UITWERKINGEN HOORCOLLEGES IOPV
~ Inclusief Onderwijs en Passende Zorg in de context van toenemende diversiteit ~
In dit document zijn de 6 hoorcolleges uitgewerkt die je moet leren voor het tentamen van
Inclusief Onderwijs en Passende Zorg. Deze cursus wordt gegeven aan de Universiteit
Utrecht, Pedagogische Wetenschappen, Jaar 3, Blok 1, maar kan ook als bijvak gevolgd wor-
den.
INHOUD
HOORCOLLEGE 1 Introductie en conceptuele oriëntatie ..................................................... 1
HOORCOLLEGE 2 Gedrags- en leerproblemen en handelingsgerichte diagnostiek ............. 7
HOORCOLLEGE 3 Passende zorg voor kinderen met een verstandelijke en meervoudige
beperking .............................................................................................................................14
HOORCOLLEGE 4 Passend onderwijs en passende zorg voor kinderen met taalproblemen
en/of begrijpend leesproblemen ...........................................................................................18
HOORCOLLEGE 5 Internationale vergelijking van onderwijs- en zorgsystemen ..................24
HOORCOLLEGE 6 Onderwijsachterstand en pedagogische engineering: een alternatieve
benadering van interventiemogelijkheden.............................................................................32
HOORCOLLEGE 1 Introductie en conceptuele oriëntatie
Het doel van deze cursus is om een kritische beschouwing te geven op de manier waarop er
in Nederland omgegaan wordt met specifieke onderwijs- en zorgbehoeften, en wat dit betekent
voor de rol van orthopedagoog of gedragsdeskundige. Hierbij wordt er ingegaan op verschil-
lende categorieën kinderen bij wie het leerpotentieel beperkt is, namelijk:
- Kinderen met leer- en gedragsproblemen of -stoornissen.
- Kinderen met een onderwijsachterstand.
- Kinderen met taal(ontwikkelings)problemen.
- Kinderen met lichamelijke en/of verstandelijke beperkingen.
Het Nederlandse onderwijssysteem
Het Nederlandse onderwijs- en zorgstelsel is onderverdeeld in het reguliere onderwijs, speci-
aal basisonderwijs en speciaal (voortgezet) onderwijs.
- Speciaal basisonderwijs is voor leerlingen die in het reguliere onderwijs niet optimaal
kunnen ontwikkelen (lichte problematiek). Dit is een tussenvorm tussen regulier en speci-
aal onderwijs en is bedoeld voor kinderen met milde problematiek die niet helemaal in het
reguliere onderwijs passen. Pas bij zware problematiek gaan kinderen naar speciaal on-
derwijs.
- Speciaal (voortgezet) onderwijs is voor leerlingen met een lichamelijke, zintuigelijke of
verstandelijke beperking en leerlingen met psychische problemen of gedragsproblemen
(ernstigere problematiek). Het speciale onderwijs is onderverdeeld in vier clusters:
1. Blinde of slechtziende leerlingen.
2. Dove of slechthorende leerlingen, of leerlingen met een spraak-taalstoornis.
3. Motorisch en/of verstandelijke beperkte kinderen en langdurig zieke kinderen.
4. Kinderen met gedragsstoornissen en/of psychiatrische problematiek.
Tot slot zijn er reboundvoorzieningen voor vroegtijdig schoolverlaters om te voorkomen dat zij
thuis komen te zitten.
1
,De clusterverdeling in het speciaal onderwijs is gebaseerd door het idee dat kinderen geken-
merkt worden door één specifieke beperking. Het is echter de vraag of dit wel recht doet aan
de kinderen. Kinderen in cluster 3 en 4 zijn vaak kinderen met meerdere stoornissen of pro-
blemen. Ook verstandelijk beperkte kinderen hebben vaak gedragsproblemen. We spreken in
dat geval van comorbiditeit = het tegelijkertijd voorkomen van meerdere problemen.
De afgelopen 30 jaar is er een enorme groei geweest in cluster 3 en 4 van het speciaal onder-
wijs. Tussen 1995 en 2003 is het aantal leerlingen in cluster 4 verdubbeld. Deze groei heeft
ervoor gezorgd dat er beleid is gezet op onderwijs om ervoor te zorgen dat niet iedereen naar
speciaal onderwijs gaat. Dat is namelijk enerzijds niet goed voor alle leerlingen, maar ander-
zijds is speciaal onderwijs heel duur (kostenoverwegingen).
Vanaf de jaren ’90 is er daarom veel gedaan om ervoor te zorgen dat er minder kinderen naar
speciaal onderwijs gaan. Zo kwamen er programma’s zoals ‘Weer samen naar school’ en werd
de Leerling Gebonden Financiering (LGF; het ‘rugzakje’) ingevoerd. De LGF is een extra
budget voor kinderen met een beperking of handicap binnen het reguliere onderwijs. Dit geld
werd toebedeeld aan de school waar dit kind onderwijs kreeg, zodat dit gebruikt kon worden
voor lesmateriaal, leermiddelen of extra begeleidingsuren. Ondanks de LGF nam de groei van
speciaal onderwijs echter nog steeds toe.
Het onderwijssysteem was in deze periode al erg verkokerd door de clusterverdeling in het
speciaal onderwijs. De clusters waren aparte structuren die weinig met elkaar te maken had-
den. Elke cluster had een eigen organisatiestructuur met regels, procedures en ingewikkelde
relaties (bureaucratie). Dit zorgde ervoor dat kinderen moeilijk te plaatsen waren als er sprake
was van bijv. comorbiditeit (verstandelijke beperking met gedragsproblemen → cluster 3 én
4). Om in een cluster terecht te komen, moest er eerst diagnostiek uitgevoerd worden. Dit
duurde vaak erg lang en was een hoop gedoe voor ouders. Er waren in deze periode veel
thuiszitters = kinderen die recht hebben op onderwijs, maar die dat niet krijgen.
Al met al was er een stelsel nodig dat een variëteit in oplossingen toelaat en de verantwoor-
delijkheid daarvoor laat bij de professionals in het onderwijsveld. De sturingsverantwoordelijk-
heid moet bij de samenwerkingsverbanden van het primair en voortgezet onderwijs.
Passend Onderwijs
Sinds 2014 is Passend Onderwijs ingevoerd. Deze beleidswijziging had vier doelen:
1. Minder bureaucratie voor zowel ouders als scholen.
2. Heldere verantwoordelijkheden en kostenbeheersing.
3. Meer hulp op maat en meer thuisnabij (dichtbij huis i.p.v. ver weg op speciaal onderwijs).
4. Minder leerlingen die thuiszitten.
“Voor elke leerling een passend aanbod.” Dit moet uiteindelijk leiden tot betere prestaties en
loopbanen van leerlingen met extra onderwijsbehoeften.
Na de invoering van het Passend Onderwijs nam het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs
af, maar sinds 2017 stijgt dit aantal weer.
In 2020 is er een eindevaluatie uitgebracht naar de werking van Passend Onderwijs:
- Kostenbeheersing was behaald, doordat er sprake is van een vast budget voor de sa-
menwerkingsverbanden. Er gaan echter meer leerlingen weer naar het speciaal onderwijs,
waardoor er minder geld beschikbaar is per leerling.
2
,- Minder bureaucratie op bestuurlijk niveau, maar op de scholen moet er veel genoteerd
worden voordat leerlingen doorgestuurd kunnen worden. De school moet dan namelijk al-
les beschrijven wat er al gedaan is om het kind te helpen.
- Hulp sneller en meer op maat.
- Docenten: de ruimte die ze krijgen wordt wisselend gewaardeerd. Ook is er nog steeds
sprake van een hoge werkdruk, doordat de klassen te groot zijn.
- Aandachtspunt: de samenwerking en afstemming tussen het onderwijs en de jeugdhulp
moet beter, zodat deze beide hulpbronnen niet tegenstrijdig of apart zijn. De hulp moet op
elkaar aansluiten.
- Thuiszitters blijven een hardnekkig probleem.
Verder bleek uit onderzoek van de Rekenkamer dat de bestedingen van passend onderwijs
niet duidelijk zijn. Dit komt doordat het ministerie nauwelijks eisen stelt aan de verantwoording
over de middelen door de samenwerkingsverbanden. Jaarlijks gaat het om ongeveer 2,4 mil-
jard euro, bedoeld voor extra ondersteuning aan zorgleerlingen in het basis- en voortgezet
onderwijs. Er is echter geen zicht op de effectiviteit van de uitgaven voor deze ondersteuning,
omdat het niet duidelijk is hoeveel kinderen in het reguliere onderwijs behoefte hebben aan
extra ondersteuning. Daardoor is er ook geen zicht op het effect wat de ondersteuning heeft.
Er gaat wellicht veel geld over de balk die niet ten goede komt aan leerlingen die dat nodig
hebben.
De samenwerkingsverbanden van scholen hebben een zorgplicht. Dit betekent dat de scho-
len verantwoordelijk zijn voor het bieden van zorg aan kinderen. Als een school dit zelf niet
(meer) kan, moet een andere school uit het samenwerkingsverband dit wel kunnen. De zorg-
plicht had 3 doelen: verantwoordelijkheden helder beleggen, ouders ontlasten en thuiszitten
voorkomen. Dit systeem kan ouders ontlasten, doordat zij niet zelf bij alle scholen hoeven aan
te kloppen waar hun kind welkom is; dit moeten de scholen namelijk onderling zelf regelen.
Uit de eindevaluatie van Passend Onderwijs bleek echter dat de praktijk van zorgplicht minder
mooi was. scholen en besturen zijn zich wel bewust van hun verantwoordelijkheid, maar er
blijft ruimte over voor ‘wegadviseren’ = impliciet aangeven bij de ouders dat een kind niet
geholpen kan worden op de school. Het kind krijgt daardoor geen aanmelding, wat inhoudt dat
de school geen zorgplicht heeft voor dit kind. Daarnaast is het onduidelijk of het ontlasten van
de ouders wel gelukt is: veel ouders zijn niet op de
hoogte van de zorgplicht van de scholen of willen toch
zelf een keuze maken voor de plaatsing van hun kind.
Tot slot is het niet gelukt om thuiszitten te voorkomen.
Het Ministerie van OCW heeft 2 soorten thuiszitters ge-
definieerd:
- Absoluut verzuim = kinderen die leerplichtig zijn,
maar niet op een school zijn ingeschreven (langer
dan 4 weken). Dit type verzuim is aan het dalen
sinds 2013.
- Langdurig relatief verzuim = kinderen die wel op
een school zijn ingeschreven, maar langdurig (meer
dan 4 weken) niet aanwezig zijn bij de lessen.
Het aantal kinderen dan langer dan 3 maanden thuis zit
is in de periode tussen 2013 en 2018 met 30% geste-
gen. Het probleem zit hem dus bij langdurig relatief ver-
zuim.
3
, Op 20 januari 2020 hebben boze ouders een collectieve klacht ingediend over de uitvoering
van de Wet Passend Onderwijs. Door onduidelijkheid over de definitie van thuiszitters, zou het
aantal thuiszitters namelijk onderschat worden. In de media wordt namelijk vermeld dat het
aantal thuiszitters ongeveer 4500 is. Hierbij gaat het echter alleen om de geregistreerde thuis-
zitters die langer dan 3 maanden niet naar school zijn geweest. Het aantal daadwerkelijke
thuiszitters ligt rond de 15.000 kinderen.
Al met al vraagt het tegemoetkomen aan de speciale onderwijsbehoeften van leerlingen om
een flexibel stelsel. Daarbij is zowel de inrichting van dat stelsel (het toegang krijgen tot de
extra ondersteuning) als de inhoud en vormgeving van de geboden ondersteuning van belang.
De nadruk bij Passend Onderwijs lijkt vooral te liggen op de bestuurlijke en financiële inrichting
en veel minder op de werkvloer (leerkrachten en personeel voor extra ondersteuning). Docen-
ten dachten extra handen te krijgen in de klas, maar die zijn er niet gekomen. Het pijnpunt zit
vooral bij de complexe problematiek (kinderen met comorbiditeit).
In deze cursus is de centrale vraag daarom: Wat is er nodig om beter tegemoet te komen aan
kinderen met speciale onderwijs- en zorgbehoeften?
Centrale concepten en modellen
“De ziel van een samenleving kan zich niet op een betere wijze openbaren dan door de ma-
nier waarop ze haar kinderen behandelt.” (Nelson Mandela)
Volgens Mandela zegt de manier
waarop de samenleving met kin-
deren omgaat, iets over hoe waar-
devol een samenleving kinderen
vindt. In Nederland is het doel om
iedereen mee te laten doen in de
samenleving → inclusie. Er zijn verschillende modellen van inclusie:
- Separatie = alle kinderen met beperkingen worden uitgesloten van onderwijs.
- Exclusie = kinderen met een beperking krijgen wel onderwijs, maar niet in hetzelfde sys-
teem als het reguliere onderwijs. De clusterverdeling van het speciaal onderwijs is een
voorbeeld van exclusie, omdat dit buiten het reguliere onderwijs om gaat.
- Integratie = een opvang van kinderen met een beperking in aparte klassen op de reguliere
scholen. Kinderen zijn een deel van de tijd in de reguliere klas en een deel in de opvang-
klas.
- Volledige inclusie = alle kinderen krijgen bij elkaar onderwijs; ook de kinderen met speci-
fieke onderwijs- en zorgbehoeften.
Er is dus een spectrum van volledige uitsluiting tot volledige inclusie. Wat wil Nederland in het
onderwijs? In hoeverre is inclusie haalbaar? Is het wel altijd in het belang van kinderen?
➔ Passend onderwijs: regulier voor wie het kan, speciaal voor wie dat nodig heeft.
Genen en omgeving
Het uitgangspunt in deze cursus: het leer- of ontwikkelingspotentieel van kinderen = het
geheel aan mogelijkheden dat besloten ligt in een individu. Hierbij gaat het om genetische en
interactieve (niet-additieve) gen-omgevingsinvloeden.
- Additief model = model dat de mate van erfelijkheid en de rol van de omgeving van be-
paalde kenmerken berekend op basis van bijv. tweelingenonderzoek (verschil één- vs.
twee-eiig). Dit onderzoek leidt tot een schatting van de erfelijkheid van o.a. intelligentie.
Wat erover blijf, is de omgevingsinvloed op deze kenmerken (genen + omgeving= totaal).
Het blijkt echter dat de mate van erfelijkheid schatten met een additief model niet juist is. Er
wordt bij een additief model namelijk aangenomen dat nature en nurture (genen en omgeving)
4