkaar zijn. Het parlement
maakt de wetten en is dus de wetgevende macht, de koning voert de wetten uit en is de uitvoerende macht.
De rechters constateren of de uitvoerende macht de wet wel in acht genomen heeft en vernietigen, als dat
niet het geval is, de besluiten van de uitvoerende macht.
De leer van de trias politica gaat ervan uit dat de burgers het best gediend is met de scheiding van deze
drie functies.
De functie van de regering werd door Montisquieu omschreven als uitvoerende macht. De gedachte was
dat de regering de door het parlement gegeven wetten ten uitvoer legde. De drie belangrijkste organen van
de staat (regering, parlement en rechterlijke macht) opereren onafhankelijk van elkaar. De vaststelling van
wetten is de taak van de regering en het parlement samen. Het bestuur is de taak van de regering maar de
regering staat bij de uitoefening daarvan onder voortdurende controle van het parlement.
,De centrale overheid bestaat uit een samenstel van organen, die ieder slechts een deel van de overheidstaak
uitoefenen en die elkaar dus nodig hebben om te reageren. Zo houden die organen elkaar in evenwicht en
controleren zij elkaar.
3. Grondregels van een staatsorganisatie
Wanneer wij als grondslag voor een democratisch bestel aannemen, dat ieder orgaan voor de uitoefening
voor de uitoefening van bevoegdheden ofwel de medewerking van een ander orgaan nodig heeft, ofwel
aan de controle daarvan onderworpen is, dan volgen daaruit een aantal grondregels voor een democratisch
bestuur:
- Legaliteitsbeginsel: geen bevoegdheid zonder grondslag in wet of Grondwet
Om machtsmisbruik te voorkomen is in de eerste grondregel neergelegd, dat de rechter de
bevoegdheid slechts mag gebruiken, voor zover de Grondwet of de wet dat uitdrukkelijk toestaat.
De wetgevende macht (regering en Staten-Generaal gezamenlijk) bepaalt zo de grenzen
waarbinnen bevoegdheden mogen worden uitgeoefend.
- Verantwoordingsplicht of controle: Niemand kan een bevoegdheid uitoefenen zonder
verantwoording schuldig te zijn of zonder dat op die uitoefening controle bestaat
De verantwoordingsplicht of controle kan voor ieder die bevoegdheden uitoefent een andere vorm
hebben: zij behoort voor niemand afwezig te zijn.
De vormen van verantwoordingsplicht van en controle op overheidsorganen bestaat uit meerdere
aspecten:
Politieke verantwoordelijkheid: van bestuurlijke organen tegenover vertegenwoordigende
lichamen. De ministers moeten zich verantwoorden tegenover het parlement, de leden van
de gedeputeerde staten tegenover de provinciale staten en de burgemeester en de
wethouders tegenover de gemeenteraad. Het bestuurlijke orgaan moet inlichtingen
verstrekken, mag een debat met de volksvertegenwoordiging niet ontwijken en moet bij
het verlies van het vertrouwen in beginsel opstappen. De verantwoordingsplicht heeft
betrekking op het eigen handelen of nalaten, maar strekt zich ook uit tot het functioneren
van ambtelijke diensten die aan het bestuursorgaan ondergeschikt zijn.
Ambtelijke ondergeschiktheid: ambtenaren die bepaalde bevoegdheden hebben, zijn
verantwoording schuldig aan hun chefs.
Bestuurlijk toezicht: ook zonder dat er sprake is van een ambtelijke ondergeschiktheid kan
het voorkomen dat een bestuursorgaan wordt gecontroleerd door een hoger orgaan. Zo
heeft de regering in beperkte mate de bevoegdheid zich te bemoeien met het beleid van
een gemeente of provincie. Dit gebeurt door repressief en preventief toezicht. Preventief
toezicht houdt in dat een lager bestuursorgaan voor een bepaalde handeling goedkeuring
moet vragen aan een hoger orgaan. Repressief toezicht houdt in dat een hoger
bestuursorgaan een beslissing van een lager orgaan achteraf ongedaan kan maken.
Strafrechtelijke verantwoordelijkheid: een gezagdrager kan strafrechtelijk verantwoordelijk
zijn voor zijn daden. Dit is uitsluitend mogelijk als een strafbepaling de gedragingen
strafbaar stelt. Dat is het geval met ministers, wanneer zij hun medeondertekening verlenen
aan koninklijke besluiten, wetende dat daardoor de Grondwet of andere wetten of
algemene maatregelen van bestuur worden geschonden.
Beroep: de meeste besluiten van bestuursorganen zijn vatbaar voor beroep.
Belanghebbenden kunnen aan de beroepsinstantie vragen deze besluiten te vernietigen en
soms te vervangen. Dit beroep kan in het algemeen worden ingesteld bij een
onafhankelijke rechter, zij het meestal eerst bij het betrokken bestuursorgaan bezwaar
moet worden gemaakt tegen het besluit.
Burgerlijke rechter: wanneer er geen speciale beroepsmogelijkheid aanwezig is, is de
burgerlijke rechter bereid ambtshandelingen te toetsen aan art. 6:162 BW. Hij beschouwt
bepaalde handelingen dan als onrechtmatig in de zin van dat artikel. Dat betekent dat het
rijk, de provincie of gemeente, waarvan een orgaan die handeling verricht heeft, tot
schadevergoeding verplicht kan worden.
, Rechtelijke toetsing van wetgeving: er is ook een controle van de rechter op zekere
wetgevende organen. De rechter mag niet oordelen of een formele wet in strijd is met de
Grondwet. Art. 120 Gw luidt: ‘de rechter treedt niet in de beoordeling van de
grondwettigheid van wetten en verdragen’. Enigszins in strijd met art. 94 Gw dat de rechter
toestaat wetten aan bepaalde bepalingen van verdragen te toetsen: een wet, die met zo’n
bepaling in strijd is, mag hij buiten toepassing laten.
4. Democratie, rechtsstaat en historische ontwikkeling
Een staat waarvan de organisatie erop gericht is dat burgers beschermd zijn tegen machtsmisbruik door de
staat zelf, noemen wij een rechtsstaat. Kenmerkend voor een rechtsstaat is dat de staatsorganen zijn
onderworpen aan het recht. In de loop van de geschiedenis hebben zich onder meer de volgende
waarborgen ontwikkeld tegen machtsmisbruik door staatsorganen:
- De staat erkent dat individuen en particuliere instellingen een staatsvrije sfeer toekomt
- Optreden van het bestuur dat voor de burger bezwarend is, dient te berusten op een algemene
regel die de bevoegdheid van het desbetreffende orgaan omschrijft
- De regels waarin de bevoegdheden van een staatsorgaan zijn omschreven, moeten zijn vastgesteld
door een ander orgaan
- Geschillen tussen staat en burger moeten worden beslist door een onpartijdige en onafhankelijke
rechter
5. Historisch-systematische methode
Het stelsel van bevoegdheden en controles is te begrijpen als er wordt gekeken naar de historische
ontwikkeling. Daarnaast moet er systematisch worden gekeken naar het onderwerp om de werkelijke
betekenis te kunnen begrijpen.
Hoofdstuk 2: De bronnen van het staatsrecht
1. Bronnen van het staatsrecht
De bronnen van het staatsrecht zijn:
- De Grondwet
- Gewoonterecht
- AMVB’s
2. Geschiedenis van de Grondwet
De Nederlandse Grondwet kent een lange geschiedenis. Zo is de Unie van Utrecht een verdrag tussen een
aantal soevereine provincies, gesloten in 1579. Zij gaven een deel van hun soevereiniteit in dat verdrag over
aan het centrale gezag. In het verdrag stonden regels waaruit bleek dat over sommige onderwerpen de
provincies samen moesten beslissen en niet alleen mochten handelen.
De Grondwet zoals we die nu kennen ontstond in 1815. In 1840 en 1848 kwam in het bijzonder de invoering
van het strafrechtelijke en politieke verantwoordelijkheid van de ministers.
Het kiesrecht werd verruimd in stappen: in 1887, 1917 en 1922.
In 1995 is de Grondwet wederom herzien. Deze herziening opende de mogelijkheid jonge mannen niet
meer tot werkelijke militaire dienst op te roepen art. 98 Gw. Ook werd art. 137 lid 3 en lid 4 Gw gewijzigd.
In 1999-2002 kwam er een nieuw artikel over de Nationale Ombudsman: art. 78a Gw.
Kamerlid Halsema doet een initiatiefvoorstel tot het gedeeltelijk afschaffen van het toetsingsverbod van art.
120 Gw.
3. Betekenis van de Grondwet voor het staatsrecht
Vandaag de dag zijn er over een aantal belangrijke punten nog niets in de Grondwet behandeld.
Bijvoorbeeld over de verhouding tussen de regering en het parlement. Art. 42 Gw bepaalt weliswaar dat de
Koning onschendbaar is en dat de ministers verantwoordelijk zijn, maar er wordt niets gezegd over wat die
ministeriele verantwoordelijkheid eigenlijk inhoudt. Onze Grondwet is dus op bepaalde punten onvolledig.
Dit behoort vaak tot het ongeschreven constitutioneel recht.