Compendium Nederlands vermogensrecht samenvatting
Jac. Hijma en M.M. Olthof
Twaalfde druk ISBN 9789013122022
Hoofdstuk 1
Het vermogensrecht is dat gedeelte van het objectieve recht, dat regeling geeft
van de subjectieve rechten en plichten die onderdeel van een vermogen kunnen
vormen. Het wordt onderverdeeld in:
- Goederenrecht (rechtsverhouding tussen mens tot goed) geregeld in boek
3 en 5 van BW
- Verbintenissenrecht (rechtsverhouding tussen mens tot mens) geregeld in
boek 6,7,7A en 8 BW
Net als de andere rechtsgebieden is het vermogensrecht ook op internationaal
niveau geregeld, zoals in verdragen en Europese richtlijnen en verordeningen.
Echter, heeft een richtlijn geen directe horizontale werking (burgers kunnen zich
niet beroepen op de richtlijn), omdat het eerst geïmplementeerd moet worden in
de nationale wetgeving.
Hoofdstuk 2
De algemene vermogensrechtelijke bepalingen vallen in twee groepen:
1. Algemene bepalingen die voor het gehele vermogensrecht van belang
kunnen zijn:
a. Begripsbepalingen
b. Rechtshandelingen en volmacht
c. Rechtsvorderingen
2. Bepalingen van goederenrechtelijk aard:
a. Verkrijging en verlies van goederen
b. Invulling van bepaalde goederenrechtelijke rechtsverhoudingen
Goederen
Goederen zijn alle actieve vermogensbestanddelen. Ze worden onderscheiden in:
- zaken (3:2): voorwerpen, planten, dieren (3:2a);
- vermogensrechten (3:6)
Iets is een vermogensrecht als het aan één van de voorwaarden voldoet:
overdraagbaarheid, verband met stoffelijk voordeel: het recht strekt ertoe
de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen of het recht is
verkregen in ruil voor verstrekt – of in het vooruitzicht gesteld – stoffelijk
voordeel.
Onderscheidingen van zaken
,Roerend zijn alle zaken die niet onroerend zijn (3:3). Onroerende zaken zijn de
grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde bepalingen
(het doet er niet toe of zij reeds wortel hebben geschoten) en de gebouwen en
werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, rechtstreeks of door vereniging
met andere gebouwen of werken. Bestanddelen van een onroerende zaak kunnen
ook onroerend zijn. Een voorbeeld is dat een gebouw bestanddeel van de grond
(onroerend) is, maar dat het gebouw op zichzelf ook onroerend is.
Bestanddelen zijn onzelfstandige zaaksdelen de opgaan in de zaak waarvan zij
deel uitmaken (3:4). Bestanddelen zijn geen zaken zoals bedoeld in 3:1. Iets is
een bestanddeel als het volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak
uitmaakt of als het zodanig is verbonden met de hoofdzaak dat het er niet van
kan worden afgescheiden zonder dat er beschadiging wordt toegebracht aan een
van de zaken. De eigenaar van een zaak is ook eigenaar van al haar
bestanddelen, op grond van natrekking (5:3).
Onderscheidingen van vermogensrechten
Volledige rechten zijn eigendom, vorderingsrechten en rechten op
voortbrengselen van de geest. Eigendom is het meest omvattende recht dat een
persoon op een zaak kan hebben (5:1). Vorderingsrechten geven op een door een
bepaalde schuldenaar te verrichten prestatie. Met rechten op voortbrengselen
van de geest wordt bijvoorbeeld auteursrecht, octrooirecht, merkenrecht en
kwekersrecht bedoeld.
Beperkte rechten is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht. Ze
kunnen worden onderscheiden in:
- gebruiksrechten (vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal)
- zekerheidsrechten (pand en hypotheek)
het recht waaruit een beperkt recht is afgeleid wordt het moederrecht genoemd.
Zakelijke rechten zijn alle rechten op zaken bijvoorbeeld het eigendomsrecht
en beperkte rechten op zaken (vruchtgebruik, pand of hypotheek op een zaak,
erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal)
Afhankelijke rechten (3:7) zijn rechten die zodanig verbonden zijn aan een
ander recht, dat het niet zonder dat andere recht kan bestaan. Een afhankelijk
recht volgt ook het recht waaraan het is verbonden. Hiermee wordt bedoeld dat
als het recht overgaat of teniet gaat, gaat van rechtswege het afhankelijke recht
ook over of teniet (3:82). Ze zijn echter niet zelfstandig overdraagbaar. Tot de
afhankelijke rechten behoren:
- pand, hypotheek, borgtocht
- mandeligheid, erfdienstbaarheid
Bijzondere goederen
, Vruchten worden onderverdeeld in natuurlijke vruchten en burgerlijke vruchten.
Natuurlijke vruchten (3:9 ld 1) zijn bijvoorbeeld appel, ei, kalf, mest etc.
Burgerlijke vruchten (3:9 lid 2)zijn bijvoorbeeld huur- of pachtpenningen.
Registergoederen zijn goederen voor de overdacht of vestiging waarvan
inschrijving noodzakelijk s in een daartoe bestemde openbare register (3:10). Dit
zijn onroerende zaken (3:89), schepen en luchtvaartuigen (8:199, 8:790, 8:1306),
aandelen in registergoed (3:96) en beperkte rechten op een registergoed (3:98).
Overige begripsbepalingen
Goede trouw (3:11) is het kennen of behoren te weten van feiten of rechten.
Te kwader trouw is als je daadwerkelijk wist of vermoedde hoe de feiten waren
of hoe het recht was.
Redelijkheid en billijkheid wordt mee bedoeld dat de regels van ongeschreven
recht die debiteur en crediteur jegens elkaar in acht hebben te nemen.
Hoofdstuk 3
Rechtshandelingen worden onderscheiden in:
1. eenzijdige rechtshandelingen:
a. eenzijdige niet-gerichte rechtshandelingen: het maken van een
testament, aanvaarding of verwerping van een nalatenschap.
b. Eenzijdige gerichte rechtshandelingen: opzegging van een huurovk,
ontslag.
2. meerzijdige rechtshandelingen: wordt tot stand gebracht door twee of
mee personen. Voorbeeld ervan is een overeenkomst.
Een rechtshandeling komt primair tot stand door een wil en verklaring art. 3:33
BW en subsidiair door een opgewekte vertrouwen als bedoeld in art. 3:35 BW. Dat
laatste speelt een rol wanneer de wil ontbreekt. Als er dus een wil is, komt men
ook niet toe aan een opgewekte vertrouwen.
Het moment waarop een rechtshandeling tot stand komt is geregeld in art. 3:37.
In lid 3 wordt de genuanceerde ontvangsttheorie beschreven: de verklaring heeft
zijn werking wanneer hij degene tot wie het gericht is heeft bereikt. Wanneer de
verklaring degene tot wie het gericht is niet of tijdig bereikt, en dit is te wijten
aan hem, dan heeft het alsnog zijn werking, omdat het dan voor risico van de
geadresseerde komt.
Wanneer een beroep op het gerechtvaardigd vertrouwen 3:35 slaagt, kan de
wederpartij geen beroep meer doen op het ontbreken van zijn wil, want dan is er
een rechtshandeling tot stand gekomen.
Hajjout
Het kan voorkomen dat, ook al slaagt het beroep op 3:35, dat het in strijd is met
de redelijkheid en billijkheid (6:2).
Westhoff/Spronsen