Verdieping materieel strafrecht
Week 1
Communicative theory van Fletcher:
De communicative theory die Fletcher hier presenteert, gaat uit van het onderscheid tussen begrijpen
en verklaren. Om gedragingen te verklaren, dient niet gekeken te worden naar de intentie van de actor,
maar er moet acht worden geslagen op de manier waarop wij, als waarnemers, begrijpen of de
betreffende beweging of niet-beweging gezien kan worden als een gedraging. De waarnemer begrijpt
dat de actor zich op dezelfde manier gedraagt als een luisteraar een taal begrijpt.
Ongelukken en onbewuste schuld:
Om van onbewuste schuld te kunnen spreken, moet het gedrag van de actor "een substantieel en
ongerechtvaardigd risico" inhouden om de relevante schade te veroorzaken. Bovendien is van
onbewuste schuld sprake, indien de actor zich bewust had moeten zijn van het risico, maar dit in feite
niet was.
- In het kader van onbewuste schuld dienen de gedragingen van de actor vergeleken te worden
met de situatie waarin een redelijk persoon gehandeld zou hebben onder dezelfde
omstandigheden.
- Toch stellen sommige theoretici dat onbewuste schuld niet echt een goede basis is voor
strafrechtelijke aansprakelijkheid. Ze zeggen dat de mens rea een psychische toestand vereist
en dat onbewuste schuld niet gezien kan worden als een psychische toestand die als mens rea
zou kunnen worden gekwalificeerd. Andere theoretici gaan nog verder en stellen dat niemand
iets te verwijten valt als ze geen keuze maken. Er is niets verwijtbaars, beweren ze, aan het
niet in acht nemen van het gevaar dat impliciet in iemands gedrag schuilt. In het common law-
systeem bestaat twijfel over onbewuste schuld als grond voor strafrechtelijke
aansprakelijkheid.
- Er zijn andere theoretici die stellen dat onbewuste schuld een objectieve norm is en dat
onbewuste schuld daarom altijd een gedepersonaliseerd en onrechtvaardigheid oordeel
vormt over verantwoordelijkheid en schuld van personen. Ze worden namelijk niet beoordeeld
op basis van wat ze daadwerkelijk hebben gedaan, maar op basis van de mate waarin ze
afwijken van de standaard van de redelijke persoon.
o Fletcher stelt voor dat de standaard geïndividualiseerd moet zijn, zodat er verschillende
factoren meegenomen kunnen worden in de beoordeling van iemands gedrag. Iemand
aan een gemeenschapsstandaard houden is dus niet noodzakelijkerwijs een vorm van
onrechtvaardigheid. Zolang de verdachte wordt verontschuldigd op basis van objectieve,
gedragsbeïnvloedende factoren, zoals fysieke belemmeringen, blijft de
verantwoordelijkheidsnorm alert op de individuele bekwaamheid.
- Het enige verschil tussen ongelukken en onbewuste schuld is het vermogen van de actor om
de schade te voorkomen door de nodige zorgvuldigheid te betrachten (namelijk: door redelijk
of niet nalatig te handelen) in het geval van onbewuste schuld.
,Onbewuste schuld en opzet:
- Voor opzet dient altijd sprake te zijn van het samengaan van de handeling en het opzet.
- Een andere manier van onderscheid maken tussen opzettelijk gedrag in tegenstelling tot
gedrag wegens onbewuste schuld is door zich te richten op de interne houding van de actor
ten opzichte van de veroorzaakte schade. De vraag van willen of verlangen kan heel belangrijk
zijn bij het beantwoorden van de vraag waarom opzettelijk gedrag erger is dan het roekeloos
nemen van risico's. Het antwoord zou wel eens kunnen zijn dat in het geval van opzettelijk
gedrag de actor meer van zijn persoonlijkheid investeert in het bereiken van de beoogde
resultaten.
Strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen
De eerste benadering is de nominalistische of afgeleide benadering (Engels: nominalistic or derivative
liability approach). Op grond van deze benadering wordt een rechtspersoon gezien als een juridische
fictie, dat bestaat uit een collectiviteit van individuen. Dit betekent dat de strafrechtelijke
aansprakelijkheid van de rechtspersoon wordt afgeleid uit de individuele misdrijven en/of
overtredingen van de individuen. Strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen komt tot stand
door het toerekenen van de actus reus (handelen of nalaten) en de mens rea van een natuurlijk
persoon aan de rechtspersoon.
- In het kader van de doctrine of vicarious liability worden de gedragingen van natuurlijke
personen toegerekend aan de rechtspersoon op basis van twee stappen.
o De volgende stappen dienen doorlopen te worden:
1. Vaststellen of de gedraging van de natuurlijke persoon voldoet aan alle (objectieve en
subjectieve) elementen van de delictsomschrijving.
2. Zodra dit is vastgesteld, wordt de aansprakelijkheid van de natuurlijke persoon aan de
rechtspersoon toegerekend op basis van de rechtsverhouding tussen de natuurlijke
persoon en de rechtspersoon.
o De benadering kent de volgende tekortkomingen:
• Strafrechtelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon is niet mogelijk zonder
strafrechtelijke aansprakelijkheid van een natuurlijk persoon.
• Het is zowel te weinig omvattend als te veel omvattend.
▪ Te weinig omvattend: strafrechtelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon is
niet mogelijk zonder strafrechtelijke aansprakelijkheid van een natuurlijk persoon.
▪ Te veel omvattend: de rechtspersoon kan strafrechtelijk aansprakelijk worden
gesteld, indien sprake is van strafrechtelijke aansprakelijkheid van de natuurlijke
persoon, ook al is er geen sprake van een fout van de rechtspersoon.
- In het kader van de identification doctrine worden de gedragingen en psychische toestand van
bepaalde werknemers, die de sturende kracht van de rechtspersoon vormen, gezien als de
gedragingen en psychische toestand van de rechtspersoon.
o Werknemers op sleutelposities worden gelijkgesteld met de rechtspersoon en ze worden
daarom geacht op te treden als de onderneming zelf en niet namens de onderneming.
o De benadering kent de volgende tekortkomingen:
• Strafrechtelijke aansprakelijkheid van de rechtspersoon is niet mogelijk zonder
strafrechtelijke aansprakelijkheid van een werknemer (met sturende kracht binnen de
rechtspersoon).
, • Het houdt geen rekening houdt met het feit dat criminogene strategieën, beleid en
werkwijzen afkomstig kunnen zijn uit elke laag uit de rechtspersoon en niet alleen uit
de laag met werknemers met sturende kracht binnen de rechtspersoon.
• Geen oog voor het feit dat meerdere personen (inclusief werknemers zonder sturende
kracht) een mate van verantwoordelijkheid voor het strafbare feit dragen.
• Het is veel makkelijker om kleine rechtspersonen aansprakelijk te houden, omdat in
die rechtspersonen het individu dat de sturende kracht is ook vaak betrokken zal zijn
in de dagelijkse gang van zaken in het bedrijf.
De tweede benadering is de realistische of organisatorische benadering (Engels: realistic or
organisational approach). Op grond van deze benadering wordt de rechtspersoon gezien als een
dynamische organisatorische realiteit met de mogelijkheid om onafhankelijk van de individuen te
handelen. Dit betekent dat de rechtspersoon kan handelen en zich schuldig kan maken op een manier,
die verschilt van de manier waarop de individuen binnen die rechtspersoon kunnen handelen en zich
schuldig kunnen maken. Om een rechtspersoon strafrechtelijk aansprakelijk te kunnen houden, is het
daarom niet noodzakelijk om eerst de actus reus en mens rea van een individu vast te stellen, die
namens de rechtspersoon heeft gehandeld.
- Op basis van artikel 51 Sr kunnen rechtspersonen strafrechtelijk aansprakelijk gesteld worden
en in HR arrest Drijfmest heeft de Hoge Raad criteria geformuleerd op grond waarvan een
rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld.
o Ro 3.3/2.4: een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit,
indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Of
een gedraging redelijkerwijs aan een rechtspersoon kan worden toegerekend, is
afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de
aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt hierbij is of de gedraging
heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon, want een
dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een
gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer
van de navolgende omstandigheden voordoen:
a. Het gaat om een handelen/nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een
dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de
rechtspersoon.
b. De gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon.
c. De gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende
bedrijf.
d. De rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou
plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van
zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
o De eerste omstandigheid duidt op de ‘vicarious liability’ in het kader van de ‘nominalistic
approach’. De andere omstandigheden zouden eerder op een ‘realistic approach’ kunnen
duiden. Hoewel art. 51 Sr op een ‘realistic approach’ lijkt te duiden, spreekt de Hoge Raad
over het ‘toerekenen’ van een gedraging aan de rechtspersoon en zou, met Mevis (zie zijn
noot onder HR arrest Drijfmest), kunnen worden gesteld dat de Hoge Raad toch een
overwegend ‘nominalistic approach’ kiest omdat hij geen eigen daderschapscriteria voor
de rechtspersoon formuleert.