Toetsmatrijs Medische basiskennis blok 2
A7 Ademhaling en luchtwegen
Ademhaling is noodzakelijk voor het opnemen in het bloed van zuurstof die met de lucht is ingeademd. Het
koolzuurgas dat door het bloed in de longen is afgegeven, wordt bij uitademen verwijderd.
-Neus: Ademhalingslucht kunnen we opnemen via de mond of via de neus. Neus is de beste manier. Via de neusholten
(bekleed met slijmvlies) (3 neusschelpen) wordt de ingeademde lucht verwarmd en bevochtigd door contact met het
vochtige, warme slijmvlies. In de neus bevindt zich verder reukzintuig. De neusgangen lopen recht naar achteren, naar
de neus- keelholte. De neusharen houden grove verontreinigingen van de ademhalingslucht tegen.
-Neusbijholten: de neusholte staan in verbinding met de neusbijholten (bekleed met slijmvlies): de beide
voorhoofdsholten en de beide kaakholten -> Voorhoofdsholten liggen bij de neusholten hierdoor kan vloeistof
gemakkelijk afvloeien naar de neus. De kaakholten liggen naast de neusholten.
-Keelholte en luchtpijp: via de neusholte komt de ingeademde lucht in de neus- keelholte -> mond- keelholte ->
luchtpijp. De luchtpijp wordt aan de bovenkant afgesloten tijdens het slikken. De luchtpijp splitst zich in twee takken =
de bronchiën, 1 linkerlong en 1 rechterlong, die vertakken zich. In de wanden van de luchtpijp en de grotere bronchiën
bevinden zich kraakbeenstukjes zorgen voor dat de wanden stevig zijn, waardoor ze niet samenklappen maar
openblijven. Op die manier kan de adem goed passeren. Het slijmvlies van de luchtpijp is bekleed met trilhaarepitheel,
bestaande uit cellen die elk een kleine haar dragen. Die verontreinigen de lucht, vieze lucht worden verwijderd via de
neus.
Bovenste gedeelte van de luchtpijp zijn de kraakbeenstukjes groter, ze vormen met elkaar het strottenhoofd
waarbinnen zich stembanden bevinden. De stembanden kunnen door uitgeademde lucht in trilling worden gebracht
waardoor tonen ontstaan. Door lippen, tong en gehemelte wordt de toon bepaald.
-Longen: longblaasjes: allerkleinste vertakkingen van de bronchiën eindigen allemaal in een trosjes longblaasjes. Door
de trosvorming wordt een vergroting van de oppervlak van het eigenlijke longweefsel bereikt dit zorgt voor intensief
contact tussen ingeademde lucht en het longweefsel = noodzakelijk voor een goed uitwisseling van O2 zuurstof en
koolzuur CO2. In afzonderlijke longblaasjes kan de lucht doordringen, ze hebben een dunne wand. Ze worden
omgeven door haarvaten waardoor bloed en lucht hier nauw met elkaar in contact komen.
In de haarvaten wordt de zuurstof uit de longen, uit de longblaasjes, aanwezige lucht opgenomen en gebonden aan de
rode bloedkleurstof van de rode bloedlichaampjes, terwijl het koolzuur uit het bloed wordt afgestaan aan de lucht.
Eigenlijke longweefsel bestaat uit longblaasjes.
Rechterlong bestaat uit drie kwabben. Linkerlong bestaat uit twee kwabben (minder ruimte door het hart). Beide
longen zijn omgeven door twee vliezen (pleurobladen) waartussen een zekere ruimte is. In die ruimte bevindt zich
kleine hoeveelheid vocht dat de opp. Van de vliezen glad houdt. Binnenste vlies ligt op de long zelf = vergroeid.
Buitenste ligt tegen de binnenwand van de borstkas aan.
-Mechanisme van de ademhaling: bij inademing wordt de borstkas groter. Gebeurt door spierwerking, de ribben
worden omhooggetrokken. Verder kan het middenrif, bestaat uit: bolle spier, die als een koepel in de borstholte
uitpuilt zich samentrekken, waardoor het afgeplat en naar beneden gedrukt wordt. Dit veroorzaakt vergroting van de
ruimte in de borstholte en een verkleining van de ruimte in de buikholte, buik uitzet.
Zodra de ademhalingsspieren tegen het einde van de inademing verslappen, gaan de omhooggetrokken ribben onder
invloed van de zwaartekracht naar beneden. Middenrif puilt naar bovenuit, door verslapping van de spier en druk
buikinhoud = uitademing.
Hikken = als het middenrif zich plotseling krampachtig samentrekt. = geforceerde ademhaling.
-Mechanisme ademhaling wordt bestuurd door ademhalingscentrum, een zenuwcentrum dat op de grens van de
hersenen (hersenstam) en het ruggenmerg ligt. 1Gevoelig voor koolzuurgasgehalte van het bloed. Na een uitademing
krijgt het ademhalingscentrum een prikkel, impuls voor een nieuwe inademing (geen zuurstof).2Ademhalingscentrum
wordt ook geprikkeld door verhoogde zuurstofgraad in het bloed (bv diabetisch coma, type ademhaling =
kussmaulademhaling) 3 zuurstoftekort andere prikkel voor het ademhalingscentrum, optreden bij een uitgebreide
longontsteking of bij verblijf hoog in de bergen waarbij zuurstofgehalte lager is.
A11 Nieren en urinewegen
Er ontstaan allerlei afvalstoffen die via het bloed worden afgevoerd. De nieren en urinewegen = uitscheidingsorganen.
Ze ruimen op: eindproducten van celstofwisseling, verwijderen van schadelijke afvalstoffen, afbraak van
voedingsstoffen (ureum afbraakproduct van eiwit), overtollige stoffen zout, water, geneesmiddelen.
Tot het orgaanstelsel: nieren (produceren urine), twee urineleiders (urine vanuit nieren -> blaas leiden), urineblaas
(urine wordt hier tijdelijk in opgeslagen), plasbuis (urine uit de blaas naar buiten wordt afgevoerd).
-Nieren: worden op hun plaats gehouden door vetweefsel die hen inkapselt. Bovenop liggen de bijnieren. Nierpoort
(nierhilus): hier dringt de nierslagader, die afgetakt is van de aorta, de nier binnen en verlaat de nierader.
, Nefronen = kleine urine producerende eenheden waaruit een nier is opgebouwd. Begin van een nefron wordt het
bloed gefilterd: het water uit het bloed met vrijwel alle daarin opgeloste stoffen, verlaat de bloedbaan en komt
terecht in het kapsel van bowman. Grotere delen uit het bloed, bloedlichaampjes en eiwitten, kunnen niet door de
filter. Wel kan er glucose en keukenzout door de filter. Veel water gaat via filter = lis van henle weer terug in het
bloed, samen met glucose en nodige keukenzout. = urine -> stroomt door verzamelbuisjes naar de nierbekken.
-Urineleiders: vanuit de nierbekken -> urineleiders naar de blaas. Ze leggen afstand door de blaaswand af, hierdoor
ontstaat een soort klepmechanisme waardoor het terugvloeien van urine uit de blaas wordt voorkomen.
-Urineblaas: reservoir voor de urine die via de urineleiders wordt aangevoerd. Flink gevuld tot de navel. Wand
bestaat uit slijmvlieslaag, bindweefsellaag, spierlaag. Bovenkant van de buikvlies is bedekt.
-Urinebuis: kringspier, verslapt op het moment waarop de spieren van de blaaswand zich samentrekken -> stromen.
-Urinelozing =mictie: blaas gevuld is gaan er prikkels vanuit de blaaswand via zenuwbanen naar het ruggenmerg.
Zodra er een sein komt van de hersenen, trekken de spieren van de wand zich samen, ontspant de kringspier.
-Urine: kleur kan wisselen. Bestanddelen van urine = water, afbraakproducten van eiwitten (ereum), zouten.
A14 Hormoonstelsel
Wordt gevormd door een aantal hormoonklieren, klieren met inwendige afscheiding = het afscheidingsproduct het
hormoon rechtstreeks afstaan aan het bloed. Klieren met uitwendige afscheiding = deze klieren hebben een eigen
afvoergang waarlangs ze hun product aan de omgeving afstaan: zweetklier en speekselklier. Hormonen worden via
het bloed getransporteerd naar weefsels en organen die gevoelig zijn voor deze hormonen, ze hebben een
stimulerende of remmende werking op het functioneren.
-Hypofyse: (slaap), leider, omdat ze een aantal verschillende hormonen produceert die elk het functioneren van
andere hormoonklieren beïnvloeden. 1. Hypofyseachterkwab: produceert de hormonen oxytocine en het ADH. Het
oxytocine veroorzaakt een samentrekking van glad spierweefsel, belangrijkste rol bij baring. ADH speelt een rol bij
uitscheiding van water uit de nieren. Het werkt in op de nierbuisjes, een verhoogd gehalte van dit hormoon
veroorzaakt een verminderde uitscheiding van water, belangrijke rol bij het in standhouden van de vulling van de
bloedvaten en daarmee de bloeddruk. 2. Hypofysevoorkwab: produceert een groot aantal hormonen.
Groeihormoon, stimulerende werking heeft op de celdeling en de celgroei. Maar ook een aantal hormonen die de
activiteit van andere hormoonklieren regelen; trope hormonen. Hypofyse schakel tussen de hersenen en de andere
hormoonklieren.
*TSH= thyreotroop hormoon stimuleert de schildklier tot afgifte van het schildklierhormoon = thyroxine.
*ACTH = corticotroop hormoon stimuleert de bijnierschors tot productie van hormonen = corticosteroïden.
Ook produceert de hypofyse een aantal hormonen die bepaalde klieren in de geslachtsorganen stimuleren,
follikelstimulerend hormoon FSH, luteiniserend hormoon LH, pro lactine.
*Feedbackmechanisme: het TSH stimuleert de schildklier, waardoor deze meer schildklierhormoon gaat produceren,
het schildklierhormoon heeft op zijn beurt, naast zijn specifieke werking op de stofwisseling, een remmende invloed
op de productie van TSH in de kliercellen van de hypofyse -> minder TSH geproduceerd en neemt de activiteit van de
schildklier af en dus ook de remming van de hypofyse. Uiteindelijke ontstaat er een evenwicht productie TSH en
schildklierhormoon.
-Schildklier: produceert het hormoon thyroxine -> invloed op de stofwisseling, vooral de verbranding in de cel. Meer
thyroxine veroorzaakt een verhoogde stofwisseling. Belangrijk bij kinderen: stimuleert de groei en de ontwikkeling
van het centrale zenuwstelsel. Voor de productie van thyroxine is jodium (zout) onmisbaar.
-Bijschildklieren: vier bijschildklieren, belangrijke rol bij de kalkstofwisseling in het lichaam. Bijschildklierhormoon
regelt het kalkgehalte van het bloed en de kalkstofwisseling in de botten. Vitamine D speelt hierbij belangrijke rol,
zonder kan het (stofje van het hormoon) parathormoon niet werken. Terugkoppelingsmechanisme van werking.
-Bijnieren: buitenkant van de bijnieren = bijnierschors -> maakt het bijnierschorshormoon en corticosteroïden en die
zijn van belang bij de stofwisseling voor de water- en zouthuishouding en hebben een remmende werking op
ontstekingen. Ook wordt er in de schors van zowel de man androgeen en de vrouw oestrogeen geproduceerd. Die
bepalen ook de uiterlijke kenmerken.
Binnenkant van de bijnieren = bijniermerg -> produceert het hormoon adrenaline = stresshormoon. De werking van
het hormoon vertoont verwantschap met de werking van het sympathische zenuwstelsel. Het hormoon heeft een
stimulerende werking op verschillende organen -> hierdoor gaat het hart sneller kloppen, stijgt bloeddruk, versnelt
ademhaling en worden pupillen wijder.
-Alvleesklier: functie = externe secretie: aantal enzymen produceert -> komen via een afvoerbuisje dat uitmondt bij
de papil van Vater in 12vingerige darm terecht. Interne secretie: verspreid over de pancreas liggen groepjes
bijzondere cellen als eilandjes van Langerhans bestaan uit kliercellen die het hormoon insuline produceren.
Belangrijke rol bij stofwisseling van suiker in het lichaam. Als na het eten het glucosegehalte van het bloed stijgt ->
wordt er insuline geproduceerd. Insuline bevordert de opname van glucose in de cellen, vooral de spiercellen en de