Week 1:
Les 1
De student beschrijft het concept van positieve gezondheid (Huber, 2011) en legt
uit wat de zes dimensies van positieve gezondheid inhouden.
- Positieve gezondheid is een benadering van gezondheid die uitgaat van veerkracht en
eigen regie. Dus niet streven naar helemaal geen ziektes of aandoeningen hebben,
maar er mee om kunnen gaan en de kwaliteit van leven hooghouden.
- Zes dimensies van gezondheid:
Huber onderscheidt zes gezondheidsdimensies om het ‘gezondheidswelzijn’ te
meten:
- lichaamsfuncties:
medische feiten, medische waarnemingen, fysiek functioneren, klachten en pijn,
energie
- mentale functies en -beleving:
cognitief functioneren, emotionele toestand, eigenwaarde/zelfrespect, gevoel
controle te hebben, zelfmanagement en eigen regie, veerkracht
- spiritueel/existentiële dimensie:
zingeving/meaningfulness, doelen/idealen nastreven, toekomstperspectief,
acceptatie
- kwaliteit van leven:
kwaliteit van leven/welbevinden, geluk beleven, genieten, ervaren gezondheid,
lekker in je vel zitten, levenslust, balans
- sociaal maatschappelijke participatie:
sociale en communicatieve vaardigheden, betekenisvolle relaties, sociale contacten,
geaccepteerd worden, maatschappelijke betrokkenheid, betekenisvol werk
- dagelijks functioneren:
basis Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL), instrumentele ADL,
werkvermogen, health literacy.
De student past het scoringsinstrument ‘Positieve gezondheid’ toe om de eigen
gezondheid in kaart te brengen.
- Dit is een vaardigheid.
De student benoemt de competentiegebieden(CanMEDS-rollen) van de hbo-
verpleegkundige.
- Zorgverlener Klinisch redeneren, uitvoeren van zorg, zelfmanagement versterken
en indiceren van zorg.
- Communicator Persoonsgerichte communicatie, inzet van informatie en
communicatietechnologie.
- Samenwerkingspartner Professionele relatie, gezamenlijke, besluitvorming,
multidisciplinair werken en continuïteit van zorg.
- Reflectieve professional onderzoekend vermogen, inzet EBP,
deskundigheidsbevordering, professionele reflectie en morele sensitiviteit.
- Gezondheidsbevorderaar Preventiegericht analyseren en gezond gedrag
bevorderen.
, - Organisator Verpleegkundig leiderschap, coördinatie van zorg, veiligheid borgen
en verpleegkundig ondernemerschap.
- Kwaliteitsbevorderaar Kwaliteit van zorg en leven, participeren in kwaliteitszorg
en professioneel gedrag.
De student identificeert verpleegkundige activiteiten uit een casus en wijst ze toe
aan de rollen zorgverlener, communicator en gezondheidsbevorderaar.
- Kijken hoe je dit op de toets moet toepassen, dus eigenlijk is dit een vaardigheid.
Les 2
De student beschrijft de kenmerken van het beroep van wijkverpleegkundige.
- De wijkverpleegkundige houdt de zelfredzaamheid in de gaten en verzorgt de
patiënten. Communiceert over welke zorg de patiënt nodig heeft. Dus een
wijkverpleegkundige is een zorgverlener, gezondheidsbevorderaar en communicator.
De student benoemt de kern van verplegen, zoals beschreven in BN2020.
- Dient specifiek doel.
- Omvat een specifieke manier van interveniëren.
- Vindt plaats op een specifiek domein.
- Is gericht op de persoon als geheel.
- Is gebaseerd op ethische waarden.
- Betekent commitment aan partnerschap. Dus dat je goed moet kunnen
samenwerken.
De student beschrijft het verpleegkundig proces en herkent de fasen in een
eenvoudige casus.
1. Anamnese Gegevens van de patiënt verzamelen.
2. Diagnose Vastellen gezondheidstoestand
3. Planning, doel & resultaten Zorgen dat de patiënt weer zelfredzaamheid heeft.
4. Planning interventie Wat te doen en dat komt in een zorgplan
5. Uitvoering Zorg verlenen
6. Evaluatie Kijken of het resultaat bereikt is.
Week 2:
Les 3
De student benoemt waarom klinisch redeneren binnen de verpleegkundige
beroepsuitoefening van belang is.
- Je kunt door klinisch redeneren bepalen welke zorg een patiënt nodig heeft en
waarom, en daardoor beroepsverantwoordelijkheid dragen. Als verpleegkundige
richt je dan je ook vaak op het voorkomen of verergeren van problemen. Ook kun je
door klinisch redeneren de zorg uitoefenen die het beste bij die patiënt werkt.
De student legt uit hoe het proces van klinisch redeneren zich verhoudt tot het
verpleegkundig proces.
, - Door klinisch redeneren bepalen welke zorg een patiënt nodig heeft en waarom, en
daardoor beroepsverantwoordelijkheid dragen. Hierdoor richt je je vaak op het
voorkomen of verergeren van problemen.
De student beschrijft de verschillende gezondheidspatronen van Gordon.
11 Functionele gezondheidspatronen van Gordon:
- 1) Patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding
Het patroon van gezondheidsbeleving en -instandhouding omvat wat de patiënt van
zijn gezondheid en welzijn vindt en hoe hij voor zijn gezondheid zorgt. Het gaat om
de wijze waarop de patiënt zijn gezondheid beleeft in relatie met zijn huidige en
toekomstige activiteiten. Daartoe horen ook de omgang met gezondheidsrisico's en
het algehele gezondheidsgedrag zoals activiteiten m.b.t. de geestelijke en
lichamelijke gezondheid, het opvolgen van gezondheidsvoorschriften en de
medewerking aan nazorg.
- 2) Voeding/stofwisselingspatroon
Dit patroon bevat de inname van vocht en voedsel in verhouding tot de fysiologische
behoeften, alsmede indicatoren van de plaatselijk aanwezige voedingsmiddelen.
Denk hierbij aan individuele eet- en drinkpatronen, de dagelijkse eettijden, soorten
en hoeveelheden geconsumeerd vocht en voedsel, voorkeuren voor bepaalde
voedingsmiddelen en het gebruik van voedings- en vitaminesupplementen. Ook
borstvoeding en het voedingspatroon van zuigelingen behoren tot dit patroon.
Verder vallen eventuele huiddefecten en het algemene vermogen tot genezing onder
dit patroon. Tot slot ook de toestand van huid, haar, nagels, slijmvliezen en gebit, en
lichaamstemperatuur, lengte en gewicht.
- 3) Uitscheidingspatroon
Dit patroon omvat de uitscheidingsfunctie van darmen, blaas en huid. Inbegrepen
zijn de subjectief beleefde regelmaat van de uitscheiding, eventueel gebruik van
laxantia of andere middelen om de ontlasting op te wekken en eventuele
veranderingen of problemen wat tijd, wijze, kwaliteit en/of kwantiteit van
uitscheiding betreft. Ook eventuele hulpmiddelen (catheter, plaswekker, stoma-
artikelen) vallen onder het uitscheidingspatroon.
- 4) Activiteitenpatroon
Het activiteitenpatroon omvat het geheel van lichaamsbeweging, activiteiten,
ontspanning, recreatie en vrijetijdsbesteding. Hieronder vallen alle ADL-activiteiten
zoals wassen, kleden, koken, boodschappen doen, eten, werken en het huishouden.
Ook de soort, kwaliteit en kwantiteit van lichaamsbeweging en regelmatig beoefende
sport horen tot dit patroon. Daarnaast zijn inbegrepen factoren die een belemmering
vormen voor het gewenste of verwachte individuele patroon, zoals neuromusculaire
functiestoornissen, benauwdheid, pijn op de borst of spierkrampen bij inspanning.
Tot slot maken de vrijetijdsbesteding en alle recreatieve activiteiten die de patiënt
alleen of met anderen onderneemt, deel uit van dit patroon. De nadruk ligt op
activiteiten die van groot belang zijn voor de patiënt.
- 5) Slaap/rustpatroon