Hoofdstuk 1: Wat is psychologie?
We kunnen psychologie als volgt definiëren: Psychologie is een wetenschap waarbij het gedrag
bestudeerd wordt en waarbij die gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te
begrijpen die aan dat gedrag ten grondslag liggen.
Een van de redenen waarom psychologisch onderzoek voortdurend vooruitgang boekt, is dat men op
een steeds nauwkeurigere manier kan registreren wat er gebeurt. Dit komt gedeeltelijk door nieuwe
technieken en methoden, maar ook doordat men beter weet waarnaar hij moet kijken. Een goed
inzicht in de onzichtbare processen maakt het immers mogelijk om te voorspellen wat men onder
bepaalde omstandigheden zou moeten vaststellen.
Herman Ebbinghaus omschrijft dat van het oudste onderwerp de nieuwste wetenschap zal worden
gemaakt, namelijk psychologie. Psychologie is ook een oud onderwerp, omdat men al lang afvraagt
hoe het menselijk brein werkt.
Filosofie in het oude Griekenland: Typisch voor de benadering van Aristoteles en Plato was dat
mensen de enige wezens waren met een rede en deze rede maakte het mogelijk om de realiteit de
begrijpen op een manier die onmogelijk was voor dieren.
Plato: Volgens Plato diende een onderscheid te worden gemaakt tussen de ware onzichtbare wereld
van onveranderlijke, ideale vormen en de zichtbare, veranderlijke wereld.
- De menselijke ziel is een deel van de ware wereld rondom ons, die een onvolmaakte
afspiegeling is van de ware wereld. De menselijke ziel is een deel van de ware, ideale wereld,
zij woont tijdelijk in het lichaam en keert na de dood naar de kosmos terug. De ziel had
kennis van de ideale wereld en de mens kon tot deze kennis toegang krijgen door gebruik te
maken van de rede.
- Observatie was minder belangrijk want die had enkel toegang tot de zichtbare, continu
veranderende wereld, waarin ook dieren leefden. Bovendien namen mensen soms dingen
waar die niet echt bestonden, zoals dromen en visioenen.
- Echte kennis kwam voort uit de menselijke geest. Wiskunde was de meest geavanceerde
wijsheid die het dichtst de ideale wereld benaderde, want getallen waren onveranderlijk en
bewerkingen met getallen waren mogelijk zonder referentie naar de zichtbare wereld.
Aristoteles: Hij hechtte meer belang aan observatie, maar ook voor hem kon ware kennis niet op
observatie gebaseerd zijn. Om echte kennis te hebben diende men uit te gaan van onwrikbare
uitgangspunten. Die werden door de menselijke ziel intuïtief als zelfevident herkent. Dit herkennen
noemde Aristoteles een demonstratie.
Een nieuwe manier van denken. De overtuiging van de Grieken en de katholieke kerk dat ware kennis
gebaseerd is op nadenken, intuïtief aanvoelen en goddelijke ingevingen, lijkt spontaan te ontstaan,
want we vinden die in alle beschavingen terug. In Europa groeide in de 16 de- 17de eeuw echter een
andere vorm van kennisvergaring, die uniek is in de wereld, namelijk echter een andere vorm van
kennisvergaring, die uniek is in de wereld, namelijk de overtuiging dat ware kennis gebaseerd is op
systematische observatie en actief ingrijpen in de wereld.
De copernicaanse revolutie: Een belangrijke katalysator voor de wetenschappelijke revolutie was de
vaststelling dat de kalender niet meer bleek te kloppen. Sinds het Romeinse Rijk had men
gebruikgemaakt van de juliaanse kalender, ingevoerd door Julius Ceasar. Deze kalender liep al 11
dagen achter. Uiteindelijk werd de Juliaanse kalender vervangen door de nauwkeurigere
Gregoriaanse kalender.
1
,De wetenschapper kwam met een tekst waarin hij omschreef dat het heelal beter te begrijpen was,
wanneer de planeten om de zon heen draaide. Deze tekst werd na zijn dood pas bekend omdat hij
zijn werkgever de rooms-katholieke kerk niet voor het hoofd wilde stoten. Galileo Galilei die
onderzocht de bevindingen van Copernicus verder doormiddel van observaties, deze konden worden
gedaan door het uitvinden van de telescoop. Deze resultaten werden weer verder onderbouwd door
Isaac Newton. Het feit dat de aarde niet het centrum vormde van het heelal wordt de copernicaanse
revolutie genoemd.
Wetenschap en macht: Omdat de wetenschappelijke benadering beter aansloot bij het minder
dogmatische protestantisme, waren de ontwikkelingen groter in landen die zich grotendeels aan de
invloed van de rooms-katholieke kerk onttrokken hadden dan in de landen die de kerk trouw bleven.
Tegelijk groeide de invloed van de eerste landen, omdat de nieuwe ontdekkingen belangrijke
voordelen boden. Dit deed het prestige van de nieuwe wetenschappen groeien. Zij werden hoe
langer hoe belangrijker aan de universiteiten, een ontwikkeling die nog toenam naarmate de
Verenigde Staten van Amerika een macht wonnen, omdat dit land zwaar inzette op de ontluikende
natuurwetenschappen.
De twee culturen: Gaandeweg van de ontwikkeling vormde zich volgens Snow twee culturen,
namelijk de klassieke humanistische cultuur en de nieuwe natuurwetenschappelijke cultuur. Dit
onderscheid is nog steeds te maken tussen alfa en bètawetenschappen.
Omdat wetenschappelijk onderzoek afhing van goede observatie, begonnen de wetenschapper
vragen te stellen over de mogelijkheden en beperkingen van de menselijke waarneming. Al snel
bleek immers dat mensen niet altijd alles meteen en gedetailleerd konden waarnemen. Dit
resulteerde in de eerste natuurwetenschappelijke studies over het menselijke functioneren.
De persoonlijke fout: Er werd geconstateerd dat verschillen tussen astronomen standaard waren.
Blijkbaar had de ene persoon meer tijd nodig om informatie te verwerken dan de andere, daarom
begon men te werken met een persoonlijke fout voor sterrenkundige.
De snelheid van informatietransmissie in de zenuwen: De beperkingen van de waarneming kwamen
verder aan het licht toen de Duitse fysioloog Hermann von Helmholtz de snelheid van
zenuwimpulsen in de zenuwvezels begon te meten. Voordien dacht men dat die snelheid oneindig
groot was en dus niet te meten viel. Alle informatie was overal en altijd meteen beschikbaar. Von
Helmholtz ontwierp een methode die het mogelijk maakte om een zenuw in de poot van een kikker
te stimuleren en het signaal een eind verder op te vangen. Daardoor slaagde hij erin de snelheid van
informatieoverdracht met een grote mate van nauwkeurigheid te bepalen. Deze bleek niet oneindig
groot te zijn.
Het onderzoek van Donders: Het onderzoek van von Helmholtz werd door de Nederlandse oogarts
Fransiscus Cornelis Donders uitgebreid tot de mens. Hij vroeg zich af hoe hij de fysiologische tijd van
de mentale processen kon meten. Uiteindelijk werkte donders met drie verschillende condities. In
elke conditie werden geluiden aangeboden als stimulus. Dit waren de lettergrepen ka, ke, ki, ko en
ku. In de eerste conditie werd steeds dezelfde stimulus aangeboden en de proefpersoon moest deze
zo snel mogelijk herhalen. Dit leidde tot wat Donders een a-reactie noemde. In de tweede conditie
werden de vijf lettergrepen door elkaar aangeboden en de proefpersoon moest de lettergrepen zo
snel mogelijk herhalen. Donders noemde dit de b-reactie, een reactie waarbij zowel een discriminatie
als keuze gemaakt moest worden. In de derde conditie, ten slotte, werden de vijjf lettergrepen
opnieuw aangeboden, maar de proefpersoon diende alleen de stimulus ki te herhalen. Dit was de c-
reactie een reactie waarbij alleen een discriminatie van de stimulus gemaakt moest worden.
2
,Het onderzoek van Donders betekende het begin van de mentale chronometrie, een techniek
waarbij men de psychologische processen in informatieverwerking probeert te achterhalen door te
kijken naar de tijd die mensen nodig hebben om allerhande taken uit te voeren.
Evolutietheorie: Volgens deze theorie waren levende wezens het resultaat van een
aanpassingsproces aan veranderende omstandigheden. Binnen elke soort bestaan aangeboren
individuele verschillen, waardoor niet elke eigenschap bij elk lid van de soort in even grote mate
aanwezig is. Eigenschappen die goed aansluiten bij de omgeving zorgen ervoor dat het individu goed
gedijt en veel nakomelingen heeft. Eigenschappen die niet goed aansluiten bij de omgeving
bedreigen de overlevings- en voortplantingskansen van het individu. De struggle of life die hiermee
gepaard gaat zorgen ervoor dat dieren en planten continue veranderen onder invloed van de lokale
omgeving.
Descartes: Hij was een Franse filosoof en wiskundige die zich in Nederland gevestigd had. Hij was een
van de eersten die het eigen, onafhankelijke denken van de Griekse filosofen opnieuw op de
voorgrond plaatste, hoewel zijn denken sterk beïnvloed werd door de gangbare opvattingen. Hij ging
uit van drie principes: Dualisme, Rationalisme en Nativisme.
Dualisme: Deze term verwijst naar de overtuiging dat mensen uit twee onafhankelijke elementen
bestaan. Een lichaam en een geest. De geest heeft een vrije wil en vormt de kern van het menselijke
denken.
Rationalisme: Stelt dat ware kennis gebaseerd is op de rede, die door het toepassen van de logica
nieuwe informatie afleidt uit de bestaande.
Nativisme: Verwijst naar de overtuiging dat de mens aangeboren kennis heeft, die het uitgangspunt
vormt van alle afgeleide kennis. Opnieuw zie je hier de invloed van Plato, Aristoteles en de katholieke
kerk.
De vierde overtuiging van Descartes was nieuw en hield in dat het universum een machine vormde
die wiskundig beschreven kon worden. God had de machine gecreëerd en in werking gesteld. Het
menselijk lichaam was een onderdeel ervan en dus aan de natuurwetten onderworpen. Daardoor
kon het menselijk lichaam, in tegenstelling tot de geest, wetenschappelijk bestudeerd worden.
Empirisme in plaats van rationalisme: Volgens het empirisme wordt de inhoud van de geest niet
gevormd door aangeboren ideeën en afgeleide inzichten, maar via zintuigelijke ervaringen die met
elkaar geassocieerd worden. Een belangrijke grondlegger was John Locke. Die zijn belangrijkste werk
publiceerde kort nadat Newton in 1687 zijn meesterwerk over natuurwetten gepubliceerd had.
Volgens Locke kwam alle menselijke kennis voort uit ervaringen met externe, voelbare voorwerpen
en niet vanuit aangeboren ideeën, waarmee hij bedoelde dat hogere ordekennis tot stand kwam
door combinaties van eenvoudige ideeën. Als twee dingen tegelijk ervaren worden, dan hebben ze
veel kans om mentaal met elkaar geassocieerd te worden.
Psychologie als nieuwe wetenschap: In welke mate kon de wetenschappelijke methode toegepast
worden op andere aspecten van het menselijk functioneren? Zou de nieuwe methode tot betere
inzichten leiden? Gaandeweg raakten steeds meer onderzoekers ervan overtuigd dat dit inderdaad
zo was en dat de psychologie wetenschappelijk moest worden.
Wundt en het eerste laboratorium voor psychologie: Wilhelm Wundt was waarschijnlijk de eerste
wetenschapper die zichzelf een psycholoog noemde, hoewel hij een medische opleiding gevolgd had
en aanvankelijk vooral fysiologisch onderzoek deed. In 1879 richtte hij aan de universiteit van Leipzig
3
, het eerste laboratorium voor psychologie op. Dit wordt algemeen beschouwd als het startpunt van
de wetenschappelijke psychologie. Wundts invloed op zijn tijdgenoten was erg groot.
In 1874 publiceerde Wundt een boek dat voor het eerst de wetenschappelijke psychologie beschreef.
De titel ervan was Grundzüge de physiologischen psychologie en hierin definieerde Wundt de
wetenschappelijke psychologie als een alliantie tussen enerzijds de fysiologie die ons informeert over
de levensfenomenen die we met onze zintuigen kunnen waarnemen, en anderzijds de psychologie
waarbij de persoon van binnenuit naar zichzelf kijkt. Dit kijken naar het eigen bewustzijn van
binnenuit werd introspectie genoemd.
De taak van de fysiologische psycholoog was: om die levensprocessen te onderzoeken die het
midden hielden tussen de externe en de interne ervaringen en dus de gelijktijdige toepassing vergen
van beide observeermethoden, de externe en de interne. Deze nieuwe wetenschap begint met de
fysiologische processen en probeert aan te tonen hoe deze het domein van de interne observatie
beïnvloeden. Als men de nadruk wil leggen op de methodologische kenmerken, dan zou men onze
wetenschap de experimentele psychologie kunnen noemen, ter onderscheid van de traditionele
wetenschap van de geest, die volledig is gebaseerd op introspectie.
Wat de introsectie betreft maakte Wundt een onderscheid tussen:
1. Innere wahrnehmung
2. Experimentelle sebstbeobachtung.
Innere wahrnehmung: verwees naar de introspectie van de filosofen, waarbij men vanuit een
leunstoel nadacht over het eigen psychische functioneren.
Experimentelle Selbstbeobachtung: Verwees naar een proefopzet waarbij de proefpersoon in een
gestandaardiseerde situatie geplaatst werd, eenzelfde proef herhaaldelijk uitvoerde en diende te
reageren, met eenvoudige, kwantificeerdbare antwoorden.
Structuralisme: Dit is een stroming in de psychologie op basis van introspectie de structuur van het
bewustzijn probeerde te ontdekken.
De reden waarom Wundt traditioneel met het structuralisme vereenzelvigd werd, is dat het beeld
van hem in Amerika grotendeels bepaald werd door de psychologiehandboeken van Titchener.
Edward Titchener: Dit was een Engelsman die bij Wundt gestudeerd had en na een korte tussenstop
in Engeland naar de Cornell University in de Verenigde staten trok. Hij was de persoon die de naam
structuralisme lanceerde en dit min of meer vereenzelvigd met zijn eigen kijk erop. Deze kijk hield in
dat elk complex proces gereduceerd kon worden tot een combinatie van elementaire componenten,
die behoorden tot het gebied van de sensaties, de beelden of de gevoelens.
Sensaties: Omvatten visuele ervaringen, geluiden, geuren, smaken en tastgevoelens. Beelden waren
ervaringen van voorwerpen die niet werkelijk aanwezig waren, zoals herinneringen en gevoelens
hadden te maken met emotionele reacties, zoals liefde, geluk en jaloersheid.
Binet en de geboorte van de toegepaste psychologie: Binet is vooral bekend geworden door de
intelligentietest die hij ontwikkeld heeft. Bij deze ontwikkeling probeerde hij een aantal maten uit die
toen in zwang waren, zoals het meten van schedelomtrek. Al vlug stelde hij echter vast dat deze
resultaten niet goed overeenkwamen met het oordeel van de leerkracht. Vervolgens probeerde
Binet het op een andere manier. Hij liet de leerlingen een gedicht lezen dat ze moesten proberen te
onthouden. Na enige tijd vroeg hij de leerlingen het gedicht op te schrijven. Nu bleek er een grote
overeenkomst te zitten tussen deze resultaten en het oordeel van de leerkracht.
4