Basisboek social work- activeren en verbinden
- samenvatting 3.2, 3.3, 3.4 en 2.2.3-
3.2 Maatschappelijk opvoeden
Maatschappelijk opvoeden omschrijven we als leren samenleven. Naast leren of ‘leren leren’
zullen jeugdigen ook moeten leren samenleven. Centraal staan de sociale, culturele en
interculturele competenties en het vermogen om je eigen leef- en werkomstandigheden te
kunnen bepalen binnen de bestaande kaders en mogelijkheden.
Sociale competenties hierbij handelt het om hoe je met andere mensen kunt omgaan en hoe je
andere mensen met jou laat omgaan.
Culturele competenties betreffen het vermogen je te uiten op verbale en non-verbale wijze en
het vermogen andere mensen te begrijpen.
Interculturele competenties deze verwijzen naar het vermogen om te gaan met diversiteit,
zoals mensen uit andere culturen en om mensen te begrijpen tegen hun specifieke achtergrond.
Socialisatie dit wil zeggen de overdracht binnen het gezin, de school, de media, de buurt, de
publieke ruimte, de vrijetijdsvoorziening.
3.2.1 Jeugdgedrag
Jeugd heeft extra aandacht nodig. Er zijn 3 belangrijke redenen om voor de jeugd sociale
maatregelen te nemen;
1. Jeugdigen –en dan vooral de kinderen – zijn extra kwetsbaar.
2. De jeugd heeft de toekomst.
3. De zorg om en som de angst voor criminele jeugd, voor agressie, vandalisme, overlast.
Bij de jeugd onderscheiden we grofweg de volgende leeftijdscategorieën:
0-3 jaar: baby, peuter
4-6 jaar: kleuter
6-12 jaar: basisschoolkind
13-18 jaar: puber, adolescent
18-23 jaar: jongvolwassene
Bij elke fase horen bepaalde pedagogische doelen en voorzieningen.
Verschillende stoornissen-
Fysieke beperkingen hierbij gaat het om zaken als hulp bij vervoer, in het onderwijs, bij
verzorging. Voor jeugd met een ernstige verstandelijke handicap is een veelheid aan
voorzieningen nodig.
Psychische en psychiatrische stoornissen zijn vaak minder scherp vast te stellen en worden
maatschappelijk ook minder snel geaccepteerd. Denk hierbij aan bijvoorbeeld stoornissen als
anorexia, ADHD, autisme, schizofrenie.
Pedagogische stoornis hierbij gaat het om ernstige problemen die zijn veroorzaakt door de
opvoeding, bijvoorbeeld door misbruik.
Sociale stoornissen deze uitten zich in eenzaamheid, gepest worden en uitsluiting.
,Sociaal- culturele kenmerken-
Bij het werken met jeugdigen is het belangrijk dat je oog hebt voor sociaal-culturele kenmerken.
Onze levenspatronen, ons gedrag en ons perspectief op de wereld om ons heen hebben te maken
met onze afkomst en de mensen met wie we intensieve contacten onderhouden.
Interculturele competenties hiervan wordt verwacht dat een social worker hier goed in is. Dit
is het vermogen om je te kunnen inleven in de perspectieven van andere mensen, ook van
mensen die uit een ‘andere wereld’ komen.
Sociologen maken wel het onderscheid tussen ‘strong ties’ en ‘weak ties’. Als je opgevoegd
wordt in een wereld waar er hele sterke en beperkende banden zijn, bijvoorbeeld in een heel
orthodox milieu, kan dat leiden tot een onvermogen om je in andere milieus te bewegen of zelf
tot vijandigheid tegen over andere groepen. In de huidige samenleving zijn juist de lichte
contacten, de ‘weak ties’, heel erg belangrijk.
Peergroup dit is een groep van gelijken of, in een enigszins engere betekenis, een
vriendengroep die intensief met elkaar omgaat. In zo’n groep heersen bepaalde normen en
waarden.
Jeugdcultuur dit kenmerkt zich door een gemeenschappelijke levensstijl die zich uit in bepaalde
opvattingen, in kleding, in muziekvoorkeur en soms ook in een bepaald jargon, bijvoorbeeld
hippies of nerds.
Individualisme en identiteit- deze twee begrippen staan in de ontwikkelingspsychologie centraal.
Het kost in de moderne samenleving meer tijd om je identiteit te verwerven.
De moderne ontwikkelingspsychologen relativeren deze standaardidentiteit. Ze wijzen op het
feit dat cultuur, klasse en deels ook sekse sterk bepalend zijn voor de gewenste identiteit.
3.2.2 Jeugdbeleid
Opgroeien en opvoeden gaat niet vanzelf. Vaak is ondersteunen of ingrijpen nodig. In het
jeugdbeleid formuleren en regelen we hoe die ondersteuning het beste geboden kan worden.
het jeugdbeleid is vooral gericht op het leren samenleven en toegang krijgen tot onderwijs,
arbeidsmarkt, jeugdzorg en, waar nodig, sociale zekerheid.
De uitvoering hiervan vond voorheen grotendeels plaats op landelijk niveau. Tegenwoordig is er
sprake van vergaande decentralisatie, waarbij vooral de gemeentes verantwoordelijk worden
gesteld. Dit is grotendeels geregeld in twee wetten:
- de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
- Wet op de Jeugdzorg
In het nationale en lokale jeugdbeleid worden allereerst de doelen geformuleerd. Veel
voorkomende doelen zijn bescherming, ontplooiing of ontwikkeling, gedrag (normen en
waarden), participatie en activering. Deze doelen zijn veelal toekomstgericht. Een tweede punt
waarop het jeugdbeleid zich richt, is e organisatie van de voorzieningen en de regelgeving.
Onder jeugdbeleid vallen wetten – de Wet op de Jeugdzorg met name – en verschillende
sectoren, zoals de jeugdzorg, het jeugd- en jongerenwerk, de opvoedingsondersteuning etc.
Een groot probleem bij het jeugdbeleid is dat het ontbreekt aan goede afstemming en
samenwerking tussen deze sectoren onderling, en tussen de jeugdsector in zijn geheel en het
onderwijs, het gezin en de arbeidsmarkt.
, 3.2.3 Werksoorten
In de jeugdsector kun je als sociaal werker in uiteenlopende beroepen terecht. We behandelen
hier kinderopvang, voorschoolse en vroegtijdige educatie, opvoedingsondersteuning, jeugdwerk
en jeugdzorg.
Kinderopvang een opvallend verschijnsel is dat er vrij veel commerciële aanbieders in de
kinderopvang zijn. De kinderopvang wordt namelijk niet meer rechtstreeks gesubsidieerd, maar
gefinancierd door ouders. Een andere vorm van opvang zijn de gastoudergezinnen en de
peuterspeelzalen. Hier staat niet de opvang centraal, maar de ontwikkeling van het kind.
Voorschoolse en vroegtijdige educatie het doel van voorschoolse en vroegtijdige educatie
(VVE) is om via een doorgaande educatieve lijn, van peuterspeelzaal tot en met de eerste twee
leerjaren van de basisschool, onderwijsachterstanden bij kinderen zo veel mogelijk te
voorkomen of te verminderen.
Opvoedingsondersteuning deze kent vele vormen. Er zijn aparte
opvoedingsondersteuningspunten, vaak verbonden met een peuterspeelzaal of
kinderopvangcentrum, een school of een buurthuis. Als in een gezin grote opvoedingsproblemen
spelen, dan kunnen kinderen en ouders vanuit de jeugdzorg een gezinscoach toegewezen
krijgen. Deze gezinscoach ondersteunt de gezinnen om de situatie te verbeteren en kan zo nodig
ook andere instanties te hulp roepen.
Jeugdwerk dit omvat kinderwerk, tienerwerk en jongerenwerk. Het wordt voor een deel vanuit
club- en buurthuizen georganiseerd en voor een deel vanuit jongerencentra. Een tussenvorm
tussen jeugdwerk en jeugdhulpverlening is het outreachend jeugdwerk waar jeugdwerker
rondhangende jeugdgroepen opzoeken om samen met hen activiteiten op te zetten en zo nodig
ook individuele hulp te bieden.
Jeugdzorg de jeugdzorg verleent hulp wanneer er sprake is van ernstige opgroei- op
opvoedproblemen. In de jeugdzorg kunnen we 3 niveaus onderscheiden:
Preventief en lokaal jeugdbeleid dit beleid valt formeel niet onder de jeugdzorg, maar
speelt wel een belangrijke rol bij het voorkomen dat ouders, kinderen of derden een
beroep doen op de jeugdzorg.
Het Bureau Jeugdzorg momenteel valt jeugdzorg nog onder de provincie en is in de
eerste plaats de achterwacht en ondersteuner van het lokale niveau. Het Bureau
Jeugdzorg stelt desgevraagd een diagnose en verwijst eventueel door naar intensieve
gespecialiseerde hulp. Deze gespecialiseerde hulp is alleen toegankelijk via een indicatie
van het Bureau Jeugdzorg. De bureaus hebben ook uitvoerende taken, met name in de
kinderbescherming, de jeugdreclassering en bij (vermoedens van) kindermishandeling.
De gespecialiseerde jeugdzorg vaak ook geïndiceerde jeugdzorg genoemd. Deze zorg kan
zowel intramuraal (opname in een instelling) als extramuraal (thuis of in
dagbehandeling).
Wat de geïndiceerde jeugdzorg gecompliceerd maakt, is dat deze in feite uit vier segmenten
bestaat:
1. Geestelijke gezondheidszorg (ggz). Deze valt onder de gezondsheidszorg. Jeugdigen
kunnen daar terecht komen als vermoed wordt dat ze psychische of psychiatrische
stoornissen hebben.
2. Jeugdzorg voor jeugdigen met een lichte verstandelijke handicap.
3. Justitiële systeem. Hiermee kunnen jeugdigen te maken krijgen als ze een misdrijf
begaan en de rechter hen tot opname veroordeelt, of als hun ouders hen mishandelen of
verwaarlozen ne de rechter uithuisplaatsing of ondertoezichtstelling oplegt.