Meer dan onderwijs samenvatting
Hoofdstuk 1: De pedagogische opdracht van het onderwijs
1.1 Inleiding
Elk team en elke leerkracht heeft idealen en een beeld van een ideale basisschool. Er wordt
nagedacht over vragen zoals: hoe zorg ik ervoor dat de kinderen zich veilig voelen op school? Hoe
zorg ik ervoor dat ze goed onderwijs krijgen? Wat wil ik kinderen leren en hoe wil ik dat doen?
Een goede leraar basisonderwijs is in onze ogen een persoon die ook opvoeder en begeleider is en
die op een respectvolle manier bijdraagt aan de vorming van kinderen tot volwassenen die
zelfverantwoordelijk en zelfredzaam zijn en die op een constructieve manier lid zijn van de
samenleving. Deze idealen zijn verbonden met een bepaalde visie op opvoeding en onderwijs.
Lea Dasberg (1993) gaat ervan uit dat het onderwijs te taak heeft mensen te helpen bij
menswording, dat wil zeggen om zowel meeloper als dwarsligger te worden.
Meeloper is de betekenis van kennismaken en meelopen met de bestaande ontwikkelingen,
kennisnemen van nieuwe inzichten, vaardigheden leren om je in de samenleving goed te kunnen
redden en daaraan constructief te kunnen bijdragen. Meedoen, zouden ze tegenwoordig zeggen.
Dit vraagt om zelfdiscipline en conformisme. De school moet zorgen dat leerlingen bagage
verwerven zoals rekenen, taal, fatsoensregels enz.
Dwarsliggen in de betekenis van kritisch leren kijken naar de bestaande ontwikkelingen en nieuwe
inzichten in de huidige samenleving. Daarbij gaat het om vormen van een eigen mening, het
ontwikkelen van het vermogen anders te durven zijn. Het gaat erom dat je nee durft te zeggen
tegen de heersende opvatting in, dat je soms dwarsligger durft te zijn. Dit vraagt naast het hebben
aan kennis van zaken een zekere mate van eigenwijsheid, de gefundeerd is op een eigen visie op
mens en maatschappij. Dit betekent dat het onderwijs een leeromgeving moet realiseren die
ruimte biedt: ruimte voor verschillende opvattingen en individuele keuzes. Dit vraagt om
leerprocessen waarin kinderen leren een standpunten in te nemen, te experimenteren met
meningen en gelegenheid krijgen voor eigen onderzoek.
In de sfeer van de voorwaarden betekent dit dat het o onderwijs een leefomgeving moet realiseren
waarin kinderen zich veilig voelen, zich durven te uiten en waarin waarden en normen worden
voorgeleefd en geëxpliciteerd.
Micha de Winter (2000) houdt zich bezig met onderwijs en onderzoek op het gebied van
jeugdbeleid, jeugdzorg en maatschappelijke opvoedingsprocessen. De Winter constateert dat er
een gat in de opvoeding zit. In onze individualistische samenleving is de gemeenschap steeds
minder zichtbaar, maar mensen voelen zich minder met elkaar verbonden. Hij pleit voor beter
maatschappelijk opvoeden. Dit betekent dat de samenleving een gemeenschappelijke
verantwoordelijkheid heeft voor het grootbrengen van de nieuwe generatie. De Winter laat zich
inspireren door het werk van Perquin (1970). Hij schreef de pedagogiek is sociaal gericht of zij is
geen pedagogiek. De winter benadrukt dat de pedagogiek individueel en sociaal gericht is en dat
een eenzijdige gerichtheid op de individuele ontwikkeling van het kind het vak ondermijnt. Hij
bedoelt hiermee dat opvoeden niet alleen de individuele ontwikkeling of het individuele belang van
het kind op het oog heeft, maar dat het gaat om de verbondenheid met de samenleving en een
sociaal of gemeenschappelijk belang. Kinderen maken deel uit van een samenleving waarin zij
moeten participeren.
Het onderwijs zou ook een leer en leefomgeving moeten realiseren waarin kinderen leren om
samen te werken aan gemeenschappelijke doelen en waarin sociale verbondenheid tot stand komt.
Pedagoog Biesta vraagt zich af of we in de 21ste eeuw naar een andere onderwijscultuur moeten.
Het gaat er in het onderwijs niet om dat kinderen leren, maar dat ze iets leren, dat ze iets
waardevols leren en dat ze het van iemand leren: inhoud + doel + relatie.
De wereld verkeert in een crisis en we hebben in deze tijd moeite om ons met de wereld te
verbinden. Dit betekent voor het onderwijs: een nieuwe generatie helpen een stap in de wereld te
zetten, zich met de wereld te verbinden: de verbinding van mens en wereld. Onderwijs als
verbinding en voorbereiding.
Wereldvernietiging: met geweld
Zelfvernietiging: je niet verbinden
,Een dialoog is geen wedstrijd, er zijn geen winnaars, het is een voortdurend proces dat soms ook
lastig en frustrerend is. De taak van de leraar is om de dialoog tussen kind en wereld vorm te
geven. Dit betekent dat je weerstand van de wereld ervaart en ermee aan de slag gaat. Dan leert
een kind zich tot de hele wereld verhouden en het in de wereld uit te houden.
Tijd en aandacht, doorzetten, uithouden zijn dan belangrijke begrippen. Soms vertragen en niet
versnellen, inefficiëntie in plaats van efficiëntie, kennis en begrip in plaats van informatie. Niet
individualiseren, maar engageren, verbinden.
Het is meer dan onderwijs. Het is een zoektocht naar evenwicht tussen leren meelopen en
dwarsloggen: kinderen leren eigen keuzes maken, zich te verhouden tot de wereld, een eigen weg
te gaan en leren deel te nemen aan de samenleving met eigen waarden en normen en zo
gemeenschappelijke doelen leren na te streven, zodat sociale verbondenheid tot stand komt.
1.2 De pedagogische opdracht van de basisschool
De inrichting en keuzes van de school hebben iets te maken met wat het team belangrijk vindt in
de opvoeding van en het onderwijs aan kinderen. De keuzes zeggen iets over de pedagogische
opdracht, ook wel aangeduid met de term pedagogische kwaliteit van de school: waartoe willen wij
kinderen opvoeden?
Het woord pedagogie is samengesteld uit de woorden ‘pais’ (kind) en ‘agogiek’ (leiden). Hier raken
we twee belangrijke kwesties. De eerste heeft te maken met de vraag: waarnaartoe begeleiden we
kinderen? Doelen van opvoeding. De tweede betreft de vraag in hoeverre school verantwoordelijk
is voor de opvoeding van kinderen. In de jaren negentig van de vorige eeuw was een politieke
discussie over dit. De basisschool zou volgens sommige deskundige weer een grotere rol moeten
gaan spelen in de opvoeding, terwijl andere dit juist ontkenden.
Kinderen begeleiden bij menswording, dat wil zeggen bij het leren meelopen en dwarsliggen en bij
het leren betrokken zijn en socialer te worden. Onderwijs is dus in de eerste plaats gericht op leren
leven, leren mens te zijn.
Ouders dragen als eerste of natuurlijke opvoeders van het kind de eindverantwoordelijkheid voor
de opvoeding. De school verzorgt in opdracht van de ouders op een professionele manier dat
onderdeel van de opvoeding waarin ouders niet kunnen voorzien. Maar ook opvoedende elementen
zoals regels, mening vormen etc. hoort bij het onderwijs.
De pedagogische opdracht vormt als het ware de kern van het onderwijs, die in alle facetten tot
uiting komt. Vanuit die kern stellen we in een school vragen als: de belangrijke zaken die we
kinderen willen leren, hoe doen we dat, welke doelen hebben we als team voor ogen, hoe laten we
dat zien in de omgang met kinderen, met ouders en met elkaar?
Onder het handelen liggen pedagogische opvattingen en keuzes verborgen en daarmee verbonden
waarden. Deze kunnen onbewust of bewust een rol spelen in de manier waarop je handelt. Deze
opvattingen, keuzes en waarden geven richting aan het handelen en daarmee ook aan de
opvoeding van het onderwijs.
1.3 Mensen op weg
Wie voor onderwijs kiest, kiest voor omgaan met mensen. Hoewel mensen gauw geneigd is
daarover heen te stappen, is het van belang stil te staan bij de vraag wie de mens eigenlijk is. Veel
filosofen hebben zich hun leven lang beziggehouden met deze vraag. Filosofie is dan ook een van
de belangrijkste wetenschappen die een leraar kan helpen om vragen en antwoorden te vinden.
Opvoeding en onderwijs begeleiden kinderen op weg naar hun menswording. Het begrip geeft al
aan dat kinderen in ontwikkeling zijn: je kunt wel schetsen hoe ze vandaag zijn, maar morgen zijn
de weer anders. Onze geworteldheid in het verleden, onze verbondenheid met de collectieve
historie en onze individuele historie geven richting aan onze toekomst. Mensen leven niet in een
isolement, maar in een gemeenschap met anderen: ontwikkelingen die zich in de collectieve
geschiedenis voordoen, hebben invloed op de individuele ontwikkeling.
Voor een verdere verkenning gaan we dieper in op enkele wezenskenmerken van het mens zijn:
• Creator zijn
• Keuzevrijheid hebben
• Verantwoordelijkheid dragen
,• Betekenis geven
• Zin zoeken en zin geven
De mens heeft het vermogen om zelf nieuwe dingen te bedenken en te maken, wat essentieel is
voor de ontwikkeling en verandering van hemzelf en de wereld. In zekere zin kan de mens invloed
uitoefenen op de richting die hij in zijn leven wil gaan. Hij kan keuzes maken, zijn doelen bepalen
en daarvoor gaan. Het begrip verantwoordelijkheid is ook van toepassing op de manier waarop een
mens met zijn omgeving, natuur en de medemensen omgaat. De mens hoeft immers de gegeven
wereld niet te accepteren. Hij wordt uitgedaagd zelf deelnemer te zijn, een eigen standpunt in te
nemen, te kiezen.
Mensen handelen veelal vanuit een bedoeling. In dat geval kunnen ze motiveren waarom ze iets
doen. Kennen we iemands motieven, dan leren we hem beter kennen en zijn handelen beter te
begrijpen. We zijn voortdurend bezig met de handelingsmotieven van een ander te begrijpen of te
interpreteren. Belangrijk is ook dat mensen om kunnen gaan met dingen die niet zelf gekozen of
bedacht zijn.
Op de vraag wie is de mens, komen steeds meer antwoorden uit de neurowetenschappen. Een
invloedrijk standpunt is ingenomen door de arts, neurobioloog en hersenonderzoeker Dick Swaab.
Zo stelt hij dat heteroseksualiteit en homoseksualiteit verklaard worden door de aard van onze
hersenen, dat er eigenlijk nauwelijks sprake is van vrije keuzes van een mens, dat wij geen
hersenen hebben maar hersenen zijn. Ook kan de ziel van een mens niet onafhankelijk van de
hersenen functioneren. Door de enorme explosie aan onderzoek ontstaat het beeld dat we de mens
uiteindelijk al in zijn facetten zullen leren kennen en verklaren vanuit de processen in onze
hersenen. Deze vrij radicale neurobiologische benaderingen heeft veel reacties opgeroepen. Zo
betoogt psychiater Herman van Praag dat wij meer dan ons brein zin, wij zijn ook onze geest.
Bovendien wordt met de neurowetenschappen een pragmatische en op wetenschappelijk onderzoek
gebaseerde kijk op het functioneren van mensen en daarmee op het leren van kinderen
gepresenteerd.
Er zijn ongetwijfeld nog meer kenmerken te noemen die iets zeggen over het kind zijn van de
mens. Wij leggen samengevat nadruk op de 5 belangrijkste:
• Scheppend bezig zijn, creator
• Het maken van eigen keuzes
• Verantwoordelijk zijn voor wat je zegt en doet
• Betekenis geven aan de wereld om je heen
• Zin zoeken en geven aan je bestaan
Deze wezenskenmerken vormen een belangrijk vertrekpunt en doel in onze gedachtegang over
opvoeding en onderwijs. Opvoeding en onderwijs hebben als opdracht jonge mensen te helpen zelf
richting te zoeken en te vinden. Beide hebben tot taak een omgeving te realiseren waarin kinderen
zich optimaal kunnen ontwikkelen, in vrijheid eigen keuzes te kunnen maken en creatief kunnen
zijn, een omgeving waarin betekenissen gegeven worden en tijd en ruimte is voor zingeving, zodat
kinderen leren meeloper en dwarsligger te worden.
Nussbaum (1947-), een Amerikaanse filosofe, onderzoekt wat het goede leven inhoudt, hoe we te
werk moeten gaan om het te verkrijgen en in welk politiek systeem goede levens realistisch zijn.
Zij ontwikkelde daar, voor de zogenaamde Huma Capabilities Approach, een specifieke
mensenrecht benadering, die inmiddels grotendeels is overgenomen in de Human Development
Reports van de VN. Hierbij wordt om de welvaart of armoede van een lang te beoordelen niet
langer alleen gekeken naar de hoogte van het Bruto Nationaal product en economische groei, maar
ook naar de mogelijkheden die mensen krijgen. Nussbaum definieert 10 specifieke basis
capabilities. Haar zogenaamde benadering is gebaseerd op 3 kernideeën:
• Elk mens wordt geboren als uniek wezen met talenten en mogelijkheden.
• Ieder mens blijft echter zelf verantwoordelijk voor dit proces
• Een goede samenleving is een samenleving die iedereen in de gelegenheid stelt om zijn
capaciteiten te ontplooien.
Volgens Nussbaum kunnen de capabilities die fundamenteel zijn voor een volwaardig menselijk
bestaan, worden ondergebracht in 10 punten:
• Leven
• Lichamelijke gezondheid
, • Lichamelijke onschendbaarheid (vrijwaring van geweld en vrijheid op gebied van seksuele
bevrediging)
• Zintuigelijke waarneming, verbeeldingskracht en denken
• Gevoelens
• Praktische inzicht
• Sociale banden
• Andere biologische soorten
• Spel
• Vormgeving in eigen omgeving
Voor Nussbaum zijn emoties onmisbaar in het zoeken naar het goede leven. Emoties wijzen naar
de elementen die in ons leven kwetsbaar of breekbaar zijn. Door deze emoties te leren kennen,
ontdekken we wat belangrijk is in ons leven. Een goede leraar is zich ervan bewust en denkt
daarover na.
1.6 Over opvoeding gesproken
1.6.1 Wat is opvoeden
Elk kind is uniek en het is de taak van de opvoeder die uniciteit van elk kind tot zijn recht te laten
komen. Biesta (2015) zegt dat het er niet om gaat dat een kind zichzelf leert zien als het centrum
van de wereld, maar om zichzelf te zien in de wereld. Volwassen worden is een doorlopend proces
waarin je jezelf in de wereld leert zien, hoe je je verhoudt tot anderen, tot de natuur, cultuur en
bovennatuur. Een opvoeder helpt het kind om leren aangesproken te worden. Biesta zegt dat je als
opvoeder het kind soms moet onderbreken om dat nadenken over wenselijkheid, over gevolgen,
over effecten op een ander op gang te brengen. Korczak liet kinderen hun intenties, wensen in een
box stoppen, waarin ze 24 uur moesten blijven. Na die tijd mochten ze het eruit halen en beslissen
of ze zouden doen wat ze wilde of niet.
De manier waarop een kind ervaringen opdoet en leert, is afhankelijk aan zijn aard, zijn
ontwikkelingsniveau en zijn gevoeligheid voor de invloed die volwassenen op hem uitoefenen. Er
zijn perioden in het kinderleven waarin een al te nadrukkelijke invloed en tegenovergestelde
reactie teweegbrengt.
De opvoeder wil invloed uitoefenen. Hij heeft kennelijk bepaalde bedoelingen met het kind. Hij wil
dat het kind zich goed gedraagt of dat het leert luisteren naar anderen. Opvoeden is dus
doelbewust bezig zijn. De wijze waarop de opvoeder zijn doelen wil bereiken, kan verschillen.
In het mensbeeld van de pedagoog Langeveld (1981) valt vooral op dat hij het voor de mens
typerend vindt dat deze op opvoeding is aangewezen. Hij bedoelt daarmee dat we ons niet
volwaardig tot mens kunnen ontwikkelen als er geen sprake is van opvoeding. De opvoeding is
volgens hem een gebeuren waarin de opvoeder, de opvoedeling en alle factoren op elkaar inspelen.
Hij onderscheidt in het geheel van de opvoeding:
• Het opvoeden als het handelen dat bewust wordt verricht om een opvoedingsdoel te bereiken
• Het actief deelnemen van e opvoeding zelf aan zijn opvoeding
• De omgang
• Het milieu
Er is sprake van opvoeden, volgens Langeveld, wanneer de opvoeder bewust met haar oog op een
doel een opvoedingsmiddel hanteert. In gewone omgangssituaties wordt er niet aldoor bewust
opgevoed, maar zijn de opvoedingsmomenten in aanleg aanwezig. Langeveld waarschuwt daarbij
voor een te nadrukkelijke of opzettelijke opvoeding. De opvoeder handelt zelf bewust, maar voor
het kind moet het zo ongemerkt mogelijk zijn.
In een opvoedingssituatie is het noodzakelijk dat er sprake is van een relatie tussen opvoeder en
kind, waarbij de opvoeder vertrouwen heeft in het kind en omgekeerd. Dit vertrouwen is een
belangrijke voorwaarde voor een goede opvoedingsrelatie en is altijd tweezijdig. Gezag heeft in de
opvoeding vooral te maken met ‘elkaar iets te zeggen hebben’. Gezag heb je niet, maar je moet
het verwerven.
Met een onderzoekende houding bedoelen we dat de opvoeder open staat voor een kine en voor
wat het kind meemaakt. Hij moet nieuwsgierig zijn naar wat het kind kan, bedoelt en zegt. Een
onderzoekende houding vraagt ook gerichtheid op het verzamelen van betrouwbare gegevens die
controleerbaar zijn.