Hoorcollege 3 aantekeningen – de neurale controle van gedrag
Er zit een sterke connectie tussen perceptie (waarneming) en actie.
Het brein is, samen met ruggenmerg, onderdeel van het centrale zenuwstelsel. Het kost je lichaam
heel veel energie. Neuronen zijn constant actief.
Het perifere zenuwstelsel bestaat uit zenuwen. Zenuwen verbinden het centrale zenuwstelsel met
zintuigen, spieren en klieren.
3 soorten neuronen:
Interneuronen: in centraal zenuwstelsel verwerken van informatie (verzamelen, organiseren
en integreren)
Motorneuronen: aansturen van spieren door informatie vanuit centraal zenuwstelsel
Sensory neuronen: geeft zintuiglijke informatie door naar centraal zenuwstelsel
Bundel van neuronen is een zenuw.
Motor output via descending tracts
2 onderdelen van motor output:
Somatische deel van perifeer motor systeem, skeletspieren, initiatie activiteit
Autonome deel van motor systeem: moduleren van activiteit, viscerale spieren en klieren
Sensorische input via ascending tracts (zintuigen)
Neuronen hebben allemaal dezelfde componenten:
Cellichaam met cel nucleus met dendrieten (uitstekels om oppervlakte te vergroten zodat er
meer info kan binnenkomen, ze ontvangen input voor het neuron)
Axon stuurt informatie door naar andere neuronen, of naar spiercellen als het een
motorneuron is.
Myeline, vettige laag, goed doorkomen van informatie verzorgen. De myeline beschermt het
neuron.
Chemische signalen, neurotransmitters
Elektrische signalen, actiepotentiaal
In het membraan van de cel zitten verschillende kanalen die open en dicht gaan, waardoor positief en
negatief geladen moleculen, etc. de cel in kunnen of kunnen verlaten.
Als de cel niet getriggerd wordt (resting potential), zijn er meer negatieve moleculen in de cel.
Natrium kanaal is gesloten bij rust. Potassium is open.
Als de cel/neuron getriggerd wordt, krijgt hij neurotransmitters en gaan de natrium kanalen open. Dan
komt er positief natrium binnen. Bij een grenswaarde (threshold), door meer positief geladen en
minder negatief geladen, triggert de cel het actiepotentiaal. Positief geladen deeltjes verlaten daarna
de cel weer, waardoor de grenswaarde weer teruggebracht wordt. Amplitude van actiepotentiaal is
altijd hetzelfde.
Intensiteit bepalen: meerdere actiepotentialen, dus de frequentie.
Een axon geleidt signalen van de zenuwcellen af, een dendriet geleidt signalen ernaartoe.
Verschil neurotransmitters en actiepotentiaal: ze werken samen maar de een is elektrisch en de ander
chemisch.
Verschil synaps en neuron: neuron is een cel, de synaps is de verbinding tussen twee neuronen.
Actiepotentialen bestaan uit 2 fasen:
Exciterende synapse: depolarisatie, toename frequentie actiepotentialen ontvangende cel
Inhiberende synaps: hyperpolarisatie, kanalen open voor chloride (wordt nog negatiever),
afname frequentie actiepotentialen ontvangende cel