2.4 Nederlands
Basiskennis taalonderwijs H7, H9 en H10
HOOFDSTUK 7 BEGRIJPEND LEZEN
Je moet kennis hebben van strategieën die een rol spelen bij het begrijpend lezen. Je kunt werken met teksten
uit methodes, maar je kunt ze ook zelf kiezen (of bv. van een ander vak → vakkenintegratie). Je moet verstand
hebben van vaardigheden die leerlingen moeten bezitten: wat gaat er goed en waar moeten we nog aan werken?
PARAGRAAF 7.1 LEESST RATEGIEËN VOOR BEGRI JPEND LEZEN
Het begrijpen van een tekst is een complex proces, waarbij de lezer verschillende vaardigheden en strategieën
moet toepassen. Een leesstrategie is een hulpmiddel dat de lezer kan inzetten om de tekst te begrijpen. Dit kan
voor, tijdens en na het lezen van de tekst. We onderscheiden 11 leesstrategieën:
1 Bepalen van het leesdoel
Je begint niet zomaar met lezen van een tekst. Je hebt voordat je begint, vaak een bepaald doel voor ogen. Een
lezer vraagt zich van tevoren af met welke bedoeling hij de tekst gaat lezen. Dat gebeurt soms weloverwogen,
maar je bent je lang niet altijd bewust van je eigen leesdoel.
▪ Informatie zoeken. Je bent vooral gericht op namen en feiten
▪ Mening vormen. Je zoekt naar standpunten, onderscheid meningen en feiten, argumenten voor/tegen.
▪ Ontspannen. Je bent gericht op de opbouw van een tekst en identificatie met verhaalfiguren.
▪ Handeling uitvoeren. Je wilt weten hoe je iets moet maken/doen. Je zoekt gericht naar aanwijzingen voor
je gedrag of een heldere beschrijving van de werkwijze.
In een onderwijssituatie wordt – met name in lagere groepen – de keuze van teksten bepaald door de leerkracht
of de methode. Maar kinderen moeten uiteindelijk leren om zelf een leestekst te kiezen. Ze moeten dan op basis
van hun eigen leesdoelen, teksten selecteren. Dit kan via zoekmachines (in de bibliotheek of via Google). Ze
moeten leren dat ze een tekst kunnen beoordelen op de mate waarin die past bij hun leesdoel. Als kinderen een
duidelijk leesdoel hebbe, zijn ze gemotiveerder om een tekst te lezen.
2 Het leggen en afleiden van verbanden
Bij begrijpend lezen zal een lezer automatisch verbanden leggen en afleiden uit de tekst. Je legt de relaties die in
een tekst tussen woorden/woordgroepen/zinnen wordt uitgedrukt. Relaties kunnen gelegd worden binnen en
buiten een tekst.
Bij het leggen van verbanden in de tekst, maken we altijd gebruik van een taal-denkrelatie. Dat zijn logische
relaties die een lezer aanbrengt tussen woorden/woordgroepen/zinnen. Het leggen van zo’n relatie alt onder
cognitieve taalfuncties. Voorbeelden zijn:
▪ Vraag-antwoordstructuren. Hoe gaan we dat doen? We nemen gewoon iemand in dienst.
▪ Chronologische volgorde. Eerst deden we dit en daarna deden we dat.
▪ Voorbeelden. Een hemelbed is een meubelstuk.
▪ Vergelijkingen. Ik ben ouder dan mijn zusjes.
▪ Middeldoel-relaties. Met een mobiele telefoon ben je overal bereikbaar.
▪ Voorwaardelijke structuren. Als…, dan…
Taal-denkrelaties kunnen worden herkend aan voeg-, signaal- en verwijswoorden. Kinderen moeten leren om
steeds weer opnieuw verbanden te leggen, bij iedere tekst die ze tegenkomen. De leerkracht heeft hier invloed
op door het stellen van juiste vragen, die kinderen dwingen om relaties te leggen. Daarnaast kunnen ook
begrippen worden aangeleerd, zoals: oorzaak/gevolg/probleem.
1
, 3 Informatie voorspellen
Een lezer heeft vaak een verwachting over het verloop van een tekst. Als een probleem in een tekst naar voren
komt, verwacht je in de loop van het verhaal een oplossing te vinden. Vaak probeert een lezer zich voor het lezen
al een beeld te vormen van wat er in de tekst zal staan op de grond van titel, plaatjes, tekstsoort en eigen
voorkennis. Dit vereist een actieve houding die bij kinderen nog moet worden bijgebracht.
4 Voorstellingen maken
Bij het maken van voorstellingen, probeert de lezer de tekst de visualiseren (beelden oproepen in je hoofd) om
op deze manier beter grip te krijgen op de tekst. Dit kan de tekst ook visualiseren door het maken van een schema
en op deze manier relaties in een tekst weergeven.
5 De structuur opsporen
Als de lezer de structuur (opbouw) van een tekst doorziet, wordt het gemakkelijker om een tekst te begrijpen. Je
probeert relaties te leggen tussen verschillende delen van een tekst. Het lijkt op het leggen van verbanden, maar
dit is op hoger niveau. Sommige tekstsoorten kennen een vaste structuur en als je dat weet kun je daar gebruik
van maken (recept). Je kunt de structuur van een tekst opsporen door te letten op:
▪ Vormgeving: kopjes, alinea’s
▪ Signaalwoorden
▪ Vaste structuren (bv. vraag – antwoord)
6 De tekstsoort herkennen
Je kunt bepalen met welke soort tekst je te maken hebt door te letten op: de opbouw, taalgebruik en begin van
de tekst. Iedere tekstsoort heeft specifieke kenmerken. we verdelen teksten vaan naar hun inhoud in twee
soorten: fictie en non-fictie. Bij fictie speelt fantasie een grote rol en bij non-fictie (referentiële teksten) worden
controleerbare gegevens gebruikt uit onze werkelijkheid. Het is belangrijk om kinderen verschillende soorten
teksten aan te bieden. Op deze manier kan sneller de structuur van de tekst doorzien worden.
We kunnen teksten onderverdelen in verschillende soorten tekstsoorten (op basis van hun doelstelling):
▪ Verhalende teksten. Deze gaan over verzonnen gebeurtenissen of een persoonlijke weergave van de
realiteit. Dagboek, roman.
▪ Informatieve teksten. De werkelijkheid wordt beschreven en de lezer krijgt informatie om zijn kennis
van de werkelijkheid te verrijken. Bijsluiter medicijnen, krant, studieboek.
▪ Directieve teksten. Je leest hoe je een bepaalde handeling/procedure moet uitvoeren. Het bevat
aanwijzingen en instructies. Recept.
▪ Beschouwende teksten. Gaan over wat iemand vindt van iets uit de werkelijkheid (mening). De schrijver
geeft argumenten voor zijn standpunt/ geeft de oplossing van een probleem. Recensie of commentaar.
▪ Argumentatieve tekst. Je probeert een ander te overtuigen. De schrijver wil iemand aanzetten tot actie,
iemand beïnvloeden/overhalen. Een advertentie of sollicitatiebrief.
7 Het thema of de hoofdgedachte vinden
Het aangeven van de essentie van de tekst (kort, maar krachtig). De hoofdgedachte is de belangrijkste zin van de
alinea. Je kunt het thema van de tekst vaststellen op 3 niveaus:
1 Niveau van de zin. Wat zijn de kernwoorden?
2 Niveau van de alinea. Wat is de belangrijkste zin?
3 Niveau van de totale tekst. Wat is het onderwerp waarover in de tekst uitspraken worden gedaan?
2