Samenvatting Spraak en Taal
Januari 2014
Hoofdstuk 5 Lyn heeft een taalachterstand
5.2 Taal en taalverwerving
Elke taal bestaat uit meerdere regelsystemen: klank, woordenschat en
grammatica. Een kind doet er ongeveer zes jaar over om alle systemen van de
moedertaal te kunnen gebruiken zoals volwassenen dat kunnen.
Taalverwerving en gedrag
Ouders imiteren de toonhoogte en de geluiden van hun baby en voegen er
spontaan verbale taal aan toe. Een baby leert daardoor de stemklank steeds
beter te herkennen en de verschillende klanken te onderscheiden en na te doen.
Beurtgedrag = ouders en baby, kijken naar elkaar, luisteren en reageren om de
beurt op elkaar.
Dit beurtgedrag is een belangrijk onderdeel in de start van het leren van de
moedertaal.
Een kind gaat op een gegeven moment de taal verinnerlijken.
Verinnerlijken = het begeleid zijn handelen met de taal die hij van zijn ouders
hoorde.
Verwerving van het Nederlands als tweede taal
Voor de taalmogelijkheden van een meertalig kind zijn er twee belangrijke
aspecten: de taal van het kind zelf, maar ook het contact daarover met de
ouders.
Tussentaal = de taal van een kind dat een tweede taal verwerft.
Dit betekent dat er al een systeem zit in de taal tussen het beginnend en het
volledig beheersen van de tweede taal.
Passieve en actieve taal
Passieve taal = waarnemen en begrijpen van gesproken of geschreven taal
Actieve taal = bedenken en mondeling of schriftelijk uiten van taal
Non-verbale taal
Zichtbare non-verbale taal
Onze eerste, vaak meer emotionele, reactie op een gebeurtenis is meestal een
non-verbale reactie.
Hoorbare non-verbale taal
Er zijn non-verbale elementen van gesproken taal die hoorbaar zijn en waarmee
een kind de boodschap kan overbrengen. Bijvoorbeeld: de luiheid, intonatie,
zinsmelodie, spreektempo, spreekpauzes en klemtonen.
5.3 Verbale taalontwikkeling
Niveaus in de verbale taalontwikkeling
1. Fonologische ontwikkeling (klanken onderscheiden en maken)
In de baarmoeder leert het kind al de stemklank en spraakritme van de
moeder kennen. In de eerste maanden ontdekt een baby zijn lichaam door
toevallige bewegingen, zo ontdekt het ook zijn spraakmechanisme.
2. Semantische ontwikkeling
Het kind gaat de betekenis van de taal begrijpen en zelf betekenisvolle
lettergrepen en woorden gebruiken.
3. Syntactische ontwikkeling (zinnen maken van twee en meer woorden)
Het kind begrijpt langere zinnen en kan opdrachtjes uitvoeren. Het kind
gebruikt veel gebaren en gezichtsuitdrukkingen.
4. Morfologische ontwikkeling ( verbuigingsregels begrijpen en toepassen)
Het kind begint de regels van taalvorm te kennen.
Hier kan nog pragmatiek aan worden toegevoegd, dit is het niveau van het
taalgebruik in de interactie.
Voorwaarden voor de verbale taalontwikkeling
Voor het kind:
- goed gehoor
1
, - behoefte aan contact met anderen
- interesse in water om hem heen gebeurt
- fysiek gezond
- voelt zich prettig en veilig
- kan zintuiglijke prikkels goed verwerken
kan de wereld om hem heen steeds beter ordenen en begrijpen
In de omgeving is voldoende taalaanbod:
- de ouders en anderen in zijn directe omgeving stimuleren door te
communiceren in een veilige sfeer
- de taal die in de omgeving gebruik wordt, is correct, vertrouwd en goed
te volgen
Voldoende opleiding en financiële middelen van de ouders spelen mee in
het scheppen van voorwaarden voor een stimulerende taalomgeving
5.4 Taalproblemen
Kinderafasie = verworven taalstoornis ten gevolge van letsel in het taalgebied in
de hersenen als de taalontwikkeling al normaal op gang gekomen is.
5-10% van de kinderen heeft een spraak- of taalontwikkelingsstoornis.
Herkennen van taalproblemen
Na het vierde jaar is de belangrijkste basis aanwezig, maar de taalontwikkeling is
nog in volle gang. De zogeheten kritische periode waarin een sterke ontwikkeling
plaatsvindt, is op de leeftijd van zes voorbij.(Zie tabel 5.3 op pagina 117/118 voor
de signalen.)
Problemen met het verwerven van het Nederlands als tweede taal
Wanneer een kind een tweede taal leert, kunnen op alle taalniveaus problemen
optreden. (zie 5.3 voor de taalniveaus)
Lexicon = woordenschat van het kind zelf
Wanneer tweetalige ouders niet correct en consequent in dezelfde situaties
Nederlands spreken, is het voor het kind niet duidelijk. Daardoor kan
tweetaligheid problematisch verlopen. Het beste is om twee talen vanaf de
geboorte tegelijk aan te bieden.
Interferentie = verschijnselen uit de ene taal werken door in de andere taal.
Zoals klanken.
Generalisaties = dat wat geleerd is in de ene context toepassen in andere
contexten, zo probeert het kind de regels van de taal te verwerven.
Niet vloeiende taal: broddelen
Broddelen = taalstoornis waarbij een kind na de taalverwerving, nog steeds
onvloeiend, ‘slordig’, chaotisch en vaak snel spreekt.
Problemen met de schriftelijke taal
Dyslexie = een erfelijke aandoening waarbij het lezen en het spellen problemen
oplevert. Kenmerken zijn: traag leren, problemen met het lezen en spellen van
woorden en lettergrepen, vertraagde verwerking van spraakklanken en het snel
benoemen van letters en cijfers is vertraagd.
Oorzaken van taalproblemen
Primair taalprobleem = wanneer een taalprobleem op zichzelf staat
Secundair taalprobleem = wanneer een taalprobleem samenhangt met een
andere handicap of probleem
Oorzaken primaire taalproblemen:
1. Onvoldoende auditieve mogelijkheden
2. Erfelijke taalzwakte
Hiervan is sprake wanneer bij ouders, broertjes en zusjes ook problemen
zijn vastgesteld.
3. Onvoldoende taalstimulering door de omgeving
Oorzaken secundaire taalproblemen:
- Ernstige gehoorhandicap
- Ernstige afwijking in de bouw en de werking van de spraakorganen
(schisis)
2
, - Neurologische stoornissen (beschadiging centraal
zenuwtaalstandaardstelsel)
- Ernstige psychologische problemen
- Problemen met leren
- Gedragsstoornissen
- Slechte lichamelijke conditie
Gevolgen van taalproblemen voor leren
1. Communicatieve problemen
2. Emotionele problemen
3. Gedragsproblemen
4. Leerproblemen
5.5 Acties van de leerkracht
Wanneer je het vermoeden hebt van een taalprobleem na observaties, kun je dat
bespreken met de IB’er en de ouders, en samen tot een plan van aanpak komen.
Taalmeetinstrumenten
1. De Taalstandaard; voor kinderen van 1.5-4 jaar.
2. De SNEL-test (Spraak- en taalNormen EersteLijns gezondheidszorg) tot 6
jaar.
3. De TAK
Taalstimulering in de klas
- Ga ervan uit dat het kind zijn best doet
- Corrigeer positief
modelleren = wanneer je in de klas taal gebruikt in niet te lange, correctie
zinnen, rustig gesproken.
expanderen = je breidt de taal uit door de oorspronkelijke zin van het kind
te verlengen.
- Ga uit van de beleving van het kind
- Gebruik het principe VAT: Volgen-Aanpassen-Toevoegen
- Gebruik het principe van LSD: Luisteren-Samenvatten-Doorvragen
- Gebruik de principes van Verhallen en Walst
1. Taalaanbod: betrokkenheid, begrijpelijkheid, boven niveau
2. Taalruimte: beurtruimte en onderwerpsruimte
3. Feedback: verbeteren, helpen verhelderen, positief bevestigen
Tips voor in de klas:
- Boeken voorlezen en zelf laten lezen
- Spelletjes doen
- Educatieve tv-programma’s kijken
- Regelmatig een kringgesprek
- Klassikaal gedicht maken
- Zingen
- Rollenspelen uitvoeren
Taalprogramma’s
- Piramide
- Kaleidoscoop, voor peuters en kleuters, actief leren staat centraal
- Met woorden in de weer
Samenwerking en verwijzen
Even doorlezen p. 132
5.6 Acties van de logopedist
Preventie
Verzorgen van activiteiten waardoor ouders en leerkrachten deskundiger worden.
Jaargroepen screenen en dergelijke.
Intakegesprek
3