Samenvatting Verbintenissenrecht
College 1
Wat is verbintenissenrecht?
Het behoort tot het privaatrecht, en daarbinnen behoort het tot het algemeen vermogensrecht. Het
valt binnen het algemeen vermogensrecht omdat het gaat om iets wat een waarde
vertegenwoordigd. De vakken burgerlijk procesrecht, goederen- en insolventierecht en
verbintenissenrecht zijn allemaal met elkaar verbonden.
Wat is een verbintenis en hoe raakt men verbonden?
Verbintenis: met iemand verbonden zijn, tot iets verplicht zijn (passieve zijde).
Bij een verbintenis heb je ook jegens iemand recht op iets (actieve zijde). Dat is een vorderings- en
vermogensrecht (art 3:6 BW).
Hoe raakt men verbonden? (art 6:1 BW). verbintenissen vloeien uit de wet voort. ‘Voortvloeien’ is
hierbij een belangrijk woord: het betekent dat de verbintenis niet met zoveel woorden in de wet
hoeft te staan, maar het moet wel een aanknopingspunt hebben in de wet voordat er een
verbintenis ontstaat. Dus een verbintenis kan door:
-door zelf een verbintenis aan te gaan (rechtshandeling, art 3:33 e.v. overeenkomst, art 6:213 e.v.)
contract/overeenkomst. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding (art
6:217). En uit die overeenkomst vloeien dan bepaalde verbintenissen voort; verplichtingen.
-doordat de wet aan handelen of een situatie een verbintenis verbindt (art 6:162, 6:198, 6:203 en
6:212). Bijv de wettelijke plicht tot betaling van schadevergoeding bij de onrechtmatige daad of door
ongerechtvaardigde verrijking. Onverschuldigde betaling is als je per ongeluk geld overmaakt aan
iemand die daar geen recht op heeft (zonder dat daar een overeenkomst aan ten grondslag ligt), dan
is het onverschuldigd en kan je het terugvorderen. Zaakwaarneming is bijv als je ziet dat je
buurvrouw lekkage heeft en er komt een grote regenbui aan dat je de lootgieter belt om de lekkage
te verhelpen. Dan heb je recht op de vergoeding van de kosten die je hebt gemaakt.
Structuur van boek 6 BW
-Boek 6: het belangrijkst voor het verbintenissenrecht.
-Art 6:1 – 6:161: algemene regels over verbintenissen.
-Art 6:162 – 6:212: bronnen van verbintenissen, anders dan overeenkomst. Bijv onrechtmatige daad,
zaakwaarneming, onverschuldigde betaling.
-Art 6:213 – 6:279: overeenkomstenrecht (regels voor obligatoire overeenkomsten)
-Dus de verbintenis staat niet gelijk aan de overeenkomst. Een overeenkomst is een contract, dat is
aanbod en aanvaarding (art 6:217), en daar vloeien verbintenissen uit voort.
,Gelaagde structuur van het BW: van algemeen naar bijzonder
Bijv: een meisje van 11 haar smartphone is ontploft. Dan begin je bij boek 1: is dat meisje
handelingsbekwaam? Dan naar boek 3 want het meisje (of haar ouders) heeft in ieder geval een
overeenkomst gesloten en een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding en
aanbod en aanvaarding zijn beiden rechtshandelingen. In boek 3 staan ook bepalingen over
wilsgebreken, volmacht en rechtsvorderingen. Dan vervolgens naar boek 6, waarin je gaat kijken naar
de regels over overeenkomsten (art 6:213). En als de overeenkomst niet wordt nagekomen kijk je in
boek 6 wat voor regels daarover zijn. Vervolgens ga je naar boek 7 want het gaat om koop.
Consumentenkoop zie art 7:5.
Onthoudt dit!! Ga bij een casusvraag bijv niet gelijk naar boek 6, maar kijk of je in de casus bijv een
aanknopingspunt ziet wat te maken heeft met boek 3.
Onderwerp 2: Contractensluiting
Kernvraag in het verbintenissenrecht: hoe/wanneer/met wie raakt men gebonden?
Precontractuele fase: Men is nog niet gebonden. Of, toch wel? Als er vóór de contractsluiting iets
gebeurd, bestaat er dan ook een verbintenis?
-Dwaling: wil is op een onjuiste wijze gevormd, door precontractuele mededelingen (of juist
verzwijgingen) van de wederpartij.
-Leerstuk van de afgebroken onderhandelingen (o.m. Plas/Valburg en CBB/JPO): zie de kennisclip.
-Gevolgen van schending van precontractuele informatieverplichtingen (o.m. Effectenlease-arrest).
Hoe raakt men nog meer verbonden? Totstandkoming rechtshandeling/overeenkomst.
En ook vertegenwoordiging.
Het Effectenlease-arrest
Precontractuele informatie-/waarschuwingsplichten?
-Koersextra (Dexia), Hefboomeffect (Levob) en Sprintplan (Aegon); plannen om de burgers de
beleggingsmarkt op te krijgen. Dit zijn plannen om te gaan beleggen met geleend geld. Er werd met
een bepaald bedrag een aandelen portefeuille aangekocht, niet uit eigen spaarmiddelen maar met
geleend geld. De bank verstrekt een lening, en die lening van bijv 10.000 euro wordt direct ingezet
om aandelen te kopen. Daarnaast moest er nog maandelijks een inleg worden betaald door de
consumenten die bestond uit rente, kosten en soms een aflossing op de lening. De verwachting was
dat na afloop van die lening de aandelenkoersen waren gestegen en de lening met gemak kon
,worden terugbetaald en dat er flinke winst zou worden gerealiseerd. Maar de koersen dalen echter
flink en er blijven grote restschulden achter. De waarde van die 10.000 euro is bijv gedaald tot 6000
euro. Aan het einde van die lening moet de consument dus 4000 euro bij betalen en heeft ook nog
eens rente en aflossing betaald in die periode. Dit gebeurde bij 200.000 consumenten. De
consumenten gaan procederen, de banken proberen een collectieve schikking te bereiken. De
schikking kan dan algemeen verbindend worden verklaard en dan zijn alle consumenten eraan
verbonden. Dat gebeurd ook: de ‘Duisenbergregeling’ wordt algemeen verbindend verklaard (art
7:907 BW). Echter konden consumenten er ook voor kiezen om niet gebonden te zijn aan deze
schikking: opt-out (art 7:908). Deze opt-out consumenten zijn zelf verder gaan procederen.
Verschillende routes die de consumenten konden nemen:
1. Sommige consumenten zeiden dat het product wat de bank had aangeboden in strijd was met de
wet. Bij in strijd met de wet is de overeenkomst nietig of vernietigbaar. Het gevolg daarvan zou zijn
dat de consument al zijn betalingen terug krijgt en er ook geen rechtsschuld meer is. (art 3:40 BW).
Het gevolg daarvan is terugwerkende kracht (art 3:53 BW) en dus terugvordering op basis van art
6:203 BW (onverschuldigde betaling). Alles of niets dus. Maar de transactie viel niet onder een van
deze regelingen dus dit speelde geen rol meer in de procedures.
2. Dwaling (art 6:228 BW). Vernietiging overeenkomst. Alles of niets, tenzij aanpassing volgens 6:230
BW. Er was volgens de consumenten onjuiste informatie verschaft over het karakter van een lening,
en er is niet verteld dat er koersrisico’s waren. Het gaat bij dwaling om een strijd tussen de
mededelingsplicht en de informatieplicht en de onderzoeksplicht. De bank zei dat ze die informatie
allemaal wel hadden verschaft in de kleine lettertjes in de brochures. Het gaat hier om dwaling t.a.v.
restschuldrisico en de ongeschiktheid van het product gezien de financiële positie van de consument
(art 6:228). Consument: de aanbieders hadden meer informatie moeten verschaffen over de lening,
koersrisico’s en restschuld. De Hoge Raad zei hierop: de consument kon uit de documenten afleiden
dat het ging om een lening en belegging, en dat er ook bij koersverlies een terugbetalingsplicht was.
Van de consument mochten redelijke inspanningen worden gevergd om dit allemaal te begrijpen
(onderzoeksplicht). Daarom had de bank geen mededelingsplicht ten aanzien van het karakter van de
lening, de koersrisico’s en de restschuld. Het beroep op dwaling faalt dus.
3. Misleidende reclame. Omdat de consumenten zeggen dat de bank niet heeft gezegd hoe risicovol
het product was (art 6:193a). Dit kan leiden tot schadevergoeding. Bij misleidende reclame wordt er
gekeken of de gemiddelde consument is misleidt door het product of de overeenkomst die is
afgesloten. De Hoge Raad zei dat van de gemiddelde consument verwacht mag worden dat hij weet
dat effecten niet alleen in waarde kunnen stijgen maar ook in waarde kunnen dalen. Ook mag van
hem verwacht worden dat hij zich vooraf inspant om de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende
verplichtingen en risico’s te begrijpen. De Hoge Raad zegt dan ook dat er geen sprake is van
misleidende reclame.
4. Schending van de bijzondere zorgplicht die voortvloeit uit de redelijkheid en billijkheid. Gevolg:
schadevergoeding. Tussenoplossing mogelijk via 6:98 en 6:109. Het Hof stelde hierbij voorop dat op
de bank een bijzondere zorgplicht rust om particuliere wederpartijen te beschermen tegen de
gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Die bijzondere zorgplicht volgt uit de
redelijkheid en billijkheid, in aanmerking genomen de maatschappelijke functie en de deskundigheid
van de aanbieder. De reikwijdte en de inhoud van de zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden
van het geval. De Hoge Raad zegt dat in dit geval op de bank een verdergaande zorgplicht rustte; de
bank had de consument dringend moeten waarschuwen voor de aan het product verbonden risico’s.
De bank had dus een waarschuwingsplicht voor het restschuldrisico. Ook had de bank moeten
onderzoeken (onderzoeksplicht) of de consument genoeg financiële draagkracht had om de
mogelijke restschuld terug te betalen. Dan zou de bank bij onvoldoende financiële draagklacht
moeten adviseren het niet te doen. Maar dit gaat niet zo ver dat de bank mag weigeren zijn product
, aan die consument te verkopen. De banken voerden aan dat ze zich aan het publiekrecht hielden,
maar de Hoge Raad zei dat in dit geval het publiekrecht niet voldoende was. De bijzondere zorgplicht
houdt hier voor de bank dus in dat hij indringend moet waarschuwen en moet onderzoeken of de
consument wel voldoende financiële draagkracht heeft.
Gevolg schending bijzondere zorgplicht: Hoge Raad: Schadevergoeding (art 6:162 onrechtmatige
daad). De schending van de bijzondere zorgplicht is dus onrechtmatig.
•Vestiging aansprakelijkheid: condicio sine qua non-verband (c.s.q.n.) tussen normschending en
schade (dus een oorzakelijk verband tussen normschending ((gedrag)) en schade is nodig om
aansprakelijkheid te kunnen veronderstellen). De banken vallen echter het oorzakelijke verband aan
tussen de normschending en de schade, ze stellen; oke we hebben dan misschien die zorgplicht
geschonden, maar de consumenten zouden ook mét onze indringende waarschuwingen het product
hebben genomen omdat ze zo graag geld wilden verdienen. De Hoge Raad helpt de consument, en
maakt een onderscheid in twee varianten draagkracht van de consumenten:
-draagklacht te laag: c.s.q.n. verondersteld. Dan wordt verondersteld dat als de bank iemand die
weinig spaargeld heeft indringend zou waarschuwen voor de risico’s die hij heeft, dat het voor de
hand ligt dat de consument het product niet meer zou aanschaffen.
-draagklacht voldoende: het verweer van de aanbieder is dan dat de consument het product ook zou
hebben afgenomen als de zorgplicht was nagekomen. Dit argument moet echter goed onderbouwd
zijn, anders wordt c.s.q.n. verondersteld.
•Omvang aansprakelijkheid: Als we de aansprakelijkheid hebben gevestigd, dan moeten we het gaan
hebben over hoeveel schade we dan gaan betalen. De Hoge Raad zegt hier: Indien sprake is van
c.s.q.n., dan is het aangaan van de overeenkomst toe te rekenen (art 6:98 BW) aan de schending van
de zorgplicht door de bank. Dus ook restschuld, rente en betaalde aflossingen vallen hieronder. Dus:
in principe moet de bank alle schade vergoeden. Zo lijkt het alsof de consument er makkelijk vanaf
komt, maar zo makkelijk gaat het niet. De Hoge Raad zegt dat er ook nog sprake is van eigen schuld
(art 6:101 BW). Dat leidt ertoe dat als je eigen schuld hebt aan de schade, de
schadevergoedingsverplichting wordt verminderd naar mate van wederzijdse causaliteit en
redelijkheid en billijkheid. De Hoge Raad vindt dat hier de consument ook wel wat te verwijten valt
omdat die als een blinde die beleggingsproducten zijn gaan kopen. De consument had wel een beetje
beter moeten opletten.
Maar hoeveel eigen schuld heeft de consument dan? Hoe bereken je dat?
Het Hof zei in eerste aanleg: ergens tussen de 20% en 40% eigen schuld. De Hoge Raad stelt; er is
eigen schuld, want de hoge restschuld e.d. zijn mede het gevolg van de aan de afnemer toe te
rekenen omstandigheden. Om de precieze hoeveelheid eigen schuld te kunnen bepalen moet er
worden onderscheiden naar schade soort:
-De restschuld is 40% de eigen schuld van de consument. Want de consument had als hij zelf
onderzoek had gedaan kunnen weten dat hij risico liep.
-Rente & aflossingen; hierbij moet je onderscheid maken in de bestedingsruimte van de consument;
de draagkracht. Als je als consument voldoende draagkracht had en die rente en aflossingen gewoon
kon betalen komt die voor je eigen rekening en is er eigenlijk niet echt ruimte voor eigen schuld.
Maar als je als consument te weinig draagkracht had dan is er wel ruimte voor een relevante
eigenschuld verweer.
Samenvattend Effectenlease arrest
-Geen dwaling, want voldoende informatie.
-Geen misleiding, want voldoende informatie.
-Wel schending bijzondere zorgplicht, want onvoldoende gewaarschuwd en onvoldoende onderzoek
gedaan naar financiële draagkracht. Schending bijzondere zorgplicht leidt tot