SAMENVATTING HOOFDSTUK 2 STEDEN VROEGER EN NU
STEDEN IN DE GRIEKSE-ROMEINSE WERELD
De geschiedenis van sommige Europese steden gaat terug tot de klassieke
oudheid. Hoe zagen die antieke steden eruit? Hoe dachten de stedelingen over
hun stad? Hoe was de verhouding tussen stad en platteland? Konden de
antieke steden alleen maar bestaan op kosten van het platteland? Hoe gezond
was het leven in de antieke stad en waardoor verloren de antieke steden hun
inwoners?
In de 8ste en 7e eeuw voor Christus ontstonden overal in de Griekse wereld poleis, oftewel
steden. Het centrale punt van deze onafhankelijke staatjes werd meestal gevormd door
een cluster van een paar dorpen of een burchtheuvel met een marktplaats, de agora
genoemd, eronder. De agora (marktplaats) had naast een commerciële functie ook een
politieke functie. De burgers konden zich zo op die plek verzamelen voor hun onderlinge
zaken. Na de groei van handel en nijverheid in de 7 e eeuw konden op sommige plaatsen
centra met een zekere verstedelijking ontstaan. In die gevallen kan polis vertaald worden
met stadstaat, gevormd door een stedelijke kern met een omringd platteland. De
belangrijkste steden in die tijd waren Sparta, Argos, Korinthe en Athene.
Een stad in de oudheid wordt gedefinieerd door de politieke, economische en sociale
verhoudingen met het omringende platteland. Is het voor latere periodes al moeilijk om
je een stad voor te stellen zonder het bijbehorende platteland, voor de oudheid is dat
nog lastiger. In de oudheid zelf hanteerde men verschillende definities van wat een stad
zou zijn. Aristoteles zag het kenmerkende vooral in de relatie tussen de burgers
onderling. Maar ook het aantal burgers en hun middelen werden eronder verstaan.
Om verwarring te voorkomen wordt het Griekse woord astu gebruikt voor de stedelijke
kern, waarbij het bijvoeglijk naamwoord asteios naast verstedelijkt ook verfijnd en
beschaafd betekent. Deze betekenis suggereert een tegenstelling tussen stad en
platteland, waarbij het platteland voor boers en onbeschaafd stond. Stedelingen zagen
de plattelanders als boerenpummels, terwijl de platttelanders de andere partij
decadentie en slapheid verweten. Maar er is ook sprake van symbiose tussen beide, in
elk geval in de begintijd van de Griekse steden, toen de betrekkelijk geringe omvang van
het territorium het de boeren mogelijk maakte regelmatig naar de stad te komen. De
stedeling was van zijn kant afhankelijk van voedselvoorziening van boeren. Pas in de 5 e
eeuw voor Christus slaagden enkele steden erin voedsel uit het buitenland de importeren
en daardoor iets te groeien.
In Athene woonden in die tijd 50.000 mensen, een aantal dat geen andere stad heeft
bereikt. De explosieve groei van het stedelijk centrum van Athene begon pas vanaf de 5 e
eeuw. De gunstige ligging in het centrum van de Middellandse Zee, het Atheense
imperium, de bodemschatten en een cultuurexplosie waren daarvoor verantwoordelijk. In
het algemeen kan worden gesteld dat de ontwikkeling van de polis tot in de klassieke
periode zeker niet gelijk liep met de mate van urbanisering (=verstedelijking).
Poleis Een ander woord voor steden in de 7e en 8ste eeuw voor Christus
Agora Een ander woord voor Marktplaats die in de oudheid een centrale plaats in een
stad innamen
Urbanisering Een ander woord voor verstedelijking (Athene in de 5 e eeuw voor
Christus)
,2.2 De omvang en betekenis van steden
Later in de oudheid kregen ook andere steden een opmerkelijke omvang. Rome nam een
bijzondere positie in. In de 1 ste eeuw moet de stad tegen de miljoen inwoners gehuisvest
hebben. Dat is uitzonderlijk veel als je bedenkt dat omstreeks 1700 de grootste Europese
steden, Londen en Parijs, nog geen half miljoen inwoners telden.
Om in dergelijke, relatief primitieve economieën zulke grote bevolkingsconcentraties in
leven te kunnen houden, moest de toevoer van voedsel verzekerd zijn. Dat kon eigenlijk
alleen maar als er in de stad een politiek-militaire macht aanwezig was die deze toevoer
kon afdwingen. Volgens Max Weber is de aanwezigheid van dergelijke macht de oorzaak
van de groei van antieke steden, in tegenstelling tot de situatie van de latere
middeleeuwse steden die volgens hem van origine economisch-industrieel waren.
Vandaar Webers definitie van de antieke stad als consumentenstad, tegenover de
middeleeuwse en latere stad als productiecentrum.
De buitensporige bevolkingsgroei van sommige antieke steden was sterk afhankelijk van
de politieke en militaire mogelijkheid van de centrale overheid. Naast de aanwezigheid
van een politiek-militaire macht, konden handels- of bestuursactiviteiten de aanzet zijn
tot een iets grotere omvang van de stad. We moeten daarbij denken aan regionale en
provinciale centra of steden die aan een knooppunt van wegen en bevaarbare rivieren
lagen, zoals Lyon en Keulen.
Veranderingen in de antieke samenleving werden vooral in de steden zichtbaar. De stad
was de uitkomst, de oorzaak en al wat niet meer. Dat gold voor veranderingen op
sociaaleconomisch gebied, maar ook voor veranderingen op het culturele vlak. De stad
was product en producent van cultuur en werd daarop ook afgerekend. De Atheense
redenaar Isocrates vond in de 4 e eeuw voor Christus dat zijn stad absoluut de astu van
Hellas genoemd kon worden. De stad dankte dat aan zijn omvang, economische
mogelijkheden en aan wat Isocrates stedelijke cultuur noemde.
Het woord ‘urbs’, wat later stad zou betekenen, was in deze periode voor Rome
gereserveerd. De stedelijke cultuur van de inwoners van Rome was vaak meer onderwerp
van satire dan van bewondering. Bekende critici van het stadsleven, zoals de Romeinse
dichters Martialis en Juvenalis, schreven over de megapolis Rome voor eek publiek van
stedelingen die gezeur over het jachtige bestaan in de stad konden waarderen, zonder
daaraan ooit de gedachte aan verhuizen te verbinden. Steden vormden voor hun
inwoners een trots identificatiepunt. Idealisering van het platteland was hooguit goed
voor de vakanties of voor filosofische bespiegelingen van voornamelijk theoretische aard.
2.3 Stadsplanning
Een stad in de oudheid werd in de ogen van tijdgenoten gekenmerkt door de publieke
gebouwen, de theaters, de marktplaats en de stromend-watervoorzieningen. In Rome
besloeg de publieke ruimte een kwart van het stedelijk deel. Dat was een gebruikelijk
percentage. De functies van een stad werden vooral zichtbaar in de architectuur en in de
plattegrond. We kennen uit de Grieks-Romeinse wereld veel voorbeelden van wiskundig
geplande steden. In dergelijke steden lopen de straten evenwijdig aan elkaar en worden
doorsneden door wegen die er loodrecht op staan. De plattegrond doet denken aan een
rooster of schaakbord, zoals het stratenplan van Manhattan.
Deze rechthoekige, symmetrische stadsplanning werd in de oudheid toegeschreven aan
Hippodamos van Milete. Hij zou deze voor het eerst hebben toegepast in de drie steden
die hij had ontworpen: de havenstad van Athene, Pireaus, Rhodos op het gelijkmatige
, eiland, ende Atheense kolonie in Italië, Thourioi. Hippodamos is een wat onduidelijk
figuur gebleven. Het is in ieder geval niet juist hem de uitvinder van regelmatige
stadsplanning te noemen. Die bestond immers al lang in Egypte en Phoenicië.
De eerste regelmatig opgezette stad in de Griekse wereld, voor zover bekend, was
Smyrna. Smyrna was aan het eind van de 8 ste eeuw voor Christus na een aardbeving
herbouwd. Andere steden volgden de plattegrond na. Dit heeft te maken met het feit dat
de grond van een nieuw gebouwde stad gelijkelijk moest kunnen worden verdeeld over
de kolonisten.
Hoe belangrijk de grondverdeling is voor de plattegrond, kunnen we opmaken uit de
wijze waarop Athene herbouwd werd na een verwoesting door de Perzen in 480 voor
Christus. De bestaande bezitsverhouding maakt een nieuwe indeling van de stad
onmogelijk. De wederopbouw vond plaats op dezelfde, chaotische manier waarop de stad
was ontstaan. De lokale terreinomstandigheden hadden Athene doen groeien in het
zuidwesten rond de agora en de heuvels de Areopagos en de Pnyx. Aan- of afwezigheid
van voldoende vlak terrein waren altijd factoren geweest die (on)regelmatigheden
beïnvloedden.
Hippodamos van Milete is dus niet de eerste geweest die een regelmatige stad heeft
ontworpen. Zijn naam werd bekend omdat men in de oudheid veel belangstelling had
voor iemand die de primus inventor, de uitvinder van iets, was en omdat hij de
symmetrische opbouw van de stad veel verder doorvoerde dan iemand daarvoor ooit had
gedaan.
De steden van Alexander de Grote die volgden zijn vrijwel allemaal volgens hetzelfde
principe gebouwd. Deze vorsten ondertekenden de politieke, economische en militaire
voordelen van steden voor de controle en het uitbaten van hun uitgestrekte rijken, en
daarom stichtten zij veel steden. Een opvallend kenmerk van deze steden zijn de soms
zeer brede hoofdstraten. In Alexandrië was de hoofdstraat meer dan 25 meter breed.
De Romeinen hebben in stedenbouwkundig opzicht veel overgenomen van de Grieken en
Etrusken. Zij volgden de hellenistische gewoonte aan grotere huizen (ook wel domus)
een door een zuilengalerij omgeven tuin (ook wel peristylium) toe te voegen. Het
oorspronkelijke Romeinse huis heeft een open binnenhof (atrium), dat teruggaat op het
Etruskische huis. De Etrusken waren voor de Romeinen de heersers over Italië. Romeinen
ontwikkelden de stadsplanning in bepaalde opzichten echter wel verder, want anders dan
de Grieken wisten zij veel meer van landmeten en het militaire bedrijf.
Romeinse kolonies in Brittannië waren nauwelijks te onderscheiden van legerkampen.
Niet voor niets eindigen zoveel Engelse steden op –chester, zoals Manchester, wat een
verbastering van castrum, legerkamp, betekent. Legerkampen en steden hadden een
vierkante plattegrond en werden door deze wegen in vier ongelijke kwartieren verdeeld.
De hoofdweg van oost naar west heette de Decumanus, terwijl die van noord naar zuid
de Cardo werd genoemd.
Rome zelf was een stad die net als Athene min of meer toevallig gegroeid was rond een
burchtheuvel. Na de verwoesting rond 400 voor Christus is de stad weer op eenzelfde
manier opgebouwd. In de Grieks-Romeinse wereld komen beide typen steden voor:
onregelmatige en regelmatige. De filosoof Aristoteles raadde in zijn beschouwingen over
de ideale stad, in zijn geschrift Politeia, een mengvorm aan, omdat deze zowel voor de
defensieve als voor wooncomfort het beste zou zijn.