Observeren, registreren,
rapporteren en interpreteren-
Petra de Bil
Hannah Hubers & Marijn Stemerdink
Hfst. 1 Observeren
1.1 INLEIDING EN DEFINITIE
Voor de term observeren bestaan verschillende definities. In het woordenboek
wordt het observeren beperkt tot 'gadeslaan, waarnemen'. Waarnemen is een
continu proces: we nemen voortdurend waar met behulp van onze zintuigen. In
het beroepspraktijk gebeurt dit waarnemen echter bewust en doelgericht. Ook
wordt er wat toegevoegd aan deze waarnemingen: er worden verbanden gelegd
en conclusies getrokken. Kortom: er wordt geïnterpreteerd. Om dit te kunnen en
te mogen doen, zul je hierover verantwoording moeten afleggen. Jouw proces van
waarnemen tot concluderen zal inzichtelijk moeten worden gemaakt. De
volgende definitie van observeren wordt gebruikt:
Observeren is bewust en doelgericht waarnemen.
Bewust observeren heeft te maken met het bewust gebruikmaken van je
zintuigen. Je bent je daarbij ook bewust van de beperkingen van deze zintuigen
en van de invloed van je eigen persoon.
1.2 TERMINOLOGIE ROND OBSERVATIES
Je zult altijd moeten aangeven over welk soort observatie je praat:
Gedragsobservatie
Observator en observant
Niet-systematische observatie In de beroepspraktijk spreken we van
dagelijkse observaties als we het hebben over al die gedragingen en
gebeurtenissen die we tijdens het werk zien. Deze dagelijkse observaties
zijn niet-systematisch. Bij dagelijkse observaties is er niets speciaals
afgesproken over waarop gelet gaat worden en er zijn geen
observatieformulieren gemaakt. Er zijn geen observatiedoelen of
observatievragen geformuleerd.
Bij dagelijkse observaties staat de beleving van de observator centraal en
daarmee is deze observatie tamelijk subjectief. Of de waarneming ook
feitelijk waar is, weet je niet. Toch vallen deze observaties onder de
genoemde definitie van observeren, omdat het in de beroepspraktijk is en
, je de observatiezult bespreken met je collega's. Misschien dat er na
overleg besloten wordt tot een systematische observatie, waarbij er wel
een observatiedoel wordt geformuleerd.
Systematische observatie Systematische observatie is bewust en
doelgericht waarnemen, waarbij duidelijk is gemaakt wie er geobserveerd
gaat worden, waarom, wanneer, hoelang en op welke gedragingen gelet
gaat worden. Er is een observatiedoel, er zijn observatievragen
geformuleerd, er is bepaald op welke manier er geobserveerd gaat worden
en welke observatieformulieren gebruikt worden. Deze gegevens worden
vervolgens in een bepaald systeem gezet waarbij er geturfd of gemeten
kan worden.
Participerende observatie De meeste observaties zijn participerend:
dat wil zeggen dat de observator deelneemt aan de situatie die hij
observeert. Dit deelnemen kan verschillende vormen aannemen; een
leerkracht observeert en kind in de klas terwijl hij zelf niet dezelfde
activiteit doet als deze leerling, maar zich wel in dezelfde situatie (de klas)
bevindt. Een pedagogisch medewerker observeert het spelgedrag van
kinderen in een kinderdagverblijf of behandeltehuis, terwijl hij zelf
meedoet aan deze spelletjes. Het zal duidelijk zijn dat de observator in het
laatste geval invloed kan uitoefenen op de gedragingen van de kinderen
die hij observeert. Dit is tegelijkertijd een beperking van participerende
observatie waarbij je ook zelf actief meedoet aan de geobserveerde
activiteiten. Bij participerende observatie kan de onderzoekersrol
(observatierol) verhuld of niet-verhuld zijn. Bij een verhulde
onderzoekersrol weten de leerlingen of cliënten niet dat de observator
gericht aan het observeren is. Bij een niet-verhulde onderzoekersrol
weten de leerlingen of cliënten wel dat de observator gericht aan het
observeren is.
Niet-participerende observatie Bij niet-participerende observatie
neemt de observator zelf niet deel aan de situatie die hij observeert. Dit is
het geval als een observator via een filmopname observeert of als een
observator van een afstand een situatie observeert waarbij de observanten
niet weten dat hij observeert. Bij een niet-participerende observatie is de
observatorrol dus meestal verhuld.
Zelfobservatie Bij zelfobservatie vallen de persoon van de observator
en de observant samen. Zoals iedere observator enige afstand tot de te
observeren objecten moeten nemen om goed te kunnen waarnemen, zul je
bij zelfobservatie in staat moeten zijn om jezelf van een afstand te
bekijken. Dit wordt ook wel een helikopterview genoemd. Als hulpverlener
zul je je eigen handelen en je eigen gedrag regelmatig onder de loep
nemen. Daarnaast wordt zelfobservatie gebruikt door leerlingen of cliënten
te vragen naar bepaalde gedragingen, gedachten of gevoelens van
zichzelf. Zelfobservatie heeft ook een beperking, want je zult moeten
afgaan op het oordeel van de leerling of cliënt zelf en op zijn vermogen tot
zelfreflectie.
1.3 DOELSTELLING VAN DE OBSERVATIE
,Wanneer je een groep studenten zonder concrete doelstelling een situatie laat
observeren, zul je zeer uiteenlopende resultaten zien.
Observeren is bewust en doelgericht waarnemen, dit doelgerichte zal dus
omschreven moeten zijn. Je stelt jezelf daarbij achtereenvolgens de volgende
vragen:
A. Wat is het doel van de observatie?
Het doel moet van tevoren voor iedere observator duidelijk zijn. Duidelijk
betekent hier ook eenduidig: voor slechts één uitleg vatbaar. Er is daarbij een
verschil tussen een doelstelling van de observatie en een doelstelling in de
observatie.
Het doel in de observatie wordt ook wel omschreven als de observatievraag of
de onderzoeksvraag.
Mogelijke doelstellingen van observaties zijn:
- Nagaan of een leerling genoeg kenmerken van ADHD vertoont om een specialist
te raadplegen.
- Nagaan of er sprake is van sociale uitsluiting in een brugklas.
De doelstelling van een observatie is dus nog geen vraag. Vragen worden pas
geformuleerd bij het doel in de observatie.
B. Wat zijn de observatievragen?
Het doel in de observatie is een observatievraag. Een concrete observatievraag is
ook weer eenduidig en eindigt met een vraagteken. Meestal is een
observatievraag om te zetten in een aantal vragen, ook wel deelvragen
genoemd. Je hebt dan een centrale observatievraag, en deze centrale
observatievraag rafel je uiteen in deelvragen. Elke deelvraag geeft voor een deel
antwoord op de centrale observatievraag. Wanneer je het observeren gebruikt als
dataverzamelingsmethode in een onderzoek, noem je de observatievraag een
onderzoeksvraag.
C. Wat is het te observeren kenmerk?
Het kenmerk dat je gaat observeren, staat altijd in de observatievraag. Soms zijn
er meerdere kenmerken die geobserveerd worden. Soms is een te observeren
kenmerk erg groot. Je splitst dat dan eerst op in dimensies.
D. Welke gedragingen worden geobserveerd?
De te observeren dimensies ga je vervolgens uiteenzetten in concrete
gedragingen. Dit proces heet operationaliseren. Dit is altijd lastiger dan het
lijkt, maar wel heel belangrijk. Vaak worden interpretaties en belevingen ook als
gedragingen gezien. Elk gedrag zal uiteengerafeld moeten worden tot zichtbare
en meetbare gedragingen.
Er zijn altijd minder concrete gedragingen dan we denken. De meeste
gedragingen zijn niet concreet, eenduidig en meetbaar genoeg.
E. Is er een nulmeting?
,Zodra je wilt nagaan of er veranderingen zijn in gedrag zul je moeten weten wat
de beginsituatie was. Deze beginsituatie wordt ook wel nutmeting genoemd.
Deze nulmeting is echter vaak niet meer mogelijk. Er zijn de leerkracht of
hulpverlener al bepaalde gedragingen opgevallen die hij systematisch wil gaan
observeren, maar de beginsituatie is niet meer meetbaar in kaart te brengen. Dit
probleem geeft meteen aan waarom het goed is om vaker standaard gebruik te
maken van systematische observaties.
Aan het standaard bijhouden van allerlei gegevens kleven echter allerlei
praktische bezwaren. Er wordt al zo veel genoteerd, omschreven en in rapporten
opgesteld, dat veel leerkrachten en hulpverleners het gevoel hebben te veel tijd
kwijt te zijn met deze administratieve taken. Als er geen nulmeting bekend is, kun
je proberen deze alsnog vast te stellen.
F. Hoe brengen we de observatie in kaart?
Om te voorkomen dat iedereen op eigen wijze observaties gaat vastleggen, is het
goed om hier een formulier voor te gebruiken. Er zijn bestaande registratie- en
observatiesystemen, maar vaak zul je er zelf een moeten ontwerpen vanwege
het specifieke karakter van een observatie. De concrete gedragingen die uit de
vraagstelling voortvloeien, worden op zo'n formulier gezet. Voor iedere
observator moet duidelijk zijn hoe de gedragingen in kaart worden gebracht,
bijvoorbeeld door turven.
G. Welke taal gebruiken we?
Naast eenduidigheid van doelstelling, observatievragen en concrete gedragingen
is ook eenduidigheid van taal belangrijk. Iedereen kent immers aan woorden een
eigen betekenis en gevoelswaarde toe. Als het gaat om frequentie zijn woorden
als soms, weinig en vaak verschillend te interpreteren. Spreek af wat deze
woorden voor jullie betekenen en zet deze betekenis onder aan het
observatieformulier. Als het gaat om intensiteit zijn woorden als erg, ernstig en
zorgelijk ook multi-interpretabel. Gebruik deze woorden niet, of zet deze woorden
om in concrete gedragingen die je kunt tellen per minuut of in absolute aantallen.
Hfst. 2 Waarnemen
2.2 Waarnemen via de zintuigen
Mensen nemen waar door vijf zintuigen:
- gezichtsvermogen -zien
- gehoor - horen
- tastzin - voelen
- reukvermogen - ruiken
- smaak - proeven
, Een waarneming begint met een stimulus: een voorwerp of gebeurtenis uit de wereld om
ons heen (ook wel prikkel genoemd)
om die prikkel te kunnen waarnemen, moet er aandacht op gevestigd worden. Er moet
een gevoeligheid zijn. Dit hangt ook voor een deel samen met aandacht. Want de
persoonlijke werking v.d. zintuigen is per persoon verschillend.
Het kan zijn dat je in een situatie iets anders selecteert dan de ander waarmee je samen
bent. Bijv. jij hebt een blauwe fiets gekocht, en let daarom extra op de blauwe fietsen die je
om je heen ziet. Degene waarmee je samen bent, werkt bijv. met mensen met Syndroom van
Down. En let weer meer op de personen die op die fiets fietsen. beiden neem je de
situatie waar, maar je selecteert die situatie ook.
Zo zijn er ook mensen die veel tegelijk kunnen waarnemen, terwijl sommigen daarentegen
haast doof of blind lijken te zijn.
Voordat er een prikkel waargenomen kan worden, moet er een drempelwaarde
overschreden zijn + er moet aandacht zijn.
bepaalde hoge tonen kunnen mensen niet horen
ook zijn er verschillen in aandacht; de een ruikt vooral meer, de ander ziet weer veel.
professionals moeten oefenen om zo bewust mogelijk waar te nemen en weten hoe hij
zijn drempelwaarden kan beïnvloeden.
Zien
Prikkels die we kunnen zien, stralen licht uit.
oog heeft een lens, die de lichtstralen zo verbuigt dat er een beeld wordt geprojecteerd op
het netvlies.
vanuit netvlies gaat er signaal naar hersenen, waardoor we het beeld kunnen zien.
Dat we iets kunnen herkennen, zoals dat een stoel een stoel is, komt omdat we dit in ons
geheugen hebben opgeslagen.
alle stimuli die bekend is wordt herkend en benoemd (in onszelf)
naar onbekende stimuli wordt langer gekeken, totdat het gecategoriseerd is.
Bekende prikkels worden minder bewust waargenomen.
Bijv. als een leerling iedere ochtend druk de klas binnenkomt, reageer je daar steeds minder
op. Maar als diezelfde leerling een keer rustiger is, zal dit je snel opvallen.