H1 Het Pedagogisch Quotiënt.
4 domeinen met bijbehorend perspectief:
- opvoeding : algemeen pedagogisch
- hulpverlening : orthopedagogisch
- onderwijs : onderwijskundig
- educatie : andragogisch
Binnen het domein van pedagogische wetenschappen kijkt met vooral naar de contexten waarin
individuen zich beweging, en waarbij het draait om de institutionele inbedding waarin pedagogen
handelen.
Pedagogisch quotiënt: kwaliteiten van pedagogische actoren en instanties binnen de context van
opvoeding, hulpverlening, onderwijs en educatie.
beoordeling wordt bepaald door de mate van overeenstemming tussen de werkelijke
omgang en het ideale beeld daarvan.
Wat is pedagogiek?
- Kennis over opvoeding
- Kennis ten dienste van opvoeding.
- opvoeding en vorming.
Twee dimensies over opvoeding:
- enerzijds persoonlijke ontwikkeling van iemand
- anderzijds wat wenselijk of noodzakelijk is. (maatschappelijk gezien)
Waardegeladenheid: de vraag wat opvoeding is kan niet los gezien worden van wat opvoeding hoort te
zijn.
gebaseerd op bijv. religie, maatschappelijke idealen, mensbeeld.
Wet- en regelgeving: ethische dilemma‟s
leerplicht, jeugdzorg, rechten van het kind, kinderbescherming.
Instrumenten om pedagogische kwaliteit te meten:
- NL: NCKO, gericht op kinderopvang.
proces: feitelijke zorg, opvoedingsproces, welbevinden/betrokkenheid kinderen
indicatoren: groepsgrootte, opleidingsniveau leiders, contact ouders, pedagogische visie.
sensitieve responsiviteit & welbevinden van het kind belangrijk!
- Vlaanderen: KWAPOI.
verschillende observatieschalen cijfer.
Verschillende indicatoren m.b.t. context van pedagogisch handelen tabel 1.2 blz 8!
Haken en ogen bij het beoordelen/meten pedagogische kwaliteit:
- begrenzende condities: grenzen aan wat bereikt kan worden door de omgeving en omstandigheden.
- beschikbaarheid van onderzoeksresultaten: niet al het onderzoek is wetenschappelijk genoeg!
- historische dimensie: opvattingen over pedagogische kwaliteit zijn cultuur- en tijdafhankelijk. (zie H2)
- normativiteit pedagogisch handelen: opvattingen verschillen en daarbij ook de doelstellingen van het
onderwijs.
- culturele dimensie: verschillende opvattingen, religies.
- verschillende belangengroepen: andere meningen, normen en waarden.
Indicatoren pedagogische kwaliteit m.b.t. verschillende opvoedingssituaties:
- primaire proces:
> communicatie en betrokkenheid: communicatieve vaardigheden/interactie heel belangrijk,
maar niet genoeg opvoeder moet relatie aangaan met het kind, betrokken zijn.
> omgaan met verschillen: individuele leerling centraal
> reflectie
- belang van de context: directe en maatschappelijke context.
Het gaat er dus om dat er een balans is tussen:
- wat de context vraagt (doelen/behoeften samenleving, school etc.)
- doelen en behoeften van het individu.
,DUS: Hoge pedagogische kwaliteit:
- instanties voldoen aan de bovenstaande balans individuen/groepen ontwikkelen maximaal.
- betrokkenheid
- omgaan met verschillen (zitten grenzen aan: je legt juist nadruk op verschillen!)
- reflectie: 5 dimensies:
> pedagogische professionaliteit,
> kennis hebben van leerinhouden,
> kennis en vaardigheden op het gebied van instructie en controle van het leerproces
> organisatorisch-vaardig zijn
> eigen professionaliteit willen doordenken.
Bovenstaande heeft altijd te maken met de context!
Veel normatieve keuzes in pedagogisch handelen.
Opvoedingsdoelen: prestatie, autonomie, conformiteit (aanpassen omstandigheden), sociaal gevoel
verschil in volgorde tussen verschillende culturen!
Opvoedingsstijlen:
- Ondersteuning affectie, sensitief.
- Controle
> autoritatief uitleg, inductie, zelfstandigheid
> autoritair afdwingen regels en gehoorzaamheid
- Structuur regelmaat, consequentie
Overeenstemming kwalitatief goede (westerse) opvoeding:
ondersteuning ouders warmte, aandacht, meer autoritatief
structuur duidelijkheid in doen en reageren.
Congruentie (=overeenstemming) doel & stijl v.d. opvoeding (geldt sterker voor moeders).
H2 De ‘goede’ opvoeding in het gezin.
Verschuivende opvattingen: professionalisering (pedagogisering, psychologisering, medicalisering)
andere deskundigen (artsen i.p.v. dominees)
Opvoedingsbeelden:
> Karaktervorming (1890-1930)
- liberalen
x Reinheid, Rust en Regelmaat (bewegingsvrijheid en frisse lucht. Vast schema)
x Kind werd geboren met goede en slechte eigenschappen opvoedkunst moest de
slechte ombuigen in goede.
x Karakter individuele kind moest worden doorgrond.
x Vorming tot zelfstandige, verantwoordelijke burgers.
x Groot geloof in mogelijkheden opvoeding, autonoom individu.
WO I:
x Liefdevolle Leiding! (teedere strengheid)
x Goed voorbeeld geven.
- Confessionelen/gereformeerden
Voor 1920:
x streng en straffend.
x Kind was geneigd tot het kwade, eigenliefde, genotzucht ouderplicht: kwade
bestrijden!
Na 1920:
x Vertrouwensband opbouwen, geen strikte disciplinering.
Rond 1930: liberalen en confessionelen ongeveer hetzelfde opvoedingsbeeld.
> Vorming tot gemeenschapszin (1930-1970)
- Liberalen
x meer aandacht voor persoonlijk kind en hoe hun vroegkinderlijke ervaringen
doorwerkten in later functioneren.
x aandacht ontwikkelingsfasen
x kennis wordt belangrijk!
, x liefde en begrip niet genoeg: doorgronden van emoties van kinderen!
x Theorieën:
- Bowlby: hechtingstheorie relatie zoeken
- Adler: Individuals psychologie: jonge kinderen hebben aangeboren
geldingsdrang (ikzucht) en een verlangen harmonisch op te gaan in de gemeenschap. De individuele
psychologie is een holistische benadering die stelt dat we de mens als een geheel moeten beschouwen (individu
= individe = ondeelbaar) en niet als een optelsom van driften en verwerkte en onverwerkte traumatische
ervaringen. Daar waar Freud zich toespitste op psychische stoornissen en op de rol van het onbewuste was Alfred
Adler geïnteresseerd in het fenomeen persoonlijkheid, met name de factoren die de persoonlijkheid vormen en
vervormen.
geestelijke stoornis als gevolg van machtsspel ouders-kinderen.
frustratie tussen bovenstaande driften minderwaardigheidsgevoel
- Freud: psychoanalyse seksuele gevoelens.
liet weinig ruimte over voor ouders om het goed te doen.
x Opvoeden tot geestelijk gezond en evenwichtige personen gewetensvolle en
verantwoordelijke burgers. Belang gemeenschap stond voorop.
x Last op ouders toegenomen: grote kans dat het fout gaat door misbruik gezag.
- Rooms-katholieken
x gezonde verhoudingen gebaseerd op liefde
x af en toe een tik is niet erg
x geduld en godsvertrouwen
- Gereformeerden
x misbruik van gezag eerbied van kinderen verspelen
x gezag moet gepaard gaan met liefde
x midden vinden tussen leiding en vrijheid
x zonden heetten voortaan symptomen van een gebrek aan geestelijke gezondheid
x Waterink: kalmte, begrip, liefde, geduld en inzicht in het kinderkarakter.
> Zelfontplooiing (vanaf 1970)
- Geen verzuiling meer
- niet het karakter of gemeenschapszin, maar sociale vaardigheid en individueel geluk als
opvoedingsdoel.
- Ouders: handel uit liefde, heb vertrouwen, gebruik gevoel en verstand.
- Groei van ontwikkelingspsychologische kennis beter op instemmen goede ontwikkeling
- Groei boeken/tijdschriften over opvoeding groter bereik.
- Kind ruimte geven om zichzelf te vormen autoritatieve opvoeding, gericht op autonomie.
- Spock: soepel en optimistisch. Zorgde voor plezier in het opvoeden door gerust te stellen en
zelfvertrouwen te geven.
- Bevorderen optimale ontplooiing.
Kortom:
Opvattingen over de stijl van opvoeding hebben weinig verandering ondergaan: liefde, begrip,
vertrouwen, geduld = gelijk gebleven.
Daarna: let op de fouten („ziekten‟)! Opvoeders meer afhankelijk van professionals.
Sinds de jaren ‟80: opvoedingshandleidingen met een dubbele theoretische inslag:
- Bowbly met de hechtingstheorie > veilige hechting voorwaarde voorspoedige ontwikkeling.
- Onwikkelingspsychologische kennis.
Binnen elk van de drie modellen golden andere eisen voor goede opvoeders!
Opvoeden 21e eeuw:
- regelmaat en structuur
- consequent en doortastend
- beloningssysteem
- ouders: durf streng te zijn, niet alles accepteren.