4.1: Steden: handel en nijverheid
Samenvatting
In de vroege Middeleeuwen waren de kleine dorpsgemeenschappen economisch bijna helemaal
zelfvoorzienend. Op het domein deden de horigen het werk, de heer kreeg de pacht en de kerk
kreeg 10% van de oogst. De rest was voor hunzelf. Er kwam door ontginningen en inpoldering
verandering in de autarkische samenleving. Ook nieuwe landbouwtechnieken zorgden voor
veranderingen. De boeren spanden paarden voor de ploeg en ze gingen de landbouwgrond
intensiever gebruiken. Door deze nieuwe ontwikkelingen nam de voedselproductie toe en groeide
de bevolking sterk.
De voedseloverschotten op het platteland maakten de ontwikkeling van steden mogelijk. Boeren
gingen over tot veeteelt en er was vraag naar luxere producten. Niet iedereen hoefde meer boer te
zijn en mensen konden ook door handel en nijverheid in hun levensonderhoud voorzien. Mensen
maakten van hun ambacht hun beroep. Handelaren van een stad organiseerden zich in
koopmansgilden. Ze werkten samen om handelsvoorrechten te krijgen, om elkaar bij te staan op
reis en om het nodige kapitaal voor de verre reizen, de schepen en de handelswaren bijeen te
krijgen. Het organiseren van een Hanze, een aantal steden waarvan de handelaren samenwerkten,
was een schaalvergroting van de handel tussen regio’s. Vlaanderen produceerde laken. De wol
kwam in de 11e eeuw alleen uit omringend platteland. Het was erg succesvol en daarom moesten
ze ook uit Engeland invoeren. Belangrijke Vlaamse steden verenigden zich met de Hanze van
London, zodat de handel vast stond.
In de 12e eeuw stimuleerden de bestuurders de ontwikkeling van steden door het bevorderen van
handel en nijverheid. Indirect werd de macht van de adel vergroot, omdat de edellieden meer
belastingen ontvingen en het omliggende land beter konden besturen, controleren en verdedigen.
Brugge is een voorbeeld van de ontwikkeling van een Middeleeuwse stad. In 1134 sloeg een
vloedgolf een soort gat in het gebied, waardoor schepen makkelijker landinwaarts konden varen.
Brugge werd dé handelsstad van Vlaanderen en kreeg een controlerende functie voor het
omliggende platteland. Ook in Noord-Italië vonden ontginningen en inpolderingen plaats. Er
ontstonden grotere steden dan in Vlaanderen, een aantal hadden meer dan 100.000 inwoners.
De belangrijke handelssteden aan de Oostzee richtten de bekendste Hanze op. Aan de Oostzee
werd vis, graan en hout gehandeld. Ook werden er luxere producten zoals, was, pek, barnsteen
en bont gehandeld. Ook handelssteden aan de Noordzee sloten zich aan en in Nederland waren
dat vooral handelssteden aan de Rijn, Maas en IJssel. In een streek van Noordwest-Frankrijk werd
in de 12e en 13e eeuw een jaarmarkt georganiseerd. Daar werden producten van de Hanze en
Vlaanderen uitgewisseld voor die van Noord-Italië of Azië.
Er werd steeds meer geld gebruikt. Dit stimuleerde de handel, maar had ook beperkingen. Er
werden vaak eigen munten geslagen en het vervoer ervan was gevaarlijk. Het was namelijk in de
christelijke wereld verboden. Geldwisselaars wisselden het vreemde geld in tegen geld dat in een
stad geldig was en zo hoefden ze geen rente te betalen. Vaak betaalden handelaren het
afgesproken geld pas een jaar later, op de jaarmarkt. Daarom lieten ze een wissel (een soort
schuld op papier) opstellen en ondertekende die. Nu was er een goede boekhouding en een
juridische basis nodig voor deze wissels. Er waren duizenden rechtszaken nodig, voor wissels die
niet betaalt werden.
, Onderzoeksvraag
Waar en waardoor konden in de Tijd van steden en staten oude steden weer tot bloei komen en
nieuwe steden ontstaan?
Doordat er nieuwe ontwikkelingen waren in de landbouw, was er een voedseloverschot. Dit
zorgde ervoor dat de dorpen konden uitgroeien tot steden. Er was vraag naar luxere producten en
burgers maakten van hun ambacht hun baan. Er waren nieuwe ontwikkelingen in de handel en
nijverheid, waardoor de ontwikkeling van steden werd bevorderd. Zo ontstonden er in Vlaanderen
en Noord-Italië veel nieuwe, grote steden.
Kenmerkende Aspecten
1. De opkomst van handel en ambacht die de basis legden voor het herleven van een agrarisch-
urbane samenleving.
Mensen hoefden niet meer boer te zijn en konden zich dus focussen op wat ze echt wilden.
Burgers maakten van hum ambacht hun baan. Dit betekent dat ze er waarschijnlijk erg goed in
waren, waardoor er vraag was naar luxe producten. Handelaren sloten zich aan bij een Hanze en
zo hielpen de steden elkaar met ontwikkelen. Men was nog wel afhankelijk van de landbouw,
maar ze konden zich ook specialiseren in handel en nijverheid.
2. De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
Men had de mogelijkheid om zich te specialiseren in nijverheid; niet iedereen hoefde boer te zijn.
Dit was belangrijk voor de ontwikkeling van een stad, omdat het op deze manier met andere
landen/steden kon handelen. Zo kon de stad geld verdienen en kreeg het steeds meer welvaart.
Boeren trokken naar de stad en het werd steeds zelfstandiger.
Tijdlijn
1134 - Een vloedgolf sloeg een bres in het moerassige land, het Zwin.
1088 - De eerste universiteit werd in Bologna opgericht.
4.2: Stadslucht maakt vrij
Samenvatting
Toen onder invloed van het christendom, slavernij was omgezet in een iets vrijer bestaan als
horige, begon een ontwikkeling naar meer vrijheid. Vanaf de 11e eeuw konden horigen en boeren
iets doen in ruil voor lagere belasting of vrijstelling van herendiensten. Mensen kregen daarmee
grond in bezit tegen het betalen van een jaarlijkse grondbelasting. Door de opkomst van steden,
zette de ontwikkeling naar meer vrijheid door. De privileges van de stad zorgde ervoor dat veel
mensen naar de stad trokken. De adel kon een tekort aan arbeidskrachten op de domeinen alleen
voorkomen, door de belastingen en herendiensten te verminderen. Op die manier leidde de
opkomst van steden tot meer vrijheid voor de de gehele bevolking.