Samenvatting Samen opvoeden
Week 1: Ouders
Het ouderperspectief
1. Inleiding
Wat goed ouderschap is moeten de normen van jeugdprofessionals niet leidend zijn in hun relatie
met ouders, maar de behoefte van ouders zelf. Een goede jeugdprofessional durft te luisteren naar
ouders zelf.
2. Wat is normaal?
Wat normaal opvoeden is, weten we ook niet meer. De ‘opvoedingscanon’ weet dit wel. Hierin staat
wat professionals weten en vinden van ontwikkeling en opvoeding van kinderen en jongeren en de
verschillen met ouders en volwassenen. De suggestie is dat ouders niet meer vanzelf goede ouders
zijn: ze hebben wetenschappelijk verantwoorde kennis nodig om hun ouderschap vorm te geven.
3. Wie bepaalt wat goed ouderschap is?
Goed-genoeg-ouderschap is niet meer goed genoeg: opvoeden doe je met een maatschappelijk doel,
dat niet alleen de directe omgeving van het kind (school, kinderopvang, buurthuis), maar de hele
samenleving tevreden is.
4. Ouder ben je van nature, met vallen en opstaan
Ongehoorzaamheidsdialoog/ruis in huis: ouders en kinderen zijn voortdurend in dialoog om de juiste
aanpak te vinden, en dat gaat gepaard met trekken en duwen, ruziën, redeneren en marchanderen.
Een proces dat gemakkelijk uit de hand kan lopen als de veerkracht afneemt, de belasting toeneemt
en de steun van de omgeving uitblijft.
5. Niet weten wat normaal is, maakt onzeker
Als je niet weet hoe dagelijks ouderschap eruit ziet, en je jezelf nooit op die manier geobserveerd in
je rol als ouder, dan kan het gebeuren dat je als buitenstaander, volstrekt normaal ouder-kindgedrag
als problematisch beschouwen. Dit kan ouders zelfs ook onzeker maken.
6. Paradijsfantasie
Nostalgische paradijsfantasie: in het paradijs ben je als kind altijd omringd door een maximaal
responsieve moeder die zich geheel in dienst stelt van haar kind om wie haar leven draait.
7. Ondermijning van het zelfvertrouwen
Goed-genoeg-oudeschap is voor veel ouders niet wat ze voor ogen hebben: ze willen het beste voor
hun kind. Die ambitie maakt ouders kwetsbaar. Het zelfvertrouwen van ouders is broos en wordt
door berichten over toenemende kindermishandeling en in andere opzichten falende ouders,
voortdurend ondermijnd. roken in het bijzijn van een kind, in vuile kleren naar school, niet
afgewassen broodtrommel etc. wordt benoemd als kindermishandeling. Hierdoor worden ouders
klemgezet.
8. Het belang van het kind
Ouders zijn lastig, met al hun gedoe, gestuntel en soms weerstand, met al hun rechten op
privacybescherming enz. Algemeen wordt erkend dat het in het belang van kinderen is dat hun
ouders zich goed voelen in hun ouderschap. Volgens de overheid, consultatiebureau en
opvoedprofessionals kunnen ouders het niet goed genoeg doen! Niet alleen het belang van het kind,
maar het is zelfs een recht van het kind dat onze samenleving maximaal investeert in ouders. 2e deel
,van artikel 18 Verdrag inzake de rechten van het kind: kinderen hebben er recht op dat ouders
gesteund worden zodat ze hun taak als ouder goed kunnen vervullen. Wij als jeugdprofessionals
moeten luisteren naar de ouders. Het is in het belang van het kind om te luisteren naar ouders, hun
perspectief te durven zien, jezelf in hen te herkennen en zoveel mogelijk te ondersteunen om de
goede ouder te zijn die ze willen zijn.
9. Ouders onder elkaar
Ouders willen gewoon een plek waar ze met hun dagelijkse vragen en zorgen terechtkunnen, zonder
dat ze daarna een aantekening hebben in een dossier of ergens als risicogezin staan aangemerkt. Ze
willen niet ondersteund worden door professionals die hun opvoedingsvaardigheden al vanaf de
zwangerschap in twijfel trekken.
Onderwijs en opvoeding in een (groot) stedelijke omgeving
1.2 Onderwijs en opvoeding in de stad
70% van de Nederlandse bevolking woont in een stedelijk gebied. Dit is de norm in ons land en het
aantal kinderen dat hier opgroeit in een grootstedelijk gebied groeit gestaag. Milner (2006) definieert
‘stedelijk’ op 3 niveaus:
Extensive urban: metropolen die meer dan een miljoen inwoners tellen
Emergent urban: grote steden met minder dan een miljoen inwoners
Characteristic: verstedelijk op kleine schaal
Opgroeien in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag of Utrecht betekent opgroeien in een wereld vol
verschillen. Alleen Amsterdam Zuidoost telt al ruim 170 nationaliteiten met verschillende culturen.
Amsterdam is een stad zonder etnische meerderheid, oftewel majority-manority city. Leven in
diversiteit is een hoofdkenmerk van grootstedelijkheid. In grootstedelijke context wordt de
zogenoemde diversification of diversity goed zichtbaar: er bestaan significante verschillen tussen
verschillende minderheden en leden binnen deze groepen laten grote verschillen zien. Daarom
spreken van we van superdiversiteit. 3 dimensies:
Diversiteit jeugd Diversiteit ouders Diversiteit omgeving
Vereist een professioneel Vereist een nieuw Vereist intensieve
perspectief op identiteit perspectief op ouders interprofessionele
Vraagt om meer Vraag om extra inspanning samenwerking
differentiatie in bij het vormgeven van Vraagt om een bredere blik
pedagogisch en educatieve samenwerking op de rijke omgeving
onderwijskundige opzicht binnen de gemeenschap
1.2.1 Superdiversiteit van jeugd
Kinderen en jongeren in de stad zijn verschillend in etnische, culturele, religieuze en talige identiteit.
Leerlingen in een grote stad doen het gemiddeld minder goed dan kinderen in de rest van het land.
Het verschil komt vanuit de thuissituatie meer afstand tot de school, waar veelal een andere taal
wordt gesproken en een eigen cultuur met andersoortige regels heerst. Bv goed je best doen wordt
soms gezien als ‘acting white’, waarmee je jezelf buiten de groep plaatst.
1.2.2 Superdiversiteit van ouders
Professionals krijgen te maken met verschillende sociale en culturele achtergronden en grote
verwachtingen van onderwijs en opvoeding. Hierdoor loopt de samenwerking tussen ouders en
school soms moeizaam. Hoog- en laagopgeleide ouders vragen aan school om een eigen aanpak als
het gaat om ouderbetrokkenheid.
, 1.2.3 Samenwerken met diverse professionals in de rijke omgeving van de stad.
Urban education maakt onderscheid tussen 2 e en 3e leefmilieu:
1e leefmilieu: gezin dat al in beeld kwam bij de bespreking van diversiteit van jeugdigen en
hun ouders.
2e leefmilieu: kinderopvang, onderwijs, jeugdzorg en andere pedagogische sectoren
3e leefmilieu: vrijetijdsbesteding, die zich afspeelt in wijk of community.
2e leefmilieu is er sprake van een rijke en soms complexe sociale omgeving. Samenwerking tussen
diverse professionals overstijgt de eigen discipline en spreken we van interprofessionele
samenwerking. Bv professionals met verschillende achtergronden samen in een wijkteam,
multidisciplinair overleg (mdo) of Zorg Advies Team (ZAT) en met een buurtregisseur.
3e leefmilieu: de stad biedt meerdere vrijetijdsbesteding dan buiten de stad, zoals sportclubs,
culturele centra, musea etc. hierdoor kunnen deze instellingen samenwerken en ontstaat er een
nieuwe sociale ruimte waarin organisaties en actoren formeel en informeel leren, en waarin school,
vrije tijd, recreatie, sport en cultuur met elkaar verbonden wordt. Ze hebben allemaal 1 kenmerk: ze
zijn erop gericht om het pedagogische netwerk rond het kind te versterken en de ontwikkelkansen
van kinderen in stedelijke gebieden te optimaliseren.
De grote stad vraagt om een eigen accent in de educatieve beroepsopleidingen
De uitdagingen in de stad zijn groot en beroepsopleidingen moeten hierop een antwoord vinden. Dit
vraagt om een nieuwe aanpak die is toegesneden op de grootstedelijke context.
1.3 Opleiden voor de stad: stadsbekwaam?
De stad is uniek in pedagogen en er worden eisen gesteld aan de professionals. Een one size fits all-
aanpak bij alle pedagogische-onderwijskundige beroepsopleidingen leidt ertoe dat toekomstige
professionals onvoldoende worden opgeleid voor hun toekomstige werk in een grootstedelijke
omgeving als leerkracht of pedagoog. Daarom wordt er gesteld dat urban professionals niet alleen
startbekwaam, maar ook stadsbekwaam moeten zijn. Een one size fits all doet onvoldoende recht
aan de complexe uitdagingen waarmee pedagogen en leerkrachten in de grote stad te maken krijgen,
bv onvoldoende aansluiting tussen beroepsopleiding en de grootstedelijke praktijk.
1.3.1 Omgaan met diversiteit van de jeugd
Urban professionals moeten vanuit een breed genuanceerd kader naar individuele kinderen leren
kijken en dat zij denken vanuit culturele stereotypen of zwart-wittegenstellingen moeten vermijden.
Pedagogen moeten relaties kunnen aangaan met leerlingen met verschillende culturele
achtergronden en een positief klimaat kunnen scheppen, voor verschillen en gemeenschappelijkheid.
Leerkrachten moeten de vaardigheid hebben om zowel verschillen als overeenkomsten in
multiculturele klassen te benoemen.
1.3.2 Omgaan met diversiteit van ouders
Urban professionals moeten competent zijn in het betrekken van ouders uit verschillende culturen
bij de ontwikkeling van hun kind. Leerkrachten en pedagogen moeten alle ouders toegang kunnen
bieden tot kennis, hen te wijzen op hulpbronnen en te stimuleren de eigen kennis en vaardigheden in
te zetten en aan te leren die van belang zijn voor hun kind.
1.3.3 Omgaan met een diverse omgeving
Bij Urban professionals is niet alleen de klas hun werkterrein, maar andere professionals buiten de
school en ouders en bredere community. Zij verbinden de verschillende leefwerelden ‘rond het kind’.