Cellen
Metabolisme = stofwisseling
- Alle biochemische reacties in het lichaam
- 2 soorten:
1. Anabool: kost energie, opbouw van grotere moleculen. Gebruikt voor groei,
onderhoud en reparatie.
2. Katabool: afbraak van moleculen → energie komt vrij. Gebruikt voor o.a. warmte,
beweging en anabole reacties.
- Aerobe dissimilatie = verbranding d.m.v. zuurstof
- Ook ‘celademhaling’ genoemd
- Doel: energie vrijmaken
- Meestal glucose als brandstof: C6H12O6 + O2 → energie + H2O + CO2 + afval
- Soms vet als brandstof bij gebrek aan glucose: vetten + O2 → energie + H2O + CO2 +
afval
- Anaerobe dissimilatie = verbranding zonder zuurstof
- Als er geen O2 beschikbaar is, maar wel energie nodig
- Nadeel: lagere energieopbrengst en meer afvalstoffen
- Vooral in spieren
- C6H10O2 → energie + melkzuur + H2O. Melkzuur is giftig en veroorzaakt daardoor
kramp en spierpijn.
- Energie wordt opgeslagen als adenosinedifosfaat (ADP)
- ADP + P + energie → ATP . ATP = adenosinetrifosfaat = “bio accu”
- ATP → ADP + P + energie
Enzymen = eiwitten die biochemische reacties in de cel versnellen
- Zonder enzymen gaat alles te langzaam
- Kenmerken:
- Door lichaam zelf gemaakt
- Reactie specifiek
- Heeft een optimumtemperatuur
- Zuurgraad specifiek
- Worden gebruikt i.p.v. verbruikt
- Vaak co-enzymen nodig
- Eindigen meestal op -ase
Functionele anatomie
Standaard houding = anatomische houding
→ rechtop, armen gestrekt naast het lichaam, handpalmen naar voren, voeten iets gespreid.
Frontale doorsnede verdeelt in achter en voor
Saggitale doorsnede verdeelt in links en rechts
Transverale doorsnede verdeelt in onder en boven
Lumen = de ruimte in een buis(vormig orgaan)
Longitudinale doorsnede = lengtedoorsnede van de buisvormige structuur
,Plaatsaanduiding
Ventraal = aan de buikzijde
Dorsaal = aan de rugzijde
Anterior = aan de voorkant/ voor
Posterior = aan de achterkant/ achter
Centraal = in het midden
Perifeer = aan de uiteinden
Craniaal = aan de kant van de schedel
Caudaal = aan de kant van de staart
Superior = hoger/ boven
Inferior = lager/ beneden
Lateraal = aan de zijkant
Mediaal = in het midden
Proximaal = aan de kant van de romp (bij ledematen)
Distaal = ver van de romp (bij ledematen)
Sinister = links
Dexter = rechts
Internus = inwendig
Externus = uitwendig
Wervelkolom: C1 t/m C7 = cervicale wervels = halswervels
TH1 t/m TH12 = thoracale wervels = borstwervels
L1 t/m L5 = lumbale wervels = lende wervels
Dynamica
Flexie = buiging
Extensie = strekking
Anteflexie = buiging naar voren
Retroflexie = buiging naar achteren
Lateroflexie = buiging naar opzij
Dorsale flexie = buiging naar de handrug/voetwreef
Palmaire flexie = buiging naar de handpalm
Plantaire flexie = buiging naar de voetzool
Supinatie = buitenwaartse draaiing van horizontaal gehouden hand/voet, waardoor de
palm/voetzool naar boven draait
Pronatie = binnenwaartse draaiing van horizontaal gehouden hand/voet, waardoor de palm/voetzool
naar boven draait
Abductie = beweging van de middellijn af
Adductie = beweging naar de middellijn toe
Exorotatie = buitenwaartse draaiing rond lengteas
Endorotatie = binnenwaartse draaiing rond lengteas
Opponeren = plaatsing van duim op vingers van dezelfde hand
Reponeren = tegengestelde van opponeren
Opbouw van het lichaam
- Skelet + weke delen
→ Weke delen zijn de structuren die rond het skelet en de organen zitten:
Skeletspieren: zitten met pezen vast aan het skelet
Spierfascie = stevig bindweefsel om spieren
, Algemene fascie = bindweefsel om zenuwen, bloed- en lymfevaten
Onderhuids losmazig bindweefsel = met vet gevuld
Huid
- Lichaamsholten
- Schedelholte en wervelkanaal zijn verbonden en bevatten zenuwweefsel van het
centrale zenuwstelsel. Dit wordt beschermd door botweefsel.
- Borstholte bevat kwetsbare organen (hart, longen, luchtpijp, slokdarm, grote
bloedvaten). (luchtpijp + slokdarm + grote bloedvaten = mediastinum)
→ Omgeven door thorax (= borstkast) en diafragma (= middenrif = plaat van pezen
en spieren die de borstholte scheidt van de buikholte).
- Buikholte/abdomen is vooral omgeven door weke delen: buikspieren, facie en huid.
Aan de achterkant geven rugspieren, wervelkolom en bekken stevigheid en
bescherming. De buikholte bevat buikorganen (maag, darmen, lever, galblaas,
alvleesklier, milt, nieren en geslachtsorganen).
- Bekkenholte (onderste deel van de buikholte). Bekkenbodem bestaat vooral uit
spieren en sluit de buikholte af.
- Sereuze holten
- Omsloten door sereuze vliezen
→ dun, éénlaagsepitheel vlies dat constant vocht produceert.
→ Meeste organen in de borst- en buikholte zijn omgeven door dubbelwandig sereus
vlies.
→ Ook wel visceraal blad (binnenblad) en pariëtale blad (buitenblad). De ruimte
tussen deze 2 bladen heet hilium. Door het hilium gaan de bloed- en lymfevaten en
de zenuwen naar het orgaan.
- Pericardholte. Pericard = sereuze vliezen rondom het hart
- Pleuraholte. Pleura = sereuze vliezen rondom longen
- Pleura pariëtalis = borstvlies
- Pleura visceralis = longvlies
- Peritoneum = buikvlies
→ peritoneum pariëtale = buitenblad
→ peritoneum viscerale = binnenblad
Ligging t.o.v. peritoneum Organen
Intraperitoneal = volledig omgeven Maag, lever, galblaas, galwegen, milt,
baarmoeder, dunne- en dikkedarm (deels)
Retroperitoneaal = er achter gelegen Nieren, twaalfvingerige darm, alvleesklier,
blindedarm, aorta, onderste holle ader en
dunne- en dikke darm (deels)
Subperitoneaal = er onder gelegen Endeldarm, baarmoederhals, vagina, prostaat
en lege urineblaas
Preperitoneaal = er vóór gelegen Volle urineblaas
Extraperitoneaal = buiten het buikvlies Alle retro-, sub- en preperinoneale organen