Een samenvatting van hoofdstuk 8 uit het boek Portaal. Deze zal je nodig hebben in het tweede semester van je eerste jaar Pabo. De samenvatting bestaat uit 5 bladzijdes, lekker kort en krachtig met de belangrijke dingen erin beschreven! :)
Goede woordenschat = betere schoolprestaties
En dit is een probleem bij kinderen die of een achterstand hebben in taal of Nederlands als tweede taal bezitten.
Kerndoel van het woordenschatonderwijs voor de basisschool:
Kerndoel 12: de leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen
onbekende woorden. Onder ‘woordenschat’ vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te
denken en te spreken.
Bij dit kerndoel gaat het erom dat kinderen:
- Een ruime receptieve en productieve woordkennis verwerven;
- Strategieën verwerven en contexten uit de tekst kunnen afleiden;
- Strategieën verwerven om de betekenis te onthouden;
- Reflecteren op hun eigen woordenschatontwikkeling.
DAT = Dagelijks Algemeen Taalgebruik (wordt gesproken thuis en op school)
CAT = Cognitieve Academische Taalvaardigheid (taal die helpt om nieuwe informatie te verwerven en te verwerken)
Woordenschat = een geheel van woorden en woordbetekenissen waarover iemand mondeling en schriftelijk kan
bezitten. Hierin wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- Receptieve of passieve woordenschat → woorden die we begrijpen;
- Productieve of actieve woordenschat → woorden die we zelf gebruiken.
(Ook creatieve woordenschat: humor, ironie, dubbelzinnigheid en beeldspraak)
Woordenschatuitbreiding: gaat niet alleen over de betekenis van het woord maar ook over de conceptuele
ontwikkeling. → een woord (zoals orkaan) dat staat voor een begrip of een concept en die je kan inzetten in een les
of een context.
Woordbewust = iemand woordbewust als hij alert is op woorden die hij niet kent en daarvan de betekenis wil weten.
Woordeigenaarschap = iemand die bewust is van zijn eigen ontwikkeling van zijn woordenschat en deze wil
vergroten.
Een woord heeft als het ware een voor- en achterkant: voorkant is de klankvorm, de achterkant is de betekenis
(=concept, en staat voor een groep woorden, welke woorden horen bij vulkaan?). Een woordvorm/ label staat voor
een bepaald begrip of concept.
Label = woordvorm
Concept = betekenis
Een woord komt bijna nooit alleen voor, alleen in een specifieke context →gebruiksaspecten
- Vormaspecten: enkelvoudige woorden (die een basisvorm hebben), samenstellingen, afleidingen (bevatten
een affix), het NL’se vervoegingssysteem en verbuigingssysteem (mooie, leukst, ons – onze)
- Betekenisaspecten: concreet VS abstract (stoel vs verdriet), letterlijk VS figuurlijk (zo sterk als een beer),
inhoudswoorden VS functiewoorden ( bouwstenen van een zin vs signaalwoorden) en dagelijkse woorden VS
school/ vaktaalwoorden (DAT vs CAT).
- Gebruiksaspecten: functie (communicatief, expressief of conceptualiseren), register (situatie gebonden
taalgebruik →formeel/ informeel) en frequentie (wordt een woord veel of weinig gebruikt?)
Idiomatisch taalgebruik: vaste gezegdes (oost west thuis best), uitdrukkingen (af en toe, met frisse tegenzin) en
colocaties (min of meer vaste woord groepen: sterkte koffie) die tot een taal behoren.
Woordenschatopbouw is gekoppeld aan kennisopbouw op school. Er wordt een bouwwerk gemaakt van concepten
en vanuit die concepten worden er weer nieuwe woorden geleerd. Beperkte kennis van woorden kunnen voor gaten
in het ‘bouwwerk’ zorgen waardoor leerlingen achterop raken met het leren van nieuwe woorden en de kennis over
een onderwerp.
, Hoe geringer de woordkennis, des te minder groeimogelijkheden er zijn.
Hoe meer woorden een kind kent, hoe meer aanknopingspunten er zijn voor verdere woordenschatuitbreiding.
Veel woorden worden geleerd aan de hand van situaties of contexten. Bijvoorbeeld: hij ging in een kano de rivier op.
Hieruit kan een kind afleiden dat een kano een soort boot is.
Bij het leren van woorden zijn er drie principes te onderscheiden:
- Labelen: het woord wordt in één context gezien (bijvoorbeeld een klok die wordt gekoppeld met de klok in
de woonkamer maar niet die in de keuken hangt)
- Categoriseren: kinderen leren het woord in meerdere contexten te plaatsen
- Netwerkopbouw: relaties met andere woorden → klokkijken, horloge, etc.
Woorden worden geleerd in samenhang met andere woorden en ze worden in een netwerk bij elkaar opgeslagen.
Woordenschat is een hecht netwerk aan woordvormen en betekenisverbindingen. Dit netwerk wordt in het
langetermijngeheugen opgeslagen en heet: mentale lexicon. Van een woord onthouden we verschillende
eigenschappen:
- Semantische informatie: wat het woord betekent;
- Fonologische informatie: hoe het woord klinkt;
- Morfologische informatie: hoe kan het woord verbogen/ vervoegd of kunnen er samenstellingen van
gemaakt worden?;
- Syntactische informatie: hoe het wordt gebruikt in de zin;
- Pragmatische informatie: in welke situaties wordt het gebruikt;
- Orthografische informatie: hoe wordt het woord geschreven.
Het leren van woorden in het Nederlands is moeilijk voor NT2 leerlingen. Maar het leren kan via twee manieren:
1. Het kind kent het woordconcept al in zijn of haar eigen taal maar nog niet in het Nederlands. Het kind hoeft
alleen nieuwe klankvormen te leren;
2. Het kind leert een nieuw woord dat nog niet is verworven in zijn of haar moedertaal, de route van het leren
van het nieuwe woord verschilt niet van het leren van een nieuw woord bij een eentalig kind.
Rond het negende jaar van een kind krijgt het een groeispurt in de woordenschat. Dit komt doordat ze het lezen
geautomatiseerd hebben en een groter wereldbeeld hebben gekregen waarvan ze veel nieuwe woorden hebben
geleerd. Niet bij elk kind is dit zo omdat de achtergrond, thuistaal en intelligentie van kinderen verschilt.
Mentale lexicon kan zicht in twee richtingen uitbreiden: het kan zich verbreden (nieuwe woorden leren en nieuwe
contexten) en het kan zich verder verdiepen: diepe woordkennis komt tot stand als leerlingen steeds meer van een
hiërarchische structuur begrijpen en er betekenisaspecten bij leren:
zie bladzijde 96 voor afbeelding
Leerkrachten moeten zich voortdurend afvragen of de leerlingen de gebruikte woorden en de achterliggende
betekenisrelaties goed genoeg kennen om de les te kunnen volgen (bij NT1 en bij NT2 leerlingen).
Woorden leren in het onderwijs kan in verschillende woordleersituaties plaatsvinden: intentioneel en incidenteel.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper NienkeAnna2. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,39. Je zit daarna nergens aan vast.