Samenvatting onderzoeksmethode | Boek van Hennie Boeije, Harm ’t
Hart, Joop Hox
(Hoofdstuk
1
t/m
10)
Hoofstuk 1: Introductie, wetenschap als communicatieproces
Wetenschap
wordt
omschreven
als
een
systematisch
geheel
van
kennis.
We
onderscheiden
twee
typen
wetenschappelijk
onderzoek:
-‐ Fundamenteel
wetenschappelijke
onderzoek:
heeft
tot
doel
een
bijdrage
te
leveren
aan
de
wetenschappelijke
kennis.
-‐ Praktijkgericht
wetenschappelijke
onderzoek:
als
doel
de
ontwikkeling,
uitvoering
en
evaluatie
van
oplossingen
voor
praktijkproblemen
die
bestaan
bij
aanwijsbare
personen,
groepen
of
organisaties
buiten
de
wetenschap.
Er
wordt
onderscheid
gemaakt
tussen
gedragswetenschappen
en
maatschappijwetenschappen.
Gedragswetenschappen
houden
zich
bezig
met
het
gedrag
van
menselijke
individuen
en
met
factoren
die
dit
gedrag
beïnvloeden,
zowel
factoren
in
de
mens
zelf
(biologische
factoren)
als
factoren
in
de
omgeving.
Ook
kinderen
en
hun
opvoeding
vallen
onder
deze
omschrijving.
Maatschappijwetenschappen
houden
zich
bezig
met
samenleving
en
andere
groeperingen,
en
hoe
factoren
het
functioneren
van
deze
groeperingen
beïnvloed
en
de
producten
die
zij
opleveren.
Methodeleer
is
het
geheel
van
onderzoeksmethoden
waarover
de
sociale
wetenschappen
beschikken.
Het
is
een
‘leer’
omdat
er
een
innerlijke
samenhang
is
en
omdat
men
zich
in
die
methode
kan
verdiepen.
Bij
methodologie
gaat
het
om
de
wetenschap
van
de
sociaalwetenschappelijke
methoden.
Omdat
die
methode
het
product
zijn
van
een
visie
op
de
wetenschap,
maakt
de
wetenschapsfilosofie
deel
uit
van
de
methodologie.
Methoden
zijn
manieren
van
onderzoek
doen.
Methoden
worden
gebruikt
om
verschijnselen
in
de
sociale
werkelijkheid
op
een
systematische
manier
te
vertalen
in
wetenschappelijke
gegevens
die
we
kunnen
analyseren.
Technieken
betreffen
doorgaans
een
klein
onderdeel
van
een
methode.
Bijvoorbeeld
een
enquêtemethode
doormiddel
van
een
steekproef.
De
manier
waarop
men
beslist
wie
er
mee
mag
doen
aan
de
enquête
noemt
men
steeproeftechniek.
Communicatie
is
bij
onderzoek
doen
heel
belangrijk.
Een
goede
omschrijving
van
communicatie
is
de
volgende:
wie
zegt
wat
tegen
wie,
met
wel
effect,
met
welke
terugkoppeling
en
in
welke
context.
McQuail
(1987)
onderscheidt
vanuit
het
perspectief
(wat
doet
de
ontvanger
met
de
boodschap)
vier
functies
van
de
boodschap:
-‐ Boodschap
als
bron
van
informatie
-‐ Boodschap
als
vermaak
-‐ Boodschap
als
middel
om
de
persoonlijke
identiteit
te
versterken
;
via
media
reiken
onderzoekers
het
publiek
waarden,
normen
en
gedragsmodellen
aan.
Op
grond
hiervan
kunnen
de
leden
van
het
publiek
vragen
beantwoorden
zoals:
wie
ben
ik
en
hoe
wil
k
zijn,
en
wordt
dus
de
persoonlijke
identiteit
versterkt.
-‐ Boodschap
als
voertuig
voor
sociale
integratie
en
interactie;
daarnaast
bieden
onderzoekers
gesprekstof
aan
(sociale
interactie)
en
dragen
ze
bij
het
mediapubliek
aan
een
gemeenschappelijke
belangstelling
voor
thema’s
die
iedereen
belangrijk
vindt
(sociale
integratie)
Mensen
selecteren
vaak
alleen
wat
bij
hun
aansluit
en
niet
wat
hun
opvattingen
ongelijk
stelt.
Deze
processen
heten
selectieprocessen.
Onderzoek
is
een
communicatieproces
over
zowel
de
uitkomst
van
het
onderzoek
als
de
methoden
die
tot
deze
kennis
leiden.
Hier
moet
professioneel
mee
worden
omgegaan.
,
Hoofdstuk 2: het onderzoeksplan
Het
onderzoeksplan
is
een
systematisch
geheel
van
methodische
beslissingen.
Over
de
volgende
punten
moeten
in
een
onderzoeksplan
word
besloten:
-‐ Waartoe
dient
het
onderzoek,
welk
doel
staat
de
onderzoeker
voor
ogen?
-‐ Voor
wie
is
het
onderzoek
van
belang?
-‐ Wat
wil
men
precies
weten?
In
het
voorbeeld
in
het
boek
over
het
onderzoek
over
schizofrenie
is
de
vraagstelling
tweedelig.
In
eerste
plaats
gaat
het
erom
vast
te
stellen
op
welke
wijze
met
vroegtijdig
kan
signalen
dat
er
een
terugval
op
kan
gaan
treden.
In
tweede
plaats
moet
worden
nagegaan
of
bij
gebruik
van
het
protocol
ook
minder
terugval
op
treed
(evaluatie)
-‐ Hoe
moet
het
onderzoek
worden
uitgevoerd?
Bijvoorbeeld
interview,
enquêtes,
experimenten
etc.
-‐ Wie
moet
worden
onderzocht
en
wie
moet
aan
het
onderzoek
deelnemen?
-‐ Waar
het
onderzoek
verricht
gaat
worden?
In
het
voorbeeld
kan
een
deel
achter
het
bureau
gedaan
worden,
maar
een
deel
moet
in
praktijk
plaats
vinden.
De
uitvoering
van
het
experiment
en
het
verspreiden
van
de
vragenlijst
voor
de
metingen
vormen
tezamen
het
empirisch
deel
van
het
onderzoek
-‐ Wanneer
of
in
welke
periode?
Voorbereiding
onderzoeksplan
Fase
1
van
het
onderzoek:
Het
opstellen
van
een
onderzoeksplan
is
de
eerste
fase
van
een
onderzoek.
Voor
een
goed
onderzoeksplan
moet
de
onderzoeker
literatuuronderzoek
doen.
Dit
vooronderzoek
zorgt
ervoor
dat
je
zo
goed
mogelijk
op
de
hoogte
bent
van
wat
er
bekend
is
over
dit
onderwerp.
Een
verkenning
van
literatuur
kan
zowel
betrekking
hebben
op
de
inhoudelijke
kant
van
het
onderzoek
als
op
de
methodische
kant.
Bij
de
inhoudelijke
kant
van
zaken
gaat
het
bijvoorbeeld
om
vragen
als
:
wat
is
er
over
het
onderwerp
bekend
uit
eerder
onderzoek,
welke
kennis
ontbreekt
nog,
vanuit
welke
theorieën
is
het
onderwerp
al
benaderd
en
wat
leverde
dat
op,
wat
is
er
precies
aan
de
hand
en
wie
zijn
hierbij
betrokken
etc..
Methodisch
gezien
hoeven
onderzoekers
niet
het
wiel
uit
te
vinden
want
ook
hiervoor
kunnen
zij
t
rade
gaan
bij
wat
anderen
al
op
het
gebied
van
dit
onderwerp
hebben
gedaan.
Volgende
vragen
zijn
van
belang:
Welke
opzet
van
het
onderzoek
is
gekozen
en
wat
leverde
deze
op,
kan
een
andere
aanpak
misschien
nieuw
licht
op
de
zaak
werpen,
welke
methode
en
technieken
zijn
meest
geschikt
om
de
gewenste
kennis
te
verkrijgen,
hoe
moet
het
onderzoek
worden
uitgevoerd,
zijn
er
al
meetinstrumenten
beschikbaar
etc.
Soms
het
is
ook
nog
nodig
om
een
vooronderzoek
te
doen
in
praktijk.
Probleemschets:
geeft
in
grove
lijnen
weer,
zonder
nog
exact
is
nagegaan
wiens
probleem
het
eigenlijk
is
en
hoe
het
probleem
er
precies
uitziet.
Een
probleem
klinkt
vaak
erg
negatief.
Daarom
wordt
het
ook
wel
vraagstuk
genoemd.
Een
probleem
kan
in
positieve
termen
worden
geformuleerd.
In
de
probleemschets
kan
ook
kort
worden
aangegeven
welke
historische,
sociaaleconomische,
ethische,
maatschappelijke
en
sociaal
culturele
aspecten
een
rol
spelen
(achtergrondverhaal).
Ook
is
het
handig
om
in
de
probleemschets
aan
te
geven
of
het
vooral
een
kennisprobleem
of
een
praktijkprobleem
is.
Probleemstelling
De
probleemstelling
geeft
aanwijzingen
voor
de
specifieke
strategieën
en
methoden
die
het
beste
in
het
onderzoek
kunnen
worden
gebruikt.
In
het
onderzoeksplan
kiezen
onderzoekers
voor
bepaalde
manier
om
het
onderzoek
te
doen
en
verantwoorden
deze
keuzes.
Daarnaast
zijn
er
ook
praktische
overwegingen,
ook
wel
ethische
overwegingen.
De
gevolgen
van
het
onderzoek
moeten
, aanvaardbaar
zijn
en
het
onderzoek
mag
geen
schade
berokkenen
aan
participanten.
Een
goed
onderzoeksplan
eindigt
met
een
tijdsplanning.
De
probleemstelling
bestaat
uit
twee
onderdelen:
-‐ Doelstelling
(waartoe):
waartoe
wordt
het
onderzoek
uitgevoerd
en
voor
wie
wordt
het
gedaan.
De
doelstelling
geeft
aan
waarom
het
onderzoek
wordt
gedaan.
In
de
doelstelling
moet
worden
aangeven
wat
de
wetenschappelijke
en/of
maatschappelijke
relevantie
van
het
onderzoek
is.
Er
worden
twee
wetenschappelijke
onderzoeken
onderscheiden,
Kennis
en
praktijkproblemen.
Als
het
gaat
om
kennisproblemen
noemen
we
het
onderzoek
fundamenteel
wetenschappelijk
onderzoek.
Er
is
een
tekort
aan
kennis.
Onderzoekers
hopen
meer
kennis
en
inzichten
te
krijgen
en
daarmee
het
kennisprobleem
te
kunnen
oplossen.
De
reden
wordt
ook
wel
de
wetenschappelijke
relevantie
genoemd.
Bij
de
doelstelling
is
het
onderscheid
tussen
explorerend
onderzoek
en
toetsend
onderzoek
van
belang.
Als
er
nog
maar
weinig
kennis
aanwezig
is
(fundamenteel
onderzoek)
of
als
er
nog
geen
afdoende
praktische
oplossingen
bestaan
voor
een
bepaald
probleem
(praktijkgericht
onderzoek),
wordt
een
explorerend
onderzoek
gedaan.
In
het
geval
dat
onderzoekers
voldoende
kennis
of
adequate
oplossingen
denken
te
hebben,
is
het
van
belang
om
na
te
gaan
of
die
kloppen.
Dit
is
toetsend
onderzoek.
Soms
kan
een
onderzoek
ook
beide
hebben.
-‐ Vraagstelling
(wat):
wat
wil
de
onderzoeker
weten,
geformuleerd
in
een
overkoepelende
vraag,
meestal
vergezeld
van
enkele
deelvragen.
Er
worden
in
het
algemeen
drie
verschillende
typen
vraagstellingen
onderscheiden:
• Beschrijvende
vraagstellingen:
je
kunt
deze
vraagstellingen
herkennen
aan
formuleringen
die
beginnen
met
woorden
als
wie,
wat,
welke,
wanneer
en
hoe.
Beschrijvende
vraagstellingen
overheersen
in
explorerend
onderzoek.
• Verklarende
vraagstellingen:
is
het
start
punt
een
verschijnsel
waarvoor
men
vervolgens
één
of
meer
verklaringen
zoekt.
Dit
zoeken
naar
mogelijke
oorzaken
is
exploreren.
Vaak
te
herkennen
aan
woorden
als
waarom,
waardoor,
hoe
komt
het
dat,
wat
is
de
reden
voor.
• Voorspellingsvraagstellingen:
het
gaat
om
concrete
voorspellingen
van
gegevens
die
men
in
het
onderzoek
verwacht
aan
te
treffen.
Te
herkennen
door
termen
als
‘tot
welke
…
leidt’
en
‘wat
gebeurt
er
als
gevolg
van’.
Voorspellingsvraagstellingen
in
fundamenteel
wetenschappelijke
onderzoek
zijn
het
uitgangspunt
voor
het
toetsen
van
hypothesen.
Zowel
verklaringsvraagstellingen
als
voorspellingsvraagstellingen
zijn
causale
vraagstellingen,
dat
wil
zeggen
ze
gaan
in
op
de
oorzaken
van
een
verschijnsel.
Verklaringsvragen
beginnen
hier
bij
het
gevolg(wat
is
de
oorzaak
van
y)
en
voorspellingsvragen
bij
de
oorzaak(wat
is
het
gevolg
van
x).
Onderzoeksplan
bestaat
uit
twee
delen,
namelijk
probleemstelling
(doelstelling
en
vraagstelling)
en
de
onderzoeksopzet.
In
de
onderzoeksopzet
kies
je
voor
een
bepaalde
manier
om
het
onderzoek
te
doen.
Bijvoorbeeld
doormiddel
van
een
experiment,
enquête,
kwalitatief
onderzoek
en
het
gebruiken
van
bestaande
gegevens
(deze
kunnen
ook
in
combinaties
voorkomen).
De
volgende
punten
komen
in
een
onderzoeksopzet
naar
voren:
1.
Hoe
wordt
het
onderzoek
gedaan:
met
welke
methoden
voor
het
verzamelen
en
analyseren
van
gegevens?
2.
Wie
of
wat
worden
er
onderzoek:
welke
eenheden
(personen,
groepen,
gebeurtenissen).
3.
Waar
wordt
het
onderzoek
gedaan:
in
welke
situatie
of
op
welke
locatie?
4.
Wanneer
vindt
het
onderzoek
plaats:
op
welk
tijdstip
of
in
welke
periode(s).
Er
zijn
verschillende
methoden
van
dataverzameling.
De
belangrijkste
zijn,
interviews,
observaties
en
vragenlijsten.
Daarnaast
kun
je
gebruik
maken
van
bestaande
gegevens
die
oorspronkelijk
niet
door
bovenstaande
methodes
zijn
binnen
gehaald.
In
kwantitatief
onderzoek
maakt
men
vaak
gebruik
van
voor
gestructureerde
methoden
van
dataverzameling.
Bij
kwalitatief
gebruikt
men
flexibele