Module 6 Risico en rendement
Praktische economie VWO Bovenbouw – Zesde druk – Malmberg, ’s-Hertogenbosch
ISBN 978 94 020 0616 2
Hoofdstuk 1: Risico
1.1 Onzekerheid en risico
Er is sprake van een onzekere situatie, als er meerdere mogelijke uitkomsten zijn en de uitkomst niet
vaststaat. Mensen maken voortdurend keuzes over de manier waarop ze hun schaarse middelen
gebruiken. Al die verschillende manieren brengen onzekerheden met zich mee. iedere uitkomst van
een onzekere situatie heeft financiële gevolgen. Risico = kans op schade x schade -> verwachte
schade van een gebeurtenis. Zwarte zwanen: gebeurtenissen die heel zelden voorkomen, maar als ze
gebeuren, hebben ze een heel grote invloed (opkomst internet, 9-11, kredietcrisis 2008). Inschatten
van risico’s gaat gepaard met onzekerheid, je kunt nooit precies zeggen wat de kans op schade en de
schade is. Als een risico verkeerd wordt ingeschat, worden er verkeerde keuzes gemaakt. Om een
risico goed in te schatten is informatie nodig. Hoe meer info, hoe beter het kan worden ingeschat.
1.2 Vrijwillig en onvrijwillig risico
Er zijn twee soorten risico’s: vrijwillige risico’s neemt iemand bewust (bergbeklimmers), onvrijwillige
zijn niet te vermijden > ziekte: iedereen moet leven met dat risico, je kunt het risico wel verminderen
door gezond te eten en regelmatig te bewegen, maar het zal nooit helemaal verdwijnen.
1.3 Risicoaversie
Risicoavers: mensen die niet van risico’s houden. Verwachte opbrengst = gemiddelde opbrengst –
gemiddelde kosten. Verwachte schade: hoeveel kosten je maakt in het slechtste geval. Iemand die
risicoavers is kiest het zekere voor het onzekere: bij twee onzekere situaties met dezelfde verwachte
opbrengst kiest hij voor de situatie met het laagste risico. Als het risico van de ene situatie hoger is,
maar de verwachte opbrengst ook, dan staat het niet vast wat een risicoavers persoon zal kiezen. VB:
een risicoavers persoon zal in de finale bij Lingo alleen doorgaan als de kans op winnen in de
volgende ronde meer dan 50% is, in de praktijk valt dit hoger uit de kans moet minimaal 67% zijn.
Hoofdstuk 2: Verzekeren
2.1 Een risico verzekeren
Er is een manier om van risico’s af te komen: je verzekeren. Totaal risico = verwachte schade van een
gehele groep = kans op schade x schade x aantal mensen. Het idee van verzekeren is dat het totale
risico van tevoren door de gehele groep wordt betaald. Als iemand uit de groep dan schade oploopt,
wordt dat betaald uit het opgehaalde bedrag. Het bedrag dat iedereen betaalt: premie = waarde van
het risico = totaal risico / aantal mensen, oftewel het risico. De mogelijke schade en het risico zijn
verdwenen. De kans op schade niet. Iemand die zich niet verzekert hoeft geen premie te betalen, als
hij vervolgens geen schade oploopt maakt hij winst. Voor een risicoavers persoon weegt deze
mogelijke winst niet op tegen het bijbehorende risico. Omdat de verwachte kosten van wel en niet
verzekeren gelijk zijn, kiest een risicoavers persoon voor de optie met het laagste risico: verzekeren.
2.2 De markt van verzekeraars
Verzekeringen worden aangeboden door verzekeringsmaatschappijen: verzekeraars. Er zijn versch.
verzekeraars, die allemaal een verzekering aanbieden die in de ogen van de consument verschillend
zijn. De markt is een heterogeen oligopolie of er is sprake van monopolistische concurrentie. De
, marktvorm hangt af van het type verzekering, aantal aanbieders verschilt. Een verzekering is een
contract tussen de aanbieder, verzekeraar, vrager en verzekeringsnemer. De verzekering bepaalt wat
de verzekeraar uitbetaalt in geval van schade en hoeveel premie de verzekeringsnemer moet
betalen. Het is een contract met bepaalde geldigheidsduur. Een verzekeringsmaatschappij biedt bij
een verzekering een polis aan met bijbehorende premie. Het marktevenwicht bestaat uit de prijs per
verzekering en het aantal verzekeringen dat wordt afgesloten: {premie, aantal verzekeringen}.
TO = premie x aantal verzekeringsnemers
TK = alle uitgekeerde schades + overige kosten = verwachte schade per verzekeringsnemer x aantal
verzekeringsnemers = risico verzekeringsnemer x aantal verzekeringsnemers
Om geen verlies te lijden moet voor een verzekeraar gelden: TO ≥ TK
Premie x aantal verzekeringsnemers ≥ risico verzekeringsnemer x aantal verzekeringsnemers
Premie ≥ risico verzekeringsnemer
Maar een verzekeraar heeft ook met andere kosten te maken: mensen in dienst, kantoorruimte
huren, software om risico’s te bepalen. De premieopbrengsten moeten ook deze kosten denken:
premie > risico verzekeringsnemer.
Des te hoger de premie uitstijgt boven het risico, des te meer winst. Hoeveel winst de verzekeraar
kan maken hangt af van de marktstructuur. Bij een beperkt aantal verzekeraars is er een heterogeen
oligopolie, verzekeraars maken dan wist. De premie is hoger dan het risico + overige kosten. Als er
sprake is van vrije toetreding trekt de winst nieuwe verzekeraars aan. De concurrentie neemt toe en
premie daalt. Toetreding vindt plaats totdat alle winsten zijn weggeconcurreerd -> monopolistische
concurrentie. Geen enkele verzekeraar maakt nog wist. Premie is voldoende om de TK te dekken.
VB: een verzekeraar biedt een fietsenverzekering aan voor € 40 per polis. Het risico is €30, vaste
kosten zijn € 100 en er zijn 20 leerlingen die een verzekering afsluiten. TK = € 700, oftewel €35 p.p. hij
wil winst maken dus € 40. Het marktevenwicht is dan {aantal verzekeringen, polis} = {20, € 40}.
2.3 Averechtse selectie en moral hazard
Een verzekeraar heeft een informatieachterstand, hij kent alleen de gemiddelde kans op schade, dit
is gebaseerd op het gedrag van heel veel consumenten. Daarom kent hij alleen het gemiddelde risico.
Hij kent het risico van een individuele verzekeringsnemer niet. Bij het afsluiten is er dus een verschil
in de hoeveelheid informatie die de verzekeraar heeft over een verzekeringsnemer en wat de nemer
over zichzelf weet (in het voorbeeld van de fiets, of de leerling altijd netjes zijn fiets op slot zet) ->
informatieasymmetrie. Omdat risico’s verschillen tussen verzekeringsnemers, zal een verzekeraar
winst maken op de ene verzekeringsnemer en verlies op een andere. Bij verzekeren doe je dus aan
risicospreiding over een hele groep. Zo leidt de verzekeraar geen verlies. VB: de leerlingen die hun
fiets op slot zetten lopen een lager risico, het premie-risico: risico dat de verzekeraar loopt is positief,
de leerlingen die hun fiets niet op slot zetten lopen een hoger risico, hun premie-risico is negatief.
Premie-risico = premie – (verzekerd) risico. Negatief: het risico is groter dan de betaalde premie.
Leerlingen die hun fiets op slot zetten lopen een lager risico, maar moeten dankzij risicospreiding wel
een hogere premie betalen, zij zullen er dan eerder voor kiezen om zich niet te verzekeren.
Leerlingen die hun fiets niet op slot zetten zullen zich juist wel laten verzekeren, hun risico is hoger
dan de premie. Zo ontstaat er averechtse selectie: alleen mensen die van zichzelf weten dat ze een
groot risico lopen sluiten een verzekering af. Het gemiddelde risico waarmee de verzekeraar rekening
hield is te laag, de premie dus ook. Om het verhoogde risico op te vangen, moet de premie stijgen.
Mensen die verzekerd zijn hebben de neiging om zich roekelozer te gedragen: moral hazard (moreel
wangedrag). Want als ze schade oplopen, hoeven ze die niet te betalen, dit verhoogt de kans op
schade en dus ook het risico. De verzekeraar maakt sneller verlies. Waardoor hij de premie verhoogt.