Leerdoelen 4 – verbintenissenrecht
Wat zijn de vereisten voor het met succes vorderen van schadevergoeding op grond van
wanprestatie?
Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de
schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden
toegerekend, art. 6:74 lid 1 BW.
Een schuldeiser, die de hem verschuldigde prestatie niet ontvangt, heeft meerdere mogelijkheden:
- Vordering van nakoming, vaak in combinatie met schadevergoeding voor de geleden schade.
- Vervangende schadevergoeding
- Eigen prestatie opschorten
- Ontbinding van de overeenkomst.
Wanprestatie wordt gebruikt voor de toerekenbare, overmacht voor de niet-toerekenbare
tekortkoming.
Vereisten voor aanvullende en voor vervangende schadevergoeding (6:74 lid 1):
1. Tekortkoming in de nakoming v/d verbintenis . Hierin ligt ook het vereiste van lid 2
besloten, dat – behalve bij blijvende onmogelijkheid – de debiteur in verzuim moet zijn.
2. Toerekenbaarheid v/d tekortkoming aan de debiteur . De bewijslast rust op de debiteur: hij
moet bewijzen dat de tekortkoming hem niet toerekenbaar is.
3. Schade.
4. Causaal verband tussen tekortkoming en schade . Voor de vestiging van aansprakelijkheid
is condicio sine qua non-verband voldoende. De omvang v/d
schadevergoedingsverbintenis wordt nader bepaald door de causaliteitseis van 6:98.
Niet-nakoming (begrip): het omvat in ieder geval, waarin de schuldeiser de hem verschuldigde
prestatie niet ontvangt, zowel wanneer dit wel aan de schuldenaar kan worden toegerekend als
wanneer dit niet het geval is.
Tekortkoming (1): tekortkomen omvat alle gevallen, waarin de prestatie achterblijft bij hetgeen de
verbintenis vergt. Dit impliceert dat de verbintenis opeisbaar is. Dit begrip is beperkter dan niet-
nakomen, maar ruimer dan verzuim. Want verzuim heeft slechts betrekking op toerekenbare
vertragingssituaties, terwijl tekortkomen ook de onmogelijkheid van de prestatie omvat en mede
overmacht. Tekortkomen bestaat uit 4 elementen:
1. De verbintenis is opeisbaar. Dus de schuldenaar is reeds tot presteren verplicht en de
schuldeiser heeft recht op nakoming.
2. De prestatie blijft uit of geschiedt ondeugdelijk . Om te beoordelen wanneer de prestatie is
uitgebleven of ondeugdelijk is, dient de inhoud van de verbintenis te worden vastgesteld aan
de hand van art. 3:33 jo. 6:2 BW. Resultaatverbintenissen zijn verbintenissen waarbij sprake
is van een tekortkoming wanneer een bepaald resultaat niet wordt bereikt.
Inspanningsverbintenissen zijn verbintenissen waarbij een tekortkoming bestaat als de
schuldenaar niet voldoende zorg heeft betracht en niet voldoende heeft ingespannen om het
resultaat te bereiken.
3. Het uitblijven van de prestatie mag niet worden gerechtvaardigd door een
opschortingsbevoegdheid.
4. Sprake van een tekortkoming vanaf het moment waarop verzuim is ingetreden. Verzuim
nodig voor gevallen waarin nakoming nog mogelijk is.
1
,Bij blijvende onmogelijkheid treedt de tekortkoming meteen in op het moment van de
onmogelijkheid. Hierbij is niet van belang of sprake is van wanprestatie of van overmacht.
Echter voor gevallen van vertraging (die tot het verzuim van de schuldenaar kunnen leiden) zijn er 2
opvattingen omtrent de vraag op welk moment van een tekortkoming kan worden gesproken.
1. Wanneer er sprake is van verzuim van de schuldenaar, zodat het moment van het intreden
van het verzuim en het moment van het ontstaan van een tekortkoming samenvallen. (enge
leer)
2. Wanneer duidelijk is dat de schuldenaar niet aan zijn verplichtingen voldoet, dus zonder de
eis van verzuim. (ruime leer)
Verzuim (hoort bij 1e vereiste): verzuim heeft betrekking op nauwkeurig afgebakende gevallen
van toerekenbare niet tijdige nakoming. De wet spreekt dan van vertraging. Niet iedere vertraging is
verzuim, maar alleen die vertraging die voldoet aan de daarvoor gestelde vereisten. Art. 6:81 BW:
1. Er is een opeisbare verbintenis.
2. De schuldenaar presteert niet of ondeugdelijk.
3. De prestatie is niet blijvend onmogelijk. Er is derhalve sprake van een vertraging in de
nakoming.
4. Toerekenbaar aan de schuldenaar.
5. Er is voldaan aan art. 6:82 en 6:83. De schuldeiser moet een ingebrekestelling sturen en de
daarin gestelde termijn moet zijn verlopen, of er is sprake van een uitzondering op het
vereiste van de ingebrekestelling.
Absolute onmogelijkheid: wanneer het uitgesloten is dat nog zal kunnen worden nagekomen. Denk
aan dat een bepaalde zaak is tenietgegaan of wanneer een prestatie alleen zin heeft voor een
bepaald tijdstip.
Relatieve onmogelijkheid: wanneer de prestatie wilswaar niet in absolute zin onmogelijk is, maar het
verrichten ervan op overwegende bezwaren sluit omdat er sprake is van een praktische, dan wel een
morele of juridische/wettelijke belemmering.
Een verhindering wordt als praktische onmogelijkheid aangemerkt, indien nakoming zo
onwaarschijnlijk is, of dusdanig buitenproportionele offers vraagt van de schuldenaar, dat
het onredelijk is nakoming te verlangen. De omstandigheden van het geval zijn dus bepalend.
Dit is bezien vanuit de schuldenaar. Men kan haar echter ook bekijken vanuit het standpunt
van de schuldeiser in die zin, dat van hem niet gevergd kan worden dat hij nog langer wacht
op een deugdelijk presteren.
Van morele onmogelijkheid is sprake, wanner zich zodanige gevaren voor de gezondheid,
het leven of de vrijheid van de schuldenaar of van zijn hulppersonen kunnen voordoen, dat
nakoming niet kan worden gevergd. Dit is een specifieke vorm van praktische
onmogelijkheid.
Een overheidsmaatregel die de prestatie verbiedt, leidt tot juridische onmogelijkheid.
Wanneer een prestatie hetzij in absolute hetzij in relatieve zin onmogelijk is geworden, kan de
schuldeiser geen nakoming meer eisen. Wel vorderen van schadevergoeding. De oorspronkelijke
verbintenis wordt omgezet in een verbintenis tot schadevergoeding. van rechtswege.
In de parlementaire geschiedenis wordt als geval van blijvende onmogelijkheid wordt genoemd de
situatie, waarin de schuldeiser een prestatie waaraan een blijvende tekortkoming kleeft, definitief
afwijst. De schuldeiser kan wanneer hij genoegen wil nemen met de gebrekkige prestatie, deze
accepteren, maar hij behoeft dit niet te doen. Hij heeft immers recht op een volledig deugdelijke
prestatie.
2
, De (on)mogelijkheid van de prestatie is bovendien voor de schuldeiser ook van belang in het kader
van een beroep op het algemene opschortingsrecht en voor het vorderen van schadevergoeding dan
wel ontbinding.
- De schuldeiser, die tevens schuldenaar is van zijn tegenpartij, kan volgens de algemene
regeling zijn eigen prestatie niet opschorten wanneer de tegenprestatie definitief onmogelijk
is geworden (art. 6:54 sub b). Wel is opschorting bij blijvende onmogelijkheid mogelijk,
indien de beide overeenkomsten voortvloeien uit een wederkerige overeenkomst (art.
6:264), omdat dan de opschorting als opstap gebruikt kan worden voor de ontbinding die
een eind maakt aan de wederzijdse verplichtingen.
- In een geval van onmogelijkheid van nakoming, is het sturen van een ingebrekestelling
zinloos schadevergoeding vorderen wanneer de niet-nakoming aan de schuldenaar kan
worden toegerekend (art. 6:74 lid 2 BW). Bij onmogelijkheid van de prestatie is ontbinding
mogelijk (art. 6:265 lid 2 BW).
Tijdelijke onmogelijkheid van de prestatie levert vertraging in de nakoming op. Duurt deze vertraging
te lang of is het onzeker wanneer weer gepresteerd kan worden, dan zul tussen partijen de tijdelijke
onmogelijkheid kunnen gelden als blijvende onmogelijkheid met alle gevolgen van dien.
Mogelijkheden van schuldeiser bij tijdelijke onmogelijkheid:
- Nakoming vorderen voor het geval de prestatie weer mogelijk is (3:296). Ook kan hij
schadevergoeding vorderen (bij toerekening, art. 6:74 lid 2) wel ingebrekestelling vereist,
maar hier volstaat ex art. 6:82 lid 2 een bijzonder soort ingebrekestelling, namelijk een
schriftelijke mededeling zonder aanmaning en termijn. Dit betekent dat de ingebrekestelling
het karakter van een aansprakelijkstelling heeft, zodat de schuldeiser meteen
schadevergoeding kan eisen.
- Ontbinden (art. 6:265 lid 2).
- Eigen prestatie opschorten.
Verzuim is een gekwalificeerde vorm van te laat presteren. Te laat nakomen gaat pas over in verzuim,
wanneer aan de vereisten zijn voldaan in art. 6:81 e.v. BW.
- Het uitblijven van de prestatie, opeisbaarheid en het-nog-mogelijk-zijn zijn,
toerekenbaarheid en ingebrekestelling zijn de elementen van verzuim.
De eis van een aanmaning d.m.v. een ingebrekestelling geldt niet altijd, uitzonderingen:
- Het gaat om gevallen waarin slechts een ingebrekestelling zonder aanmaning is vereist. De
ingebrekestelling is een aansprakelijkstelling. Zie art. 6:82 lid 2.
- Soms is geen ingebrekestelling vereist, zie art. 6:83 BW.
Verzuim na een ingebrekestelling met aanmaning
In beginsel is voor het intreden van verzuim een ingebrekestelling (schriftelijk) met een aanmaning
vereist (art. 6:82 lid 1). De schuldenaar krijgt nog een kans om zijn prestatie te verrichten voordat hij
geconfronteerd wordt met een schadevergoeding. De schuldeiser kan ook al vast aangeven welke
maatregel hij zal nemen. De ingebrekestelling heeft constitutieve werking de ingebrekestelling
doet het verzuim intreden. Inhoudelijke eisen:
a. Het moet duidelijk zijn dat nakoming geëist wordt en dat niet enkel wordt aangespoord.
b. Tevens moet duidelijk zijn wat gevorderd wordt en wat de grondslag van die vordering is.
c. De ingebrekestelling moet een duidelijke termijn bevatten. Een redelijke termijn.
Verzuim na een ingebrekestelling zonder aanmaning
In enkele gevallen kan de schuldeiser met een ingebrekestelling zonder aanmaning volstaan om de
schuldenaar in verzuim te doen geraken. Dit zijn gevallen wanneer een aanmaning geen zin heeft. Zie
art. 6:82 lid 2.
3