Beginselen van het Nederlandse Staatsrecht
Hoofdstuk 1 – inleiding
1.1 Benadering van het begrip staat
De staat is een organisatie die met voorrang boven andere organisaties effectief gezag uitoefent over
een gemeenschap van mensen op een bepaald grondgebied. Staat: gemeenschap van mensen met
gemeenschappelijke cultuur. Rechtsgemeenschap: belangrijkste waarden in door dwang te
handhaven leefregels neergelegd.
De mogelijkheid van toepassing van dwang ter handhaving van de gemeenschapsnormen is
kenmerkend voor een staat.
Binnen een staat zijn organen bevoegd tot het uitoefenen van dwang (met gezag bekleed).
Staatsrecht: regels die betrekking hebben op de organisatie van de met gezag beklede organen en
grenzen van hun gezag. Staatrecht moet behoeften van de gemeenschap en van de individuele mens
in één normenstelsel verenigen. Ieder staatsrecht is een compromis tussen individuele vrijheid en
dwang van de gemeenschap.
1.2 Verdeling van de staatsmacht over verschillende organen
Bij gemeenschappen die een grotere omvang hebben zal het bestuur bestaan uit een kleine kring van
personen, die door burgers daartoe gekozen zijn. Het bestuur, het gezag, de uitoefening van dwang
berusten bij door burgers verkozen vertegenwoordigers. Hier begint al de ambivalente verhouding
(gesplitst) van de burgers tot de staat. Aan de ene kant zijn burgers de soeverein, die de bestuurders
mede aanwijst en aan de andere kant zijn zij onderworpen aan het mede door henzelf ingestelde
gezag.
Om het risico van de altijd dreigende dictatuur te ontgaan is er de verdeling van het gezag over
verschillende organen (en dus over verschillende mensen of groepen van mensen). Doordat ieder
orgaan slechts een deel van het gezag kan uitoefenen, heeft het de andere organen nodig.
De verschillende organen waarover het gezag verdeeld is, houden elkaar in evenwicht en dit
waarborgt zekere stabiliteit in de machtsverhoudingen checks and balances. Om een evenwicht te
krijgen moet er een verdeling worden gemaakt tussen verschillende organen. Elk orgaan moet een
zekere macht en een zekere verantwoordingsplicht krijgen.
Volgens Montesquieu (bedenker scheiding van machten/trias politica) bestaan er altijd 3 organen in
de staat: de koning, het parlement en de rechterlijke macht, die ieder een eigen functie uitvoert en
onafhankelijk zijn van elkaar. Het parlement maakt wetten en is dus de wetgevende macht, de koning
voert de wetten uit, dus de uitvoerende macht. De rechters controleren of de uitvoerende macht de
wetten in acht neemt.
De essentie is dat de staatsmacht gespreid wordt over verschillende organen, die ieder een deel
van de macht uitoefenen en elkaar wederzijds controleren en in evenwicht houden.
Uitvoering van wetten en de zelfstandige bevoegdheid van de regering (moet een verdrag gesloten
worden, waar gaat subsidie heen, moet een weg worden aangelegd?) zijn beide onderdelen van de
regeringstaak. In de Grondwet wordt dit bestuur genoemd.
De vaststelling van wetten (wetgevende macht) is de taak van de regering en het parlement samen.
Het bestuur is taak van de regering, maar wel onder voortdurende controle van het parlement.
Territoriale verdeling is een andere manier om taken te spreiden. men verleent een deel van de
bevoegdheden van de overheid aan regionale overheden.
,Het stelsel van een federatieve staat of een bondsstaat, waarin de deelstaten eigen grondwettelijk
gegarandeerde bevoegdheden hebben waar federale organen niet in mogen treden, beoogt een
evenwicht tussen centrale en regionale organen federale stelsel (Duitsland, Zwitserland, VS)
In Nederland worden er vrij vergaande bevoegdheden aan gemeentelijke en provinciale organen
verleend, waarbij terreinen niet principieel zijn uitgesloten van centrale bemoeienis het stelsel van
de gedecentraliseerde eenheidsstaat. (macht wordt verdeeld tussen centrale en regionale
overheden)
1.3 De democratische rechtsstaat
Democratie: elke burger is gelijkwaardig en heeft recht op gelijke invloed op het staatsbestuur.
Rechtsstaat: bescherming van de burger tegen het staatsbestuur. Verwijst naar een staat waarvan de
organisatie erop is gericht dat burgers beschermd zijn tegen machtsmisbruik door de staat zelf.
Een democratische rechtsstaat bezit een overheidsbestuur dat zowel democratisch als
staatsrechtelijk is ingericht.
Binnen het begrip democratie zijn de volgende aspecten te onderscheiden:
- Vrije en geheime verkiezingen, met redelijke tussenpozen, van het parlement. Burgers
hebben het recht om de leden van de volksvertegenwoordiging te kiezen (actief kiesrecht) en
tot lid van de volksvertegenwoordiging gekozen te worden (passief kiesrecht)
- Er moet sprake zijn van openheid voor machtswisseling. Er moeten verkiezingen zijn, het
moet duidelijk zijn hoelang de verkozenen hun functie kunnen uitoefenen en dat niet altijd
dezelfde personen aan de macht kunnen blijven
- Het parlement moet een centrale rol spelen in het staatsbestel. Dat betekent dat de
volksvertegenwoordiging een beslissende stem moet hebben bij het vaststellen van
wetgeving
Binnen het begrip rechtsstaat zijn de volgende aspecten te onderscheiden:
- De staat erkent dat individuen en particuliere instellingen een staatsvrije sfeer toekomt. Het
parlement moet deze sfeer en grondrechten zoals vrijheid van godsdienst en meningsuiting
en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer respecteren. Minderheden
worden beschermd tegen de meerderheid
- Optreden van een overheidsorgaan dat voor de burger bezwarend is dient te rusten op een
algemene regel die de bevoegdheid van het orgaan omschrijft. Het orgaan is aan deze regel
gebonden legaliteitsbeginsel. Dit bevordert de rechtszekerheid en voorkomt dat burgers in
gelijke gevallen ongelijk behandeld worden
- Regels waarin de bevoegdheden van een overheidsorgaan staan omschreven moeten zijn
vastgesteld door een ander overheidsorgaan.
- Geschillen tussen burger en staat moeten worden beslist door een onafhankelijke en
onpartijdige rechter eerlijke afweging van wederzijdse belangen
1.4 Grondregels van een democratisch-rechtsstatelijke staatsorganisatie
Ieder overheidsorgaan heeft voor de uitoefening van bevoegdheden ofwel de medewerking van een
ander orgaan nodig, ofwel aan de controle daarvan onderworpen. Daaruit volgen twee grondregels
van een democratisch-rechtsstatelijk bestuur. Aan deze grondregels moet een democratisch-
rechtsstatelijke staatsorganisatie getoetst worden.
Deze regels horen NIET tot het positieve recht, het zijn beginselen.
,De eerste regel, die een voorbeeld biedt van checks and balances en die aan het wettelijke systeem
en de staatsrechtelijke praktijk in NL ten grondslag ligt:
Eerste grondregel: Geen bevoegdheid zonder grondslag in wet of Grondwet
Om machtsmisbruik te voorkomen, is in de eerste grondregel neergelegd dat rechter en bestuur
bevoegdheden slechts mag gebruiken voor zover de Grondwet of wet dat uitdrukkelijk toestaat. De
wetgevende macht (regering en Staten-Generaal) bepaalt zo de grenzen waarbinnen bevoegdheden
uitgeoefend mogen worden. Het optreden moet ook in overeenstemming zijn met de wet.
Deze grondregel heet het legaliteitsbeginsel.
Dit alles geldt voor maatregelen van de rechter die dwang meebrengen voor de burger. Daarnaast kan
ook dwang door organen van het Rijk tegen andere openbare lichamen (provincie, gemeente) alleen
op grondslag van wettelijke regels rechtsgeldig plaatsvinden
De tweede grondregel, die rechtstreeks voortvloeit uit de gedachte dat geen bevoegdheid zonder
controle kan bestaan, is:
Tweede grondregel: Niemand kan een bevoegdheid uitoefenen zonder verantwoording schuldig te
zijn of zonder dat op die uitoefening controle bestaat.
De verantwoordingsplicht of controle kan door ieder die bevoegdheden uitoefent een andere vorm
hebben. Het handelend orgaan moet rekenschap kunnen afleggen waarom het zijn bevoegdheid wel
of niet heeft uitgeoefend en waarom juist op deze wijze en niet anders.
Vormen van verantwoordingsplicht van en controle op overheidsorganen:
1. Politieke verantwoordingsplicht van bestuurlijke organen tegenover vertegenwoordigende
organen (Ministers moeten zich verantwoorden tegenover het parlement, de leden van de
gedeputeerde staten tegenover de provinciale staten, burgemeester en wethouders
tegenover de gemeenteraad) Deze plicht houdt in dat het bestuurlijke orgaan inlichtingen
moet verstrekken, een debat met de volksvertegenwoordiging niet mag ontwijken en bij
verlies van vertrouwen moet opstappen.
o De verantwoordingsplicht heeft betrekking op eigen handelen of nalaten en het
functioneren van ambtelijke diensten die aan het bestuursorgaan ondergeschikt zijn.
2. Ambtelijke ondergeschiktheid: ambtenaren die bepaalde bevoegdheden hebben zijn
verantwoording schuldig aan hun chefs. Die chefs zijn weer verantwoordelijk voor de
instructies die zij (wel of niet) aan hun ondergeschikte ambtenaren hebben gegeven.
3. Bestuurlijk toezicht: bestuursorgaan wordt gecontroleerd door een ander orgaan. Preventief
toezicht (bestuursorgaan moet voor een bepaalde handeling goedkeuring vragen bij een
ander orgaan) en repressief toezicht (hoger bestuursorgaan kan een beslissing van een lager
bestuursorgaan achteraf corrigeren).
4. Gezagdragers kunnen strafrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun daden.
5. De meeste besluiten van bestuursorganen zijn vatbaar voor beroep. Belanghebbenden
kunnen vragen besluiten te vervangen of vernietigen, dit beroep kan bij een onafhankelijke
rechter
6. Wanneer er geen beroepsmogelijkheid is bij de bestuursrechter, kan er bij de burgerlijke
rechter een zaak tegen een onrechtmatige daad tegen de overheid worden ingesteld.
7. Controle van de rechter
, Hoofdstuk 2 – De bronnen van het staatsrecht
2.1 Bronnen van het staatsrecht
De bronnen van het staatsrecht zijn de Grondwet, gewoonterechtelijke regels en een aantal
geschreven regelingen in de vorm van wetten of algemene maatregelen van bestuur (koninklijk
besluit dat volgens bepaalde procedurele voorschriften tot stand is gebracht)
2.2 Geschiedenis van de Grondwet
Unie van Utrecht (1579): eerste Nederlandse staatsregeling. Verdrag gesloten tussen een aantal
soevereine provincies, waarbij zij een deel van hun soevereiniteit aan een centraal gezag
overdroegen. In deze regeling zijn al een regeling van staatsorganisatie en bepaalde garanties voor de
individuele vrijheid (vrijheid van godsdienst) te vinden.
2.3 Betekenis van de Grondwet voor het staatsrecht
Veel ongeschreven constitutioneel recht wat niet in Grondwet is vastgesteld.
Nederland is een rigid constitution: Grondwet is moeilijk te wijzigen.
2.4 Inhoud en systeem van de Grondwet
De Grondwet is bestemd om beginselen te geven die de grondslag voor wetgeving en bestuur
moeten zijn. Dat betekent dat deze grondslagen van in lagere regelingen moeten worden uitgewerkt.
Hoofdstuk 1 Grondwet: opsomming van grondrechten, de onvervreemdbare rechten van de mens en
van de burger.
Hoofdstukken 2, 3 en 4 bevatten voornamelijk omschrijving van de voornaamste organen van de staat
en organisatieregels
Hoofdstuk 2 Grondwet: regering is een samengesteld orgaan, bestaande uit de koning en ministers.
Hoofdstuk 3 Grondwet: Staten-Generaal, volksvertegenwoordiging, bestaande uit twee Kamers.
Inrichting en samenstelling van de Staten-Generaal, werkwijze van de volksvertegenwoordiging
Hoofdstuk 4 Grondwet: regels over de organisatie en bevoegdheden van de Raad van State,
Algemene Rekenkamer en Nationale Ombudsman
Hoofdstuk 5 Grondwet: bevat de functies van de organen uit de eerdere hoofdstukken.
Hoofdstuk 6 Grondwet: regels over de rechtsspraak
Hoofdstuk 7 Grondwet: regels met betrekking tot provincies, gemeenten, waterschappen en andere
openbare lichamen. Deze regels worden verder uitgewerkt in de Provinciewet en Gemeentewet
Hoofdstuk 8 Grondwet: regels over de herziening van de Grondwet.
De Nederlandse Grondwet is een rigid constitution, dat wil zeggen dat zij niet volgens de gewone
procedure voor de vaststelling van wetten kan worden gewijzigd.
Met wet wordt formele wet bedoeld, dit houdt in een besluit vastgesteld door regering en Staten-
Generaal samen (art. 81 GW) en in het Staatsblad bekend gemaakt (art. 88 GW en art. 4
Bekendmakingswet).