Studievragen bij Carr
Hoofdstuk 1: Education, persons and schooling
Education and persons
1. Pag. 4 onderaan : Hoe schetst Carr de relatie tussen de begrippen opvoeding (education),
mensen (human agents) en personen?
Opvoeding heeft betrekking op de inwijding van mensen in de rationele capaciteiten
(bekwaamheden), waarden en deugden die de toeschrijving van status als persoon aan hen
machtigen.
2. Wat is een ‘persoon’ en wat laat Descartes zien met het dualisme lichaam-geest? (p.5)
Een persoon is een drager van rationele en praktische capaciteiten, waarden en karaktertrekken,
welke los van het complexe netwerk van tussenpersoonlijke associaties en/of sociale instituties
op zichzelf ondoorgrondbaar/onvoorstelbaar zijn.
Dualisme: de ziel/gedachten zijn niet-fysieke wezens die losstaan van het fysieke lichaam waar
ze bij horen. Personen zijn niet hetzelfde als de biologische mensenlichamen.
3. Wat is de betekenis van ‘cultuur’ in relatie tot opvoeding (education)? (p. 6-7)
Opvoeding laat mensen kennismaken met denken, waarden en deugden, gewoonten, etc. die
horen bij een bepaalde cultuur. Opvoeding (en dus persoon zijn) is dus eigenlijk het ingeleid
worden in de waardevolle elementen van de heersende cultuur.
Education, culture and value
4. Is het mogelijk om doelen van opvoeding en onderwijs zodanig te formuleren dat iedereen het
erover eens? Waarom wel of niet? (p.8-9)
Nee, hooguit in hele vage termen. Er bestaan zoveel verschillende opvattingen, inzichten en
interesses (verschillende culturen), dat eenduidige doelen moeilijk te formuleren zijn.
The purposes of education and learning
5. Wat wordt bedoeld met het onderscheid tussen een teleologische rechtvaardiging en een
instrumentele rechtvaardiging ? (p. 11 bovenaan))
Het onderscheid is gelinkt aan het onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke waarden. Bij
intrinsiek en extrinsiek is het onderscheid te vinden in de motivatie, bij teleologisch en
instrumenteel in het doel.
Instrumentele (extrinsieke) rechtvaardiging: strikt voor persoonlijk nut, niet voor een hoger iets
dan het eigen
Teleologische (intrinsieke) rechtvaardiging: dicht bij het ding en dus de functie en het doel
daarvan zelf blijven
Education, schooling and curriculum
6. Matthew Arnold (p. 13) wordt gepresenteerd als opponent van een instrumentalistische visie
op onderwijs. Wat was Arnold’s visie en waarom is die niet-instrumentalistisch?
1
,Matthew Arnold was de grondlegger van het moderne liberale traditionalisme. Het
instrumentalisme vond dat het doel van onderwijs het uitrusten van individuen met waarden,
deugden en gevoel (moreel?) van burgerschap moest zijn. Arnold stond precies andersom betreft
het gebruik van kennis van cultureel significante studies: hij vond ze niet minder belangrijk dan
economisch, technisch (etc.) productieve vakken en vond dat ze juist de kern van educatie
moesten zijn.
7. Wat is volgens Carr het verschil tussen education en schooling, hoe verhouden die twee
begrippen zich tot elkaar? (p.15- 16)
Schooling: sociale instelling die wordt aangeboden vanuit belastinggeld. Ouders willen dat hun
kind vaardigheden leert, waardoor ze verantwoordelijke, productieve en financieel succesvolle
leden van de samenleving worden.
Education: is niet een sociale institutie of proces zoals schooling dat we voor een tijdje op een
bepaalde plek ondergaan: het is meer. Levenslange educatie of leren is logisch, leren zonder ooit
naar school te zijn geweest is ook mogelijk
Schooling tot education is als kerk tot religie.
Hoofdstuk 2: The complex character of teaching
Senses of teaching
8. Welke drie manieren om over ‘lesgeven’ te spreken onderscheidt Carr? Is dit onderscheid ook
op dezelfde manier in het Nederlands te maken?
1: lesgeven wordt min of meer als identiek met practice of education beschouwd
2: lesgeven is meer een bepaald soort rol of beroep
3: lesgeven is een activiteit waar je voor een bepaalde tijd aan kunt deelnemen
Het onderscheid is te makne, maar meestal lopen de drie manieren samen.
9. Wat is volgens Carr de rol van de inhoud (stof, vakgebied) bij lesgeven? (p.21)
Goed lesgeven is net zoveel (als niet meer) een kwestie van wat iemand heeft te zeggen als van
hoe iemand het overbrengt. Sommigen hebben veel nuttigs te vertellen in hun werken, maar niet
in hun lesgeven en inhoud is dus zeker zo belangrijk al vorm.
Teaching as activity and performance
10. Waarom noemt hij ‘lesgeven’ een normatief concept?
Lesgeven is net zo goed te onderwerpen aan een waardebepaling: goed of slecht, effectief iof niet
volgens een min of meer observeerbare standaard voor succes
11. Lesgeven wordt vaak instrumentalistisch/technisch opgevat als een vaardigheid die gericht is
op de ontwikkeling van vaardigheden (“a skill-promoting skill”). Wat bedoelt hij daarmee?
Het is een vaardigheid om vaardigheden bij anderen aan te leren. Bij leren is er sprake van een
verandering. Lesgeven is dus een activiteit die een verandering teweeg moet kunnen brengen, die
iemand iets moet leren wat hij daarvoor nog niet kon of snapte.
12. Welke twee kenmerken wijst Carr aan bij lerarenopleidingen die uitgaan van een
competentie-model?
2
, 1: benadering met het idee dat professionele expertise is terug te brengen tot een set van discrete
experimenteel test-bare gedragingen
2: meer politiek dan professioneel gemotiveerde modellen
Teaching and skill
13. Waarom noemt Carr lesgeven eerder een artistieke dan een technische vaardigheid?
Goed lesgeven kan niet alleen plaatsvinden via enkel een wetenschappelijk gegrond patroon van
een correcte pedagogische procedure, omdat skills niet geleerd worden op dezelfde manier als
wetenschappelijke technieken. Criteria voor goed onderwijzen kunnen namelijk niet
wetenschappelijk bepaald worden.
How not to conceive teaching as skill en Teaching, personality and character
14. Heeft lesgeven vooral te maken met persoonlijkheid of met karakter? Wat is het verschil
tussen die twee?
Persoonlijkheid: aangeboren, verandert zelden door invloeden van buitenaf. Het beschrijft hoe
iemand is en hoe die reageert in bepaalde situaties.
Karakter: wordt beschouwd als meer bewust gevormde eigenschappen die deels aangeleerd
kunnen worden. Het is meer een moreel of ethisch punt.
Lesgeven heeft met beide te maken, want je persoonlijkheid bepaalt je keuzes en dus je karakter.
De waarden die bij karakter horen zijn wel te veranderen, maar je kunt niet vragen om de
persoonlijkheid aan te passen.
Teaching and virtue
15. In navolging van Aristoteles oppert Carr het idee dat lesgeven vooral gezien zou moeten
worden als een morele activiteit. Wat zegt Aristoteles daarover en hoe komt Carr bij zijn stelling?
(p.32)
Aristotelis maakte onderscheid tussen phronesis (morele wijsheid) en techne (productieve
redenering). De techne is natuurlijk nodig, want skills zijn nodig om de kinderen iets aan te
leren. Maar dat is niet genoeg: ook waarden zijn nodig, leraren moeten kunnen inspelen op
situaties, aanvoelen, inschatten met de leerling en situatie in gedachten. Daarom is morele
wijsheid vooral belangrijk (vaardighheden zijn aan te leren, maar het morele heeft te maken met
je persoonlijkheid).
[Op pag. 34 staan twee vragen die misschien ook interessant zijn om even naar te kijken. De
eerste vraag gaat vooral over je eigen ervaringen, de tweede vraag legt een verbinding met het
vraagstuk of lesgeven iets is wat je kunt leren tijdens een opleiding.]
Hoofdstuk 3: The complex role of the teacher
The moral basis of profession
16. Carr noemt de domeinen ‘gezondheid’ en ‘rechtspraak/rechtvaardigheid’ als voorbeelden van
professies. Waarin onderscheiden deze professies zich van een ander beroep?
Het moet het welzijn van anderen bevorderen, waarbij basisrechten moeten worden beschermd.
3