Begrippenlijst Psychopathologie.
Leerjaar 2 / Windesheim flevoland
Inhoud
Begrippenlijst Psychopathologie.............................................................................1
1. Angststoornissen.............................................................................................. 1
2. ADHD............................................................................................................... 5
3. Autisme............................................................................................................ 8
4. Hechtingsstoornissen..................................................................................... 12
5. Stemmingsstoornissen................................................................................... 18
6. ODD en CD..................................................................................................... 22
7. Extra voor de toets........................................................................................ 27
1. Angststoornissen
Internaliserende ‘lijden in stilte’ (vooral kinderen)
stoornissen
Cijfers 20 % van alle Nederlanders heeft er in zijn of haar leven last
van
10 % bij jeugdigen
5 % bij kinderen
Normale angst Is voor het kind te hanteren en heeft een nuttige
alarmfunctie. Het voor komt roekeloosheid, ondoordachte of
gevaarlijke acties.
Wanneer een Als de angst verlammend werkt en het normale dagelijks
probleem? functioneren wordt verstoord.
Wat is angst? Angst is een fysiologische reactie op uitwendig gevaar.
Drie 1) Psychologisch, cognitief: in de vorm van een gevoel
componenten van angst, vrees of zorg of in de vorm van een
van angst gedachte.
2) Motorisch: het is lichamelijk waar te nemen.
3) Fysiologisch: verhoogde hartslag, versneld ademhalen
of transpireren.
Van angst naar Vanaf kleins af aan kun je al bang voor iets zijn. Per
stoornis ontwikkelingsleeftijd liggen deze angsten anders (eerste zes
maanden bang voor hard geluiden, tussen 2 en 4 jaar bang
voor dieren en in de adolescentie bang voor oorlog of een
milieu ramp. Deze angsten zijn volkomen normaal en gaan
vanzelf weer weg. Het wordt pas gek als deze angsten
ongewoon lang blijven bestaan, dan kunnen deze ook
uitgroeien tot angststoornissen.
Gegeneraliseerd Iemand is al van jongs af aan voortdurend nerveus,
e angststoornis gespannen eb angstig. Ze zien overal gevaar in, maken zich
(GAS) of zorgen zonder aanleiding en zijn onzeker zonder reden.
piekerstoornis Kinderen kunnen zich ook over van alles en nog wat druk
, maken.
Chronische angst kan ook voor psychosomatische klachten
zorgen: hoofdpijn, buikpijn, spierpijn ect.
DSM IV criteria A) Bezorgd piekeren en buitensporig bang zijn voor en
GAS of zorg over verschillende gebeurtenissen, gedurende
piekerstoornis het grootste deel van de tijd, tenminste 6 maanden
lang.
B) Het moeilijk vinden de zorg de baas te blijven. Er is
sprake van vermijden of rituele handelingen om geen
angst te hoeven beleven.
C) De angst en zorg zijn geassocieerd met tenminste drie
van de volgende symptomen: rusteloosheid; snel
vermoeid; moeite met concentreren óf leeg gevoel in
het hoofd; prikkelbaar; gespannen spieren;
slaapstoornissen.
D) Het onderwerp van de angst heeft niets te maken met
een klinische stoornis; een paniekstoornis; sociale
fobie; obsessieve-compulsieve stoornis; separatie-
angststoornis; anorexia nervosa; hypochondrie;
posttraumatische stressstoornis.
E) De angst, zorg of lichamelijke symptomen zorgen voor
een belemmering in het dagelijks leven, sociale
relaties of het werk.
F) Er is geen direct verband met gebruik van drugs,
medicatie of met een lichamelijke ziekte.
Separatieangst, Heftige, niet bij leeftijd passende angst bij (naderende)
scheidingsangst scheiding van personen aan wie het kind gehecht is.
Uitingen van deze angst verschillen en is afhankelijk van de
leeftijd (vastklampen, schoolweigering).
DSM IV criteria: A) Geen leeftijdsadequaat angst om van huis of
separatieangst, hechtingsfiguur te zijn:
scheidingsangst • Van streek wanneer geanticipeerd wordt op het
weggaan van huis van diegene aan wie het kind
gehecht is
• Angst hechtingsfiguur te verliezen, of angst dat
hun iets kwaads zal overkomen
• Angst scheiding hechtingsfiguur (verdwalen,
gekidnapt worden)
• Door SA aanhoudende tegenzin/weigering om naar
school o.i.d. te gaan
• Angst of tegenzin om alleen thuis te zijn of niet te
zijn bij hechtingsfiguur, of zonder betekenisvolle
volwassenen in andere omgevingen te vertoeven
• tegenzin/weigering om te gaan slapen zonder
hechtingsfiguur dichtbij
• nachtmerries over separatie
• klachten/lichamelijke symptomen wanneer op
scheiding geanticipeerd wordt of die plaatsvindt
(hoofdpijn, maagklachten, misselijkheid, braken).
B) De duur van de stoornis is minimaal vier weken.
C) De stoornis treedt op voor het achttiende levensjaar.
D) De stoornis veroorzaakt klinisch duidelijk lijden in de
sociale omgang, op school of op andere belangrijke
terreinen.
, Sociale fobie, Er is sprake van irreële angst voor omgang met volwassenen
sociale en leeftijdsgenoten in alledaagse sociale interactie en
angststoornis gebeurtenissen. Er is sprake van ‘vermijdingsgedrag’,
anders is het kind ‘gewoon’ sociaal angstig.
Deze stoornis is ernstiger dan de hierna benoemde
enkelvoudige fobie. De sociale fobie wordt ook wel verward
met een gedragsstoornis omdat het gedrag schuilgaat
achter dwars en uitdagend gedrag. Cognitieve
gedragstherapie en SOVA-training goede resultaten
opleveren. Er is veel overlap met faalangst. Hét grote
verschil is dat de faalangst altijd taak gebonden is en de
sociale fobie niet.
DSM IV criteria: a) Een duidelijke en aanhoudende angst voor een of
sociale fobie, meer sociale omstandigheden waarin de persoon te
sociale maken heeft met onbekende mensen of mogelijke
angststoornis kritiek. De persoon is bang dat hij/zij zich zal
gedragen op een manier (of angstsymptomen
vertoont) die vernederend of gênant is.
b) Blootstelling aan een gevreesde sociale situatie roept
bijna altijd angst op, die vorm kan krijgen als een
situatie gebonden paniekaanval.
c) De persoon is zich ervan bewust dat de angst
overdreven of onredelijk is.
d) De persoon vermijdt de gevreesde sociale situatie of
neemt deel met intense angst of spanning.
e) De vermijding, de angstige verwachting of de
spanningen voor de gevreesde sociale situatie
belemmeren in ernstige mate de dagelijkse
handelingen, het beroepsmatig functioneren (of studie
of school), sociale activiteiten of relaties met anderen
of er bestaat een duidelijk lijden door de fobie.
f) Bij personen die jonger zijn dan achttien, duurt de
stoornis minimaal zes maanden.
g) De angst of vermijding is niet het gevolg van het
innemen van een substantie (bijvoorbeeld drugs of
geneesmiddelen) of een somatische aandoening ect.
h) Als er een somatische aandoening of een andere
psychische aandoening is gediagnosticeerd, houdt de
angst uit criterium A hiermee geen verband,
bijvoorbeeld de angst om te stotteren.
Specifieke, Overdreven angstreactie in een specifieke, objectief
enkelvoudige ongevaarlijke situatie, of alleen al de gedachte eraan;
fobie dieren, hoogtes of afgesloten ruimtes.
DSM IV criteria: a) Een duidelijke en aanhoudende angst die overdreven
specifieke, of onredelijk is en wordt veroorzaakt door de
enkelvoudige aanwezigheid of verwachting van een specifiek object
fobie of een specifieke situatie
b) Blootstelling aan een fobische prikkel veroorzaakt
vrijwel altijd een directe angstreactie. Deze kan
voorkomen in de vorm van een situatie gebonden of
door de situatie ingegeven paniekaanval.
c) De persoon ziet in dat de angst overdreven of
onredelijk is. N.B.: Bij kinderen kan dit criterium
ontbreken.